ECLI:NL:PHR:2025:906

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
23/01948
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van echtgenote met vrijspraak in eerste aanleg en veroordeling in hoger beroep

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1995, in eerste aanleg vrijgesproken door de politierechter voor mishandeling van zijn echtgenote. Echter, in hoger beroep is hij door het gerechtshof veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van €750. De zaak betreft mishandeling die meermalen heeft plaatsgevonden tussen 6 september 2020 en 27 december 2021. De verdachte heeft zijn echtgenote, [slachtoffer], geslagen en geknepen. De bewezenverklaring steunt op verschillende bewijsmiddelen, waaronder aangiften, medische verklaringen en getuigenverklaringen. De verdediging heeft in cassatie aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de bewezenverklaring, met name met betrekking tot de foto’s van het letsel. Het hof heeft echter geoordeeld dat de foto’s en de medische rapporten voldoende steunbewijs vormen voor de bewezenverklaring. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, ondanks dat de redelijke termijn voor de inzending van de stukken naar de Hoge Raad is overschreden. De zaak illustreert de complexiteit van bewijsvoering in mishandelingzaken, vooral wanneer het gaat om de betrouwbaarheid van foto’s en medische verklaringen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01948
Zitting9 september 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is - nadat hij in eerste aanleg door de politierechter was vrijgesproken - bij arrest van 16 mei 2023, parketnummer 20-001397-22, door het gerechtshof [plaats] wegens "mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken en een geldboete van € 750 subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste cassatiemiddel komt met twee deelklachten op tegen de bewezenverklaring van de tenlastegelegde mishandeling. Voor ik inga op deze klachten geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof weer en een onderdeel van het door de raadsvrouw van de verdachte gevoerde bewijsverweer.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 6 september 2020 tot en met 27 december 2021 te [plaats] zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen
- tegen het lichaam en/of het gezicht te slaan en/of
- in het gezicht en/of op het lichaam te drukken en/of te knijpen.”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte (met bijlagen) d.d. 15 januari 2022, pagina 3 tot en met 14 voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van mishandeling.
In 2018 ben ik getrouwd met [verdachte] en naar Nederland verhuisd vanuit Afghanistan. We wonen samen in een appartement aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Op 8 september 2020 ben ik naar de huisarts geweest om te vertellen over mijn situatie en hij heeft ook een flink aantal blauwe plekken bij mij geconstateerd.
Ik voeg bij deze aangifte foto’s van de mishandelingen in het verleden.
Op 27 december 2021 waren [verdachte] en ik thuis in ons appartement. Hij werd boos en begon mij te slaan. Ik voelde dat hij mij sloeg. Hij sloeg mij hard met de vuist tegen mijn armen. Ik voelde veel pijn. Hij had mij zo hard bij mijn kaken vastgepakt en geknepen dat mijn gezicht ook zeer deed. Van dat letsel heb ik enkele foto’s die ik bij deze aangifte voeg.
Ik ben op 14 januari 2021 (het hof begrijpt: 14 januari 2022) naar de huisarts geweest en daarvan voeg ik ook het rapport toe bij deze aangifte. Hij heeft het letsel gezien dat mij werd toegedaan op 27 december 2021.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 14 januari 2022, pagina 17 en 18 voor zover inhoudende als verklaring van [huisarts] :
Hierbij verklaar ik over:
[slachtoffer]
[a-straat 1] [plaats]
Geboortedatum: [geboortedatum] -1995
Relevante regels uit het journaal:
14-01-22 S Verklaart dat mw wekelijks fysiek mishandeld wordt door haar echtgenoot. Slaan, duwen. Is bang. Heeft foto’s van blauwe plekken. In september 2020 is mw ook geweest ivm mishandeling door man.
O Rest hematoom binnenzijde linker bovenarm en rechterhand tussen duim en wijsvinger en klein hematoom rechterzijde laterale ooghoek.
06-09-2020 S Patiënt heeft vaak ruzie met haar man, hij wordt dan vaak agressief. Haar man slaat
met vuist.
O Linker- en rechterarm meerdere hematomen, lijkt op afdruk van hard knijpen. In haar nek rechts ook blauwe plekken zichtbaar, lijkend op knijpafdrukken.
3. Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2023, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant] :
Op 26 april 2023 kreeg ik het verzoek om foto’s te bekijken op een mobiele telefoon van [slachtoffer] .
