Conclusie
1.Inleiding en overzicht
nietvia concrete criteria nader in te vullen onder welke omstandigheden de rechter gebruik mag maken van die matigingsbevoegdheid, maar
welte expliciteren dat een zekere terughoudendheid moet worden betracht met het gebruik van de bevoegdheid. Om dat laatste enerzijds te borgen en anderzijds te kunnen controleren dient de rechter de beslissing om toepassing te geven aan art. 2(2) BPB te motiveren. Dit een en ander impliceert dat de rechter een behoorlijke mate van vrijheid heeft. Het betekent ook dat de toets in cassatie van de beslissing van de feitenrechter om toepassing te geven aan art. 2(2) BPB zeer beperkt is, te weten in wezen beperkt tot een toets of die beslissing ís gemotiveerd en de toets of die beslissing – gelet op die motivering – blijk ervan geeft dat de bedoelde terughoudendheid in acht is genomen.
eersteis de invalshoek van het advies in de Bijlage. Vanuit die invalshoek betoog ik dat de middelen falen omdat – in de kern – het oordeel van het Hof over de toepassing door de Rechtbank van art. 2(2) BPB niet blijk geeft van een miskenning van de terughoudendheid die moet worden betracht bij de beslissing om die bepaling toe te passen. De
tweedeinvalshoek is de invalshoek van gelijk op “een punt van ondergeschikt belang”. Ook vanuit die invalshoek falen de middelen. Kern is dat de opvatting van belanghebbende dat het gelijk wat betreft het geschil over art. 40(2) Wet WOZ "nimmer" een punt van ondergeschikt belang kan zijn, onjuist is. Dat de eerste invalshoek uitkomt op hetzelfde resultaat als de tweede, is overigens logisch, omdat de maatstaf van “een punt van ondergeschikt belang” een concrete uitwerking van de meergenoemde terughoudendheid is.
2.De feiten, de oordelen van de feitenrechters en het geding in cassatie
De feiten
eerstemiddel houdt in dat het Hof heeft miskend dat de Rechtbank ten onrechte art. 2(2) BPB heeft toegepast, omdat schending van art. 40(2) Wet WOZ geen punt van ondergeschikt belang vormt. Het
tweedemiddel stelt dat de uitspraak van het Hof onvoldoende is gemotiveerd, omdat het niet is ingegaan op de bezwaren van belanghebbende tegen de toepassing van art. 2(2) BPB.