ECLI:NL:RBAMS:2010:BQ5292

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2038 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwangbesluit inzake het verwijderen van vlotten in de Kostverlorenvaart te Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een woonbootbewoonster, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiseres had een ligplaatsvergunning voor haar woonboot, maar de gemeente had haar gelast om twee vlotten, die zij als terras gebruikte, te verwijderen. Dit besluit was genomen onder aanzegging van bestuursdwang, omdat de vlotten in strijd waren met het Binnenvaartpolitiereglement, dat voorschrijft dat er in de nabijheid van een engte geen ligplaats mag worden ingenomen. Eiseres voerde aan dat het beleid van de gemeente onredelijk was, omdat de [A-vaart] geen doorgaande vaarweg is en er geen beroepsvaart doorheen vaart. De rechtbank oordeelde echter dat de Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam, die aan de [A-vaart] profiel C had toegekend, niet kennelijk onredelijk was. De rechtbank stelde vast dat de gemeente bevoegd was om deze regeling vast te stellen en dat het beleid gericht was op het waarborgen van een veilige en vlotte doorvaart. Eiseres had geen recht op handhaving van het gedoogbeleid, omdat de vlotten niet vergund waren en er geen uitzicht op legalisatie was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om handhavend op te treden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2038 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Weijenberg.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres, onder aanzegging van bestuursdwang, gelast het vaartuig dat ligplaats inneemt in de [A-vaart] – [B-kade] t/o [nr.] in [woonplaats] voor 5 mei 2009 te verwijderen.
Bij besluit van 28 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2010. Eiseres is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [inspecteur], inspecteur vaarwegen bij de Dienst Binnenwaterbeheer (BBA).
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres beschikt sinds 29 november 1994 over een ligplaatsvergunning voor haar woonboot, die ligplaats inneemt in de [A-vaart] – [B-kade] t/o [nr.] in [woonplaats]. Langszij haar woonboot liggen twee vlotten, die eiseres als buitenruimte/terras gebruikt.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres, onder aanzegging van bestuursdwang, gelast het vaartuig (lees: de vlotten) voor 5 mei 2009 te verwijderen, omdat het op grond van artikel 7.02 van het Binnenvaartpolitiereglement verboden is om met een vaartuig in of nabij een engte te liggen of dusdanig in de vaarweg te liggen dat daardoor een engte ontstaat.
1.3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder, kort samengevat, overwogen dat sprake is van een overtreding van artikel 7.02 van het Binnenvaartpolitiereglement, omdat door het afmeren van de vlotten geen sprake meer is van een vrije doorvaart van tenminste 12 meter. De vlotten zijn geen vergunde objecten en er geldt ook geen gedoogbeleid. Er is geen sprake van een concreet uitzicht op legalisatie en er is evenmin sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhavend optreden zou moeten worden afgezien, aldus verweerder.
2. Juridisch kader
2.1. Op grond van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
2.2. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Scheepvaartverkeerswet is voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, tenzij daarin anders is bepaald, het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag indien het een scheepvaartweg betreft die in beheer is bij een gemeente.
2.3. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Scheepvaartverkeerswet worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot het deelnemen aan het scheepvaartverkeer op scheepvaartwegen.
2.4. De in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr).
2.5. Op grond van artikel 7.02, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bpr mogen een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting geen ligplaats nemen in een engte in de zin van artikel 6.07 en in de nabijheid daarvan, zomede in een vak van of op een plaats in de vaarweg waar als gevolg van het stilliggen een engte zou ontstaan en in de nabijheid daarvan.
2.6. Op grond van artikel 6.07, eerste lid, van het Bpr, voor zover hier van belang, wordt onder een engte verstaan een vak van of een plaats in de vaarweg waar het vaarwater niet voldoende ruimte biedt voor het elkaar voorbijvaren van twee schepen.
