ECLI:NL:PHR:2025:975

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
23/04235
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens termijnoverschrijding na detentie in het buitenland

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1980, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was gedetineerd in Frankrijk ten tijde van de zitting op 17 oktober 2022, waar hij bij verstek is veroordeeld. Hij heeft pas op 6 januari 2023 hoger beroep ingesteld, wat meer dan drie weken na zijn terugkeer in Nederland was. De verdachte voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij in het buitenland gedetineerd zat en moeite had gedaan om hoger beroep aan te tekenen. Het hof oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de verdachte geen onderbouwing had gegeven voor het onbenut laten van de mogelijkheid om in de weken na zijn terugkeer in Nederland hoger beroep in te stellen. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat de wet bepaalt dat hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak moet worden ingesteld, en de omstandigheden die de verdachte aanvoert niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep, en dit oordeel is niet onjuist of onbegrijpelijk.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04235
Zitting23 september 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 24 oktober 2023 door het gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. [1]
1.2
Namens de verdachte heeft J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel van cassatie

2.1
Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat de termijnoverschrijding bij het instellen van het hoger beroep niet verschoonbaar was. Dat oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, althans niet zonder meer begrijpelijk zijn.
2.2
Het hof heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep in zijn arrest overwogen:
“De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 8 augustus 2022 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam.
Verdachte is ter zitting van 8 augustus 2022 verschenen en heeft blijkens het proces-verbaal van die zitting verzocht om een nieuwe zittingsdatum. De politierechter heeft daarop het onderzoek geschorst tot de zitting van 17 oktober 2022 om 15:30 uur en de verdachte aangezegd om op voornoemde datum en tijdstip weer op de zitting aanwezig te zijn.
Op 15 augustus 2022 heeft de toenmalige raadsman van de verdachte, mr. M.E. van der Werf, de oproeping voor de nieuw geplande zitting (17 oktober 2022) ontvangen.
De verdachte is op 17 oktober 2022 bij verstek veroordeeld.
In hoger beroep heeft verdachte aangevoerd dat hij niet bij de zitting van 17 oktober 2022 aanwezig was, omdat hij op dat moment gedetineerd zat in Frankrijk. Verdachte verklaarde op 15 oktober 2022 in Frankrijk door de politie te zijn aangehouden en gedurende 8 weken in detentie gehouden te zijn. Tevens verklaarde verdachte dat hij via een Franse advocaat heeft geprobeerd appèl in te stellen tegen het verstekvonnis van de politierechter d.d. 17 oktober 2022, maar dat dit wegens barrières niet lukte.
Verdachte heeft desgevraagd geen onderbouwing gegeven voor het onbenut laten van de mogelijkheid om in de weken die hij vanaf medio december 2022 weer in Nederland was appèl in te stellen. Tegen het vonnis van de politierechter d.d. 17 oktober 2022 heeft de verdachte eerst op 6 januari 2023, dus circa drie weken na zijn terugkeer in Nederland, hoger beroep ingesteld.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld en die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, zal de verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard.”
2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2023 houdt onder meer als verklaring van de verdachte in:
“Ik kwam half december 2022 naar Nederland en werd aangehouden in een soortgelijke zaak op 5 januari 2023. Toen heb ik meteen contact gezocht met een advocaat.”
2.4
De verdachte stelt zich in cassatie op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Hiertoe wordt in de schriftuur aangevoerd dat de verdachte:
(i.) ten tijde van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in eerste aanleg in het buitenland gedetineerd zat en dat hij moeite heeft gedaan om via de buitenlandse autoriteiten, het gevangenispersoneel en zijn buitenlandse advocaat te bewerkstelligen dat de behandeling van zijn zaak (nogmaals) zou worden aangehouden en – toen bleek dat dit niet gelukt was – om hoger beroep aan te laten tekenen tegen het vonnis;
(ii.) nadat hij na zijn terugkeer in Nederland geconfronteerd werd met een nieuwe beschuldiging meteen aan zijn advocaat heeft gevraagd om alsnog hoger beroep aan te tekenen. Het enkele feit dat het na de detentie van de verdachte drie weken duurde voordat hij eraan dacht om alsnog hoger beroep te laten instellen, zou geen omstandigheid zijn “die zo zwaarwegend is dat de verschoonbare termijnoverschrijding daardoor niet meer aan de orde kan zijn”, “mede in aanmerking genomen dat in die periode vanwege de feestdagen gedurende twee weken nauwelijks gewerkt wordt in Nederland en de verdachte in die periode bovendien nog van alles moest regelen om zijn leven in Nederland weer op de rit te krijgen”.
2.5
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden. Die termijnen zijn van openbare orde. [2] Ingevolge art. 408 lid 1 Sv moet het hoger beroep in beginsel binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld. Overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. [3]
2.6
De gevallen waarin sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding voor het instellen van een rechtsmiddel zijn grofweg in drie categorieën te onderscheiden. [4] De eerste categorie betreft gevallen waarin de psychische gesteldheid van de verdachte maakt dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend. [5] De tweede categorie betreft gevallen waarin de overschrijding het gevolg is van handelen of nalaten van de overheid. [6] Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het ontbreken van een op grond van art. 366 lid 4 Sv vereiste vertaling van de verstekmededeling. [7] Tot slot betreft de derde categorie gevallen waarin termijnoverschrijdingen door derden zijn veroorzaakt. [8] Deze categorie laat onverlet dat de verdachte mede verantwoordelijk is voor het tijdig instellen van een rechtsmiddel. Anders gezegd: indien een raadsman namens de verdachte niet of ontijdig hoger beroep instelt, is die termijnoverschrijding niet verschoonbaar. [9]
2.7
Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn is ingesteld en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Aan dat oordeel heeft het hof de volgende feitelijke vaststellingen ten grondslag gelegd:
(i.) de verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 8 augustus 2022 te verschijnen bij de politierechter in de rechtbank Amsterdam;
(ii.) de verdachte is ter terechtzitting van 8 augustus 2022 verschenen en heeft toen een aanhoudingsverzoek gedaan;
(iii.) dit aanhoudingsverzoek is toegewezen en de politierechter heeft de verdachte ter terechtzitting (mondeling) aangezegd dat het onderzoek is geschorst tot 17 oktober 2022 om 15:30 uur;
(iv.) op 15 augustus 2022 heeft de toenmalige raadsman van de verdachte een oproeping voor die zitting ontvangen;
(v.) de verdachte is niet op die terechtzitting van 17 oktober 2022 verschenen en bij verstek veroordeeld;
(vi.) op 6 januari 2023 heeft de raadsman van de verdachte hoger beroep ingesteld.
2.8
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij de terechtzitting van 17 oktober 2022 niet kon bijwonen omdat hij toen in Frankrijk gedetineerd was, nadat hij op 15 oktober 2022 was aangehouden. De verdachte heeft verder aangevoerd dat hij aldaar acht weken in detentie heeft verbleven en via een Franse advocaat heeft geprobeerd appèl in te stellen tegen het verstekvonnis van de politierechter d.d. 17 oktober 2022, maar dat dit wegens ‘barrières’ niet is gelukt. Verder heeft hij verklaard dat hij half december 2022 naar Nederland is gekomen en vervolgens op 5 januari 2023 werd aangehouden in een soortgelijke zaak, waarna hij meteen contact heeft gezocht met een advocaat.
2.9
Door het hof is vastgesteld – en die omstandigheid ligt kennelijk aan de bestreden beslissing ten grondslag – dat de verdachte desgevraagd geen onderbouwing heeft gegeven voor het onbenut laten van de mogelijkheid om in de weken die hij vanaf medio december 2022 weer in Nederland was appèl in te stellen, maar pas op 6 januari 2023 – aldus circa drie weken na zijn terugkomst in Nederland – hoger beroep heeft ingesteld.
2.1
In het licht van deze vaststelling van het hof acht ik het oordeel van het hof dat de termijnoverschrijding bij het instellen van het hoger beroep niet verschoonbaar is, niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, noch onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat de omstandigheden die de steller van het middel aanvoert voor het tardief instellen van hoger beroep, te weten dat in de betreffende periode gedurende twee weken in Nederland nauwelijks wordt gewerkt vanwege de feestdagen en dat de verdachte in die periode nog ‘van alles moest regelen om zijn leven in Nederland weer op de rit te krijgen’, in hoger beroep niet naar voren zijn gebracht. Uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte is verklaard, blijkt ook niet dat de sluitingstijden in verband met de feestdagen voor de verdachte enig probleem hebben opgeleverd voor het instellen van hoger beroep. Integendeel, daaruit valt eerder af te leiden dat de strafzaak de verdachte was ontschoten. Het is begrijpelijk dat de verdachte na terugkeer in Nederland wat anders aan zijn hoofd had, maar dat levert op zichzelf genomen nog geen verschoonbare termijnoverschrijding op.
2.11
Het middel faalt.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer 23-000081-23.
2.Zie onder meer HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9983,
3.Vgl. onder meer HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9983,
4.Zie hierover uitgebreid J.H.B. Bemelmans en M.A.P. Timmerman, ‘Too little, too late? Verontschuldigbare overschrijding van termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in strafzaken’,
5.Vgl. onder meer HR 7 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:AB9759,
6.Vgl. HR 20 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9906,
7.HR 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1534,
8.Bemelmans en Timmerman wijzen in dat verband op vertragingen in de postbezorging. Zij geven het voorbeeld waarin via een aangetekende brief hoger beroep of cassatie wordt ingesteld en die brief buiten de beroepstermijn wordt bezorgd op de griffie. Zie J.H.B. Bemelmans en M.A.P. Timmerman, ‘Too little, too late? Verontschuldigbare overschrijding van termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in strafzaken’,
9.HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:16,