Op genoemde dag, omstreeks 14.00 uur, trof ik betrokkene [slachtoffer] . Ik, verbalisant, heb vervolgens aan betrokkene [slachtoffer] gevraagd of ik de foto’s van haar letsel mocht zien. Ik zag dat betrokkene mij diverse foto’s liet zien.
Ik, verbalisant, zag de volgende foto’s op de volgende data en tijdstippen op de telefoon van betrokkene:
- 6 september 2020, 16.11 uur: een foto van het gezicht van betrokkene met letsel zichtbaar op haar rechterwang;
- 6 september 2020, 16.11 uur: een foto van een onderarm waarop letsel te zien is;
- 6 september 2020, 16.11 uur: een foto van betrokkene met letsel op haar bovenarm;
- 6 september 2020, 16.15 uur: een foto van het gezicht van betrokkene met letsel zichtbaar;
- 6 september 2020, 16.17 uur: een foto van een hand waarop letsel zichtbaar is;
- 6 september 2020, 16.26 uur: een foto van betrokkene met letsel op haar bovenarm;
- 6 september 2020, 17.48 uur: een foto van betrokkene met letsel op haar bovenarm;
- 27 december 2021, 15.56 uur: een foto van een arm van betrokkene waarop letsel zichtbaar is;
- 27 december 2021,16.08 uur: een foto van het oog van het slachtoffer waar letsel rondom zichtbaar is;
- 27 december 2021, 20.54 uur: een foto van betrokkene waarop letsel op haar arm zichtbaar is.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 februari 2022, pagina 19 en 20, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik heb vorig jaar een keer bij [slachtoffer] (het hof begrijpt telkens: [slachtoffer] ) gezien dat zij blauwe plekken had op haar armen en op haar rug.
Wij hebben ook regelmatig telefonisch contact gehad en als ik dan vroeg hoe het met haar ging, hoorde ik van haar dat zij pijn had en blauwe plekken had, door toedoen van haar man.
Ik ben vorig jaar met [slachtoffer] mee naar haar huisarts gegaan om te tolken voor haar. Ik heb toen bij de huisarts namens haar verteld dat zij problemen met haar man had en zij heeft aan de dokter haar blauwe plekken laten zien die zij op haar lichaam had. Dat was de tweede keer dat ik blauwe plekken bij [slachtoffer] zag.
Ik heb van [slachtoffer] meerdere malen gehoord dat haar man haar sloeg.
5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 februari 2022, pagina 26 tot en met 33, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Wanneer heb je [slachtoffer] voor het eerst ontmoet?
A: 10 augustus 2017 zijn wij getrouwd. Op 17 juli 2018 kwam zij uiteindelijk naar Nederland.
V: Wat kun je verklaren over de ruzie op 27 december 2021 tussen jou en [slachtoffer] ?
A: We hebben toen ruzie gehad.
V: Heb jij jouw vrouw rond 27 december 2021 gezien met dit letsel?
A: Ze is een dag later vertrokken naar familie in [plaats] .”
2.4
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder het volgende overwogen.
“De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is - op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord - in de kern aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, nu onvoldoende (steun)bewijs voorhanden is waaruit volgt dat sprake is geweest van letsel in de tenlastegelegde periode, laat staan dat dit letsel door de verdachte is toegebracht.
De door de raadsvrouw in hoger beroep aangevoerde argumenten die zouden moeten leiden tot de bepleite vrijspraak worden naar het oordeel van het hof weerlegd door de inhoud van de - in geval van cassatie nader uit te werken - door het hof voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, zodat het verweer geen verdere bespreking behoeft. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. Dat het mogelijk is om de datum- en tijdsaanduiding bij een foto op een telefoon handmatig aan te passen, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders, nu de huisarts het letsel bij [slachtoffer] heeft waargenomen op 8 september 2021 en op 14 januari 2022, data die in de tijd voor het bewijs nog in voldoende mate corresponderen met die van de gemaakte foto’s van het toegebrachte letsel, te weten 6 september 2021 en 27 december 2021 en hij hierover heeft gerelateerd.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
(…)
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”
2.5
Het verweer van de raadsvrouw van de verdachte waar het hof in de bovengenoemde bewijsoverweging in het bijzonder op ingaat, betreft het volgende onderdeel van de pleitnota.