2.7. Op 8 april 2008 heeft verweerder bij het Uitwerkingsbesluit doorvaartprofielen voor het Amsterdamse binnenwater (hierna: het Uitwerkingsbesluit) onder andere de Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam (hierna: de Regeling) vastgesteld met inbegrip van de daarin opgenomen kaart waarin het profiel per vaarweg is aangegeven. Op die kaart is aan de [A-vaart] (voor het deel van de vaart waarin de woonboot van eiseres is gelegen) profiel C toegekend. In de Regeling is bepaald dat in vaarwegen waaraan profiel C is toegekend, de breedte van de doorvaart minimaal 12 meter dient te zijn. Voorts is in de Regeling bepaald dat het niet is toegestaan dat vaartuigen (waaronder schepen, objecten etc.) zodanig afmeren/ligplaats innemen dat zij binnen het doorvaartprofiel liggen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor woonboten en bedrijfsvaartuigen die op de vaststellingsdatum binnen het profiel liggen met een ligplaatsvergunning. Deze mogen blijven liggen tot het moment dat er wordt vervangen/verbouwd. Verder wordt een uitzondering gemaakt voor vergunde objecten die op de vaststellingsdatum binnen het profiel liggen. Ook deze mogen blijven liggen tot het moment dat er wordt vervangen/verbouwd. Deze uitzondering geldt niet voor vlotten die niet zijn vergund of waarvoor geen ontheffing is verleend. Die zullen dus buiten het profiel gebracht moeten worden. Hierbij zullen de bestaande (gedoog)afspraken van stadsdelen naar burgers worden gerespecteerd, aldus de Regeling.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij de Regeling beschouwt als beleid van verweerder, waarin door middel van het vaststellen van doorvaartprofielen per vaarweg nader invulling is gegeven aan het begrip “engte” als bedoeld in artikel 7.02 in samenhang met artikel 6.07 van het Bpr. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Scheepvaartverkeerswet was verweerder daartoe bevoegd.
3.2. Eiseres heeft aangevoerd dat het beleid van verweerder, zoals neergelegd in de Regeling, onredelijk is, voor zover aan de [A-vaart] profiel C is toegekend. Vaarwegen waaraan profiel C is toegekend zijn doorgaande vaarten waar beroepsmatig passagiers vervoerd worden, aldus eiseres. De [A-vaart] is echter geen doorgaande vaart en met uitzondering van een incidentele boot van Waternet en de BBA vaart er ook geen beroepsmatig vaarverkeer doorheen. Het is ook niet mogelijk dat beroepsmatig vaarverkeer gebruik maakt van de [A-vaart], omdat een vaarbreedte van 12 meter ook zonder vlotten en bootjes op diverse plaatsen niet wordt gehaald. Zelfs de doorvaart onder bruggen meet geen 12 meter, aldus eiseres.
3.3. De rechtbank stelt vast dat in hoofdstuk II van het Uitwerkingsbesluit (Doelstellingen) is vermeld dat het instellen van doorvaartprofielen een vlotte en veilige doorvaart garandeert op de vaarwegen van het binnenwater van Amsterdam en dat het niet ten koste gaat van het bestaande veelzijdige gebruik van het water. Enerzijds wordt voorkomen dat de doorgaande vaarwegen van het binnenwater van Amsterdam langzaamaan dichtslibben, anderzijds worden te grote vaartuigen uit te kleine vaarwegen geweerd. Dat voorkomt overlast en (milieu)schade.
3.4. Namens verweerder heeft [inspecteur] van de BBA ter zitting verklaard dat uitgangspunt van het beleid is dat de vaart zo breed mogelijk moet worden gehouden en dat vaarwegen moeten worden benut zoals deze bedoeld zijn. De [A-vaart] heeft een zodanige breedte dat zij zich leent voor profiel C, aldus [inspecteur]. Voor bruggen gelden andere regels. Bruggen mogen minder breed zijn dan de vaarweg. Er vaart nu geen beroepsvaart door de [A-vaart], maar dat zal wel het geval zijn als een doorvaartprofiel van 12 meter in acht wordt genomen. Bovendien varen er nu ook al boten van Waternet en van de BBA door de [A-vaart] en dat gaat niet zonder moeite. Een scheepvaartweg als de [A-vaart] is bedoeld voor de scheepvaart, aldus [inspecteur].