“Foto’s = geen steunbewijs
3. De foto’s leveren ook in hoger beroep onvoldoende steunbewijs op. Het dossier en aanvullend proces-verbaal van 28 april jl. kan niet de conclusie rechtvaardigen dat het letsel is toegebracht zoals in de tenlastelegging staat opgenomen. Ik demonstreer dit aan de hand van de volgende bijlagen in mijn pleitnota.
4. Om mijn punt duidelijk te maken heb ik gisteren de krant gekocht en hier een foto van gemaakt. Uit de foto blijkt dat dit de AD krant is van 1 mei 2023. De foto is gisteren genomen dus is de tijdsaanduiding “vandaag te 16:38 uur” (bijlage 1).
5. Deze datum en tijdsaanduiding kan ik echter naar eigen believen aanpassen. Ik kan in dit geval de datum aanpassen naar bijvoorbeeld 6 september 2020 (bijlage 2) of 26 december 2021 (bijlage 3). Ook het tijdvak is op eenvoudige wijze aan te passen. Ik kan de datum zelfs aanpassen naar de toekomst toe, bijvoorbeeld naar 8 februari 2024 (bijlage 4). Dit terwijl het telkens overduidelijk dezelfde foto betreft van dezelfde krant van 1 mei 2023.
6. Ik nodig uw hof uit om dit zelf in de raadkamer uit te testen met een zeer simpel tweestappen plan, bijgevoegd als bijlage 5. Deze instructie gaat overigens uit van het gebruik van een Iphone, het type telefoon waar aangeefster de foto's op had staan. Geen hogere wiskunde; een kind kan de was doen.
7. Aangeefster was bij de zitting in eerste aanleg aanwezig en wist precies waarom de politierechter heeft vrijgesproken. We kunnen niet uitsluiten dat zij de datum heeft aangepast in haar telefoon. Uit het dossier en het aanvullend PV kan daarom niet worden vastgesteld waar en op welk moment deze foto's zijn genomen waardoor de foto's niet tot steunbewijs gerekend kunnen worden.”
De eerste deelklacht
2.6
De eerste deelklacht van het middel richt zich tegen de overweging waarin het hof uiteenzet waarom het geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van (de data van) foto’s waarop letsel van de aangeefster zichtbaar is. Daarmee doelt het hof klaarblijkelijk op het als bewijsmiddel 3 gebruikte proces-verbaal van [verbalisant] waarin [verbalisant] een beschrijving geeft van letsel dat zichtbaar is op foto’s van 6 september 2020 en 27 december 2021. De raadsvrouw van de verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de foto’s niet als steunbewijs kunnen dienen, omdat niet kan worden uitgesloten dat de aangeefster de data van de foto’s heeft aangepast. Volgens de raadsvrouw kan de datum van een foto op een iPhone gemakkelijk handmatig worden veranderd. Het hof overweegt dat de twee data waarop de aangeefster de huisarts heeft bezocht “in de tijd in voldoende mate corresponderen” met de data van de foto’s van het letsel, en de huisarts daarover (kennelijk: over dat letsel) heeft gerelateerd. Met dit laatste doelt het hof kennelijk op wat de huisarts over het letsel heeft genoteerd in de geneeskundige verklaring die het hof als bewijsmiddel 2 heeft gebruikt.
2.7
Het middel begint met een klacht over het door het hof aangenomen verband tussen het eerste huisartsenbezoek en de foto’s van 6 september 2020. Daarbij wordt in de eerste plaats aangevoerd dat het hof in de bewijsoverweging uitgaat van een eerste bezoek aan de huisarts
8september
2021terwijl uit de als bewijsmiddel 2 gebruikte geneeskundige verklaring volgt dat de aangeefster op
6september
2020bij de huisarts is geweest, zodat geen sprake is van, zoals het hof oordeelt, in de tijd corresponderende momenten.
2.8
Een blik in het onderliggende dossier leert dat in de geneeskundige verklaring moeilijk leesbaar is of het bezoek plaatsvond op 6 dan wel 8 september 2020. De aangeefster zelf zegt in haar als bewijsmiddel 1 gebruikte aangifte dat het bezoek plaatsvond op 8 september 2020, en 8 september is ook de dag die het hof aanhoudt in de bewijsoverweging. Gelet daarop, moet worden aangenomen dat het hof op grond van de verklaring van de aangeefster heeft vastgesteld dat het huisartsenbezoek plaatsvond op 8 september 2020, en in de weergave van de geneeskundige verklaring in bewijsmiddel 2 kennelijk abusievelijk
6september 2020 is vermeld. Dit kan verbeterd worden gelezen. Verder heeft het hof in de bewijsoverweging kennelijk abusievelijk een verkeerd jaartal aangehouden. Het hof stelt dat zowel het eerste huisartsbezoek als de eerste foto’s zijn genomen in 2021. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dit het jaar 2020 moet zijn. Ook dit punt leent zich voor verbeterde lezing. Resumerend heeft het hof dus geoordeeld - verbeterd gelezen - dat de foto’s van het letsel van 6 september 2020 in de tijd voldoende corresponderen met het bezoek aan de huisarts op 8 september 2020. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.9
Verder klaagt het middel over het kennelijke oordeel van het hof dat het door de verbalisant beschreven letsel op de foto’s van 6 september 2020 is te relateren aan het letsel dat de huisarts heeft genoteerd in de geneeskundige verklaring. Die klacht is tevergeefs voorgesteld. De als bewijsmiddel 2 gebruikte geneeskundige verklaring houdt in dat de huisarts op (verbeterd gelezen) 8 september 2020 op de linker- en rechterarm meerdere hematomen heeft geconstateerd. De verbalisant noteert in het proces-verbaal dat hij/zij meerdere foto’s heeft gezien van letsel op de onder- en bovenarm (bewijsmiddel 3). Gelet daarop is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Dat in de geneeskundige verklaring ook ander letsel wordt genoemd dat niet voorkomt in de beschrijving van het letsel op de foto’s, en vice versa, doet er niet aan af dat het hof, gezien het letsel op de armen, als onderdeel van de beoordeling van de betrouwbaarheid van (de data van) de foto’s kon oordelen dat de foto’s letsel tonen dat overeenkomt met letsel waarover ook de huisarts heeft gerelateerd.
2.1
Het middel bevat verder klachten over het door het hof aangenomen verband tussen het tweede huisartsenbezoek op 14 januari 2022 en het letsel op de foto’s van 27 december 2021. Dat, zoals het middel aanvoert, het letsel op die foto’s niet overeen zou komen met het letsel dat de huisarts bij dat tweede bezoek heeft waargenomen, vermag ik niet in te zien. De verbalisant heeft op de foto’s letsel op de arm en rondom het oog waargenomen, terwijl ook de huisarts een ‘rest hematoom binnenzijde linker bovenarm’ noteert, evenals een ‘klein hematoom rechterzijde laterale ooghoek.’ Dat het hof heeft geoordeeld dat deze foto’s van 27 december 2021 in de tijd nog voldoende corresponderen met het huisartsenbezoek ongeveer 2,5 week later is niet onbegrijpelijk, mede gelet op wat algemeen bekend is over de geneesduur van hematomen (bloeduitstortingen) en nu de huisarts spreekt over een ‘rest hematoom’.
2.11
Concluderend: Het oordeel van het hof dat het geen aanleiding heeft te twijfelen aan (de data van) de foto’s, nu die data en het op die foto’s zichtbare letsel (in gezamenlijkheid bezien) in voldoende mate corresponderen met de data van de huisartsbezoeken en het letsel dat de huisarts bij die gelegenheden heeft geconstateerd, is gelet op hiervoor aan de orde kwam niet onbegrijpelijk, waarbij ik in aanmerking neem dat de selectie en waardering van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan het hof. Dat oordeel behoefde ook niet meer motivering dan het hof gegeven heeft, in aanmerking genomen dat het verweer slechts als mogelijkheid presenteert dat de aangeefster de data van de foto’s kan hebben aangepast maar geen concrete aanwijzingen zijn aangedragen dat dit in dit geval ook daadwerkelijk is gebeurd.
De tweede deelklacht
2.12
De tweede deelklacht klaagt dat uit de bewijsvoering onvoldoende zou volgen dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door de specifieke bewezenverklaarde geweldshandelingen.
2.13
De bewezenverklaring houdt kort gezegd in dat de verdachte in de periode van 6 september 2020 tot en met 27 december 2021 meermalen de aangeefster heeft geslagen en geknepen/gedrukt.
Dit is voldoende uit de bewijsmiddelen af te leiden, zowel wat betreft de mishandeling op of rond 6 september 2020 als de mishandeling op 27 december 2021.
2.14
Wat betreft het incident op 6 september 2020 houdt de aangifte van de aangeefster in dat zij aangifte doet van mishandeling en dat de huisarts op 8 september 2020 haar blauwe plekken heeft gezien (bewijsmiddel 1). De huisarts heeft in de geneeskundige verklaring vermeld dat de aangeefster toen heeft gezegd dat de verdachte haar slaat met zijn vuist. De huisarts heeft hematomen op haar armen en in haar nek gezien, die volgens de huisarts lijken op knijpafdrukken (bewijsmiddel 2). Daarnaast blijkt uit de beschrijving van het letsel op de foto’s door de verbalisant nog van letsel op andere plekken op het lichaam van de aangeefster (bewijsmiddel 3). Het hof heeft uit de verklaringen van de aangeefster en het gebleken letsel kunnen afleiden dat het door de verdachte toegepaste geweld bestond uit slaan en knijpen.
2.15
Over het incident op 27 december 2021 heeft de aangeefster in de aangifte (bewijsmiddel 1) verklaard, dat de verdachte haar heeft geslagen en heeft vastgepakt en geknepen bij haar kaken. De huisarts noteert een rest hematoom op de linker bovenarm van de aangeefster en een klein hematoom bij haar ooghoek (bewijsmiddel 2). Letsel op deze plekken volgt ook uit de beschrijving door de verbalisant van het letsel dat hij heeft gezien op de foto’s op de telefoon van de aangeefster (bewijsmiddel 3). Ook hier heeft het hof uit de aangifte gecombineerd met het geconstateerde letsel kunnen afleiden dat het geweld bestond uit slaan en knijpen.
2.16
De bewezenverklaring dat de verdachte de aangeefster meermalen heeft geslagen en geknepen/gedrukt is daarmee toereikend gemotiveerd.
2.17
Voor zover het middel met een beroep op art. 342 lid 2 Sv (unus testis nullus testis) betoogt dat elke bewezenverklaarde geweldshandeling waarover de aangeefster heeft verklaard steun moet vinden in een concreet aan te wijzen letsel dat met die geweldshandeling in verband is te brengen, miskent het dat art. 342 lid 2 Sv betrekking heeft op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. [1] Het kennelijke oordeel van het hof dat art. 342 lid 2 Sv in dit geval niet aan een bewezenverklaring in de weg staat getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Gelet op de verklaringen van de aangeefster in haar aangifte en bij de huisarts over (de aard van) de mishandelingen, de omschrijvingen van het letsel waargenomen door de huisarts, de verbalisant en de verklaring van [getuige] (bewijsmiddel 4), kan niet gezegd worden dat de verklaringen van de aangeefster op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
2.18
Het cassatiemiddel faalt.

3.Het tweede cassatiemiddel

3.1
Het tweede middel klaagt terecht dat de redelijke termijn voor de inzending van de stukken naar de Hoge Raad is overschreden. Namens de verdachte is op 16 mei 2023 cassatieberoep ingesteld. De stukken zijn op 29 mei 2024 ontvangen op de griffie van de Hoge Raad. Dit brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Gelet op de door het hof opgelegde straffen (een geldboete van € 750 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken) kan worden volstaan de constatering dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. [2]
3.2
Het middel slaagt, maar leidt niet tot cassatie.

4.Ambtshalve opmerking over de redelijke termijn

Ambtshalve wijs ik op de redelijke termijn in cassatie. Het cassatieberoep is als gezegd ingesteld op 16 mei 2023. Dit betekent dat de redelijke termijn voor de berechting zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM reeds is overschreden en dus ook overschreden zal zijn op het moment dat de Hoge Raad uitspraak doet. Ook op dit punt kan echter, gelet op de hoogte van de door het hof opgelegde straffen, worden volstaan met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6 lid 1 EVRM.

5.Slotsom

5.1
Het eerste middel faalt. Het tweede middel slaagt, maar leidt niet tot cassatie. Nu de verdachte in eerste aanleg door de rechtbank is vrijgesproken voor een feit waarin in hoger beroep een veroordeling is gevolgd, ligt afdoening van de middelen met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering niet in de rede. [3]
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 m.nt. M.J. Borgers.
2.Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. P.A.M. Mevis.
3.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,