3.5. Gelet op hoofdstuk II van het Uitwerkingsbesluit, zoals hiervoor weergegeven, in samenhang met de toelichting van [inspecteur] ter zitting acht de rechtbank het beleid van verweerder, voor zover daarin aan de [A-vaart] profiel C is toegekend, niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist. De rechtbank onderschrijft het uitgangspunt van het beleid, te weten dat vaarwegen moeten kunnen worden gebruikt waarvoor deze bedoeld zijn. Eiseres heeft er weliswaar op gewezen dat de beroepsvaart geen gebruik maakt van de [A-vaart], maar het toekennen van profiel C aan de [A-vaart] en het handhaven van het doorvaartprofiel maken het mogelijk dat de beroepsvaart in de toekomst wel op een veilige en vlotte wijze gebruik kan maken van de [A-vaart]. Dat sluit derhalve aan op het uitgangspunt van het beleid. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [inspecteur] dat de [A-vaart] een zodanige breedte heeft dat zij zich leent voor profiel C. De rechtbank is niet gebleken dat zich in de [A-vaart] zoveel (natuurlijke) engtes bevinden dat aan deze vaart niet profiel C zou kunnen worden toegekend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in bijlage 2 bij het Uitwerkingsbesluit (Achtergronden per profiel) bij doorvaartprofiel C is vermeld dat de basis doorvaartbreedte 12 meter is, maar dat de doorvaartbreedte plaatselijk minimaal 11 meter kan zijn over een korte afstand in verband met de fysieke omstandigheden of indien er een vaartuig of object ligt met vergunning.
3.6. Naar het oordeel van de rechtbank is de Regeling op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt door middel van publicatie op 11 april 2008 in het Gemeenteblad 2008, 3B, nr. 39. De beroepsgrond van eiseres dat de woonbootbewoners van de [B-kade] ten onrechte niet persoonlijk zijn geïnformeerd over de aan de Regeling voorafgaande inspraakronde, slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet gehouden alle woonbootbewoners persoonlijk te informeren over de inspraakronde. De inspraakronde is gepubliceerd in (alle edities van) het Amsterdams Stadsblad en in Het Parool. Daarmee heeft verweerder op juiste wijze voldaan aan zijn informatieplicht.
3.7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de ligplaatsvergunning voor haar woonboot mede betrekking heeft op haar vlotten, omdat de vlotten nagelvast met haar woonboot verbonden zijn.
3.8. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In het besluit van 29 november 1994 is vermeld dat de ligplaatsvergunning aan eiseres wordt verleend voor haar woonboot met een breedte van 5 meter. Niet in geschil is dat de woonboot van eiseres 5 meter breed is. De ligplaatsvergunning heeft dan ook alleen betrekking op de woonboot en niet ook op de langszij gelegen vlotten.
3.9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat geen sprake is van een overtreding, omdat in de Regeling is bepaald dat de bestaande (gedoog)afspraken van stadsdelen naar burgers worden gerespecteerd. In dit verband heeft zij gewezen op het Evaluatierapport van de Nota Amsterdam te Water 1995, waarin is vermeld dat niet wordt opgetreden tegen vlotten, steigers en andere getimmerten bij woonboten die vóór 13 februari 1998 aanwezig waren en waarvoor geen formele ontheffing was verleend, tenzij de desbetreffende woonboot nadien van eigenaar zou wisselen, zou worden vervangen of een nieuwe ligplaats zou gaan innemen. Eiseres heeft gesteld dat dit uitsterfbeleid, voorzover zij weet, door alle stadsdelen is overgenomen. Volgens eiseres is het beleid ook op haar vlotten van toepassing, omdat de vlotten al sinds 1992 naast haar woonboot liggen.
3.10. De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat stadsdeel Westerpark het beleid zoals neergelegd in het Evaluatierapport van de Nota Amsterdam te Water 1995 niet heeft overgenomen. Het stadsdeel heeft hierop alleen een uitzondering gemaakt voor het gebied van de Houthaven, waarop het beleid wel van toepassing is verklaard, aldus verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat het gedoogbeleid, zoals dat is opgenomen in voormeld Evaluatierapport, op de vlotten van eiseres van toepassing is.
3.11. Niet in geschil is dat de afstand tussen de vlotten van eiseres en het woonschip aan de overkant van de vaart minder is dan 12 meter en dat eiseres niet over een ontheffing beschikt voor de vlotten. Er is dan ook sprake van een overtreding van het bepaalde in artikel 7.02, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bpr in samenhang met de Regeling. Verweerder was derhalve bevoegd daartegen handhavend op te treden.
3.12. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.13. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien. In dit verband heeft eiseres nog aangevoerd dat de vlotten al twintig jaar naast haar woonboot liggen en dat daartegen nooit eerder handhavend is opgetreden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het enkele tijdsverloop echter geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het bestuursorgaan in redelijkheid van handhavend optreden zou behoren af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: BN1883). Hetgeen eiseres heeft aangevoerd levert dan ook geen bijzondere omstandigheid op als hiervoor bedoeld.
3.14. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaren.
3.15. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. M.F. Wagner en N.R. Docter, leden, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2010.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB