ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2764

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.653-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een persoon aan Suriname voor strafvervolging wegens meerdere berovingen en geweldsmisdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot uitlevering van een persoon aan Suriname. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder berovingen en geweldsmisdrijven. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. M.P.M. Balemans en de officier van justitie mr. R.A. Bosman gehoord tijdens een openbare zitting op 18 september 2012. De uitlevering wordt verzocht ter strafvervolging voor feiten die ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste één jaar kan worden opgelegd.

De verdediging heeft betoogd dat uitlevering zou leiden tot schending van de artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege de slechte detentieomstandigheden in Suriname en de lange duur van voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op schending van zijn mensenrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging onvoldoende substantiële gronden heeft aangedragen om te concluderen dat er een 'real risk' van schending van de mensenrechten bestaat.

De rechtbank heeft ook het verweer van de verdediging verworpen dat de opgeëiste persoon mogelijk in Nederland vervolgd zou worden. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat er een vervolging in Nederland aan de orde is. De authenticiteit van de uitleveringsstukken is bevestigd, en de rechtbank heeft geen reden om aan de echtheid van deze stukken te twijfelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de uitlevering toelaatbaar verklaard, omdat aan alle wettelijke eisen is voldaan. De opgeëiste persoon kan binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.653-07
RK nummer: 12/5212
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet (ULW) van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 19 juli 2012, onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het door tussenkomst van de Minister van Justitie ontvangen verzoek van de Surinaamse autoriteiten tot uitlevering van 10 juli 2012 van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Suriname) op [1966],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang.
De rechtbank heeft op 18 september 2012 de opgeëiste persoon, zijn raadsman,
mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie, mr. R.A. Bosman ter openbare zitting gehoord.
2. Beoordeling.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Surinaamse nationaliteit heeft.
De uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ter straf¬vervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schul¬dig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn aanhouding is gelast en zoals omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van het aanhoudingsbevel van de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie en de aanbieding Surinaams verzoek van 10 juli 2012 en de aanvulling hierop van
11 september 2012. De strafbare feiten betreffen meerdere berovingen al dan niet gepleegd met geweld en in georganiseerd verband.
De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht zijn naar Surinaams recht strafbaar en daarvoor kan telkens een vrij¬heids¬straf met een maximum van tenminste één jaar worden opgelegd, terwijl die feiten naar Nederlands recht als een¬zelfde in¬breuk op de Neder¬landse rechtsorde strafbaar zijn en daarvoor telkens een vrij¬heids¬straf van tenminste één jaar kan worden opgelegd, te weten:
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
- medeplegen van poging tot doodslag
- medeplegen van poging tot moord
- medeplegen van zware mishandeling
- diefstal voorafgegaan/vergezeld/gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zich zelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
3. Verweren
3.1 Vervolging in Nederland
De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon mogelijk in Nederland wordt vervolgd, waardoor uitlevering niet mogelijk is. De aanhouding van de opgeëiste persoon heeft vragen opgeroepen. Hij is op anderhalve kilometer afstand van zijn woonadres aangehouden. De vraag was hoe de verbalisanten wisten dat zij de opgeëiste persoon aanhielden. Toen deze vraag werd gesteld kwam naar voren dat er meer handelingen zijn verricht dan alleen handelingen in het kader van een aanhouding, maar het Openbaar Ministerie stelde zich op het standpunt dat het daaromtrent geen informatie hoefde te verstrekken. Dat klopt, maar dat roept bij de verdediging wel de vraag op wat er nog meer is gebeurd en of van een vervolging in Nederland sprake is. Indien kan worden vastgesteld dat daden van vervolging in Nederland hebben plaatsgevonden, dan is uitlevering niet mogelijk.
Volgens de officier van justitie moet het verweer verworpen worden. Er zijn opsporingshandelingen verricht om de opgeëiste persoon aan te houden, omdat de ULW hiertoe de mogelijkheid geeft. Dat is het kader waarin de opsporingsmiddelen zijn ingezet. Het ging niet om het adres op de [adres], want dat adres was bij het Openbaar Ministerie bekend. Het Openbaar Ministerie moest wel zeker weten dat het de opgeëiste persoon was die werd aangehouden. Bovendien was de kans aanwezig dat de opgeëiste persoon zou zijn gevlucht als bij de [adres] de verkeerde persoon zou worden aangehouden. Er vindt geen vervolging in Nederland plaats, aldus de officier van justitie. Alle opsporingshandelingen zijn verricht in het kader van de aanhouding van de opgeëiste persoon wegens het uitleveringsverzoek.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verzekering die de officier van justitie hieromtrent ter zitting heeft gegeven. Noch het dossier noch hetgeen de verdediging heeft aangevoerd biedt aanknopingspunten voor de stelling dat van een vervolging in Nederland sprake is.
3.2 Authenticiteit van de stukken
Voorts verzoekt de verdediging de rechtbank om de authenticiteit van de uitleveringsstukken zeer zorgvuldig te beoordelen. Er is corruptie in Suriname en daarom is het van evident belang dat de authenticiteit van de stukken wordt vastgesteld. Dit kan niet door de verdediging gebeuren omdat haar slechts kopieën worden verstrekt. De uitlevering zou wegens de onmogelijkheid van toetsing van de authenticiteit van de stukken, moeten worden geweigerd.
De officier van justitie heeft hiertegen, kort weergegeven, het volgende aangevoerd. Ook het Openbaar Ministerie beschikt enkel over kopieën. Er is echter nagegaan of er een origineel aanhoudings- en uitleveringsverzoek in het originele dossier zit en dat is het geval. Dit zijn de stukken die het Openbaar Ministerie via de Surinaamse afdeling internationale rechtshulp in strafzaken heeft ontvangen. Er is geen aanleiding om aan de authenticiteit hiervan te twijfelen.
De rechtbank verwerpt het verweer. De desbetreffende stukken in het originele dossier zijn gecontroleerd en authentiek bevonden. Er zijn geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
3.3 Dreigende schending van de artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat uitlevering aan Suriname een schending van de artikelen 3 en 5 van het EVRM oplevert. De dreigende schending is het gevolg van de detentieomstandigheden in Surinaamse penitentiaire instellingen, de lange duur van de voorlopige hechtenis in Suriname en de combinatie van deze twee omstandigheden. In dat verband wordt op twee rapporten gewezen. Allereerst het Country Report on Human Rights Practices for 2011 van het U.S. Department of State met betrekking tot Suriname. Opvallend is dat al in de tweede alinea het volgende wordt gesteld: “The most serious human rights problems were overcrowded detention facilities, lengthy pretrial detention (…)”. Dat laatste is het geval omdat er domweg te weinig rechters in Suriname zijn. Dan dreigt een flagrante schending van het EVRM. Als die dreiging reëel is, en dat is het gezien voornoemd rapport, dan moet uitlevering worden geweigerd. Te meer omdat de detentieomstandigheden erg slecht zijn, naar eveneens blijkt uit voornoemd rapport. Er is onder meer geen ventilatie, de hitte is extreem, er is overbevolking en de sanitaire voorzieningen zijn onvoldoende. Daarnaast blijkt uit het rapport dat een groeiend aantal personen dat al veroordeeld is desalniettemin in “pre-trial detention” blijft.
In het rapport “Gearresteerd in Suriname” dat op de website van de rijksoverheid kan worden gevonden, staat verder het volgende beschreven: “Door een tekort aan cellen kan de overbrenging van politiebureau naar gevangenis soms maanden op zich laten wachten.”
Samenvattend zijn er dus drie problemen in Suriname. Het verblijf in het politiebureau duurt te lang, het duurt te lang voordat een verdachte wordt berecht waardoor de voorlopige hechtenis erg lang duurt en indien een verdachte uiteindelijk is berecht en veroordeeld wordt hij nog geconfronteerd met de slechte omstandigheden in detentie.
Dan is er vervolgens ook nog sprake van foltering in de zin van het VN-verdrag. Volgens het eerstgenoemde ‘Human Rights-rapport’ zijn er geïsoleerde incidenten van mishandeling door de politie en officiële gevangenismedewerkers. De opgeëiste persoon zal niet systematisch worden gemarteld, maar het staat aldus wel vast dat er gevangenismedewerkers zijn die gedetineerden mishandelen.
Gelet op het vorenstaande wordt primair bepleit de uitlevering niet toe te staan, subsidiair wordt verzocht om de Minister van Veiligheid en Justitie in de aanbiedingsbrief te adviseren niet tot uitlevering over te gaan.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het primaire en subsidiaire verweer. Zij heeft dit, kort weergegeven, als volgt onderbouwd.
De vraag is of de rechtbank in de onderhavige uitleveringszaak over de gestelde mensenrechtenschendingen kan beslissen. Dit kan in de regel enkel als er van een voltooide schending sprake is. Dat heeft de verdediging echter niet bepleit. Reeds daarom kan het primaire verweer niet slagen.
Het subsidiaire verweer, het advies aan de Minister inzake de feitelijke uitlevering, dient eveneens te worden verworpen. Er moet een ‘real risk’ op een schending als bedoeld in de artikelen 3 en 5 EVRM zijn. Er moeten tevens ‘substantial grounds’ zijn. Door de verdediging zijn geen ‘substantial grounds’ aangevoerd en evenmin dat er van een ‘real risk’ sprake is dat er een schending zal plaatsvinden. Het verweer is aldus onvoldoende onderbouwd om het advies aan de Minister te geven dat de uitlevering moet worden geweigerd. Daartoe is geen reden. Gewezen wordt onder meer op een mensenrechtenrapport dat Suriname aan de VN mensenrechten raad heeft gepresenteerd (19 mei 2011), een Human rights report van 11 maart 2010 en een UN General Assembly Report van 11 juli 2011.
De mishandelingen van gedetineerden gaan om op zichzelf staande gevallen. Voorts staat in alle rapporten dat het voorarrest in Suriname lang duurt maar dat gedetineerden na 164 dagen voorlopige hechtenis, als dan nog geen berechting plaatsvindt, worden vrijgelaten. Tevens is het aantal rechters in Suriname uitgebreid. Ten slotte zijn er in Suriname mogelijkheden om naar een rechtbank te gaan om misstanden te laten toetsen. Dit vloeit voort uit het bilaterale verdrag dat Nederland en Suriname met elkaar hebben gesloten en het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank verwerpt het primaire verzoek. Gesteld noch gebleken is dat in Suriname ten aanzien van de opgeëiste persoon reeds een inbreuk op de artikelen 3 en/of 5 EVRM heeft plaatsgevonden. Ook is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een dreigende flagrante schending van artikel 5 EVRM zonder dat daarvoor een ‘effective remedy’ bestaat. De rechtbank volstaat met te verwijzen naar de mogelijkheid om de voorlopige hechtenis te (laten) toetsen door de rechter in Suriname die op basis daarvan de hechtenis kan opheffen.
De raadsman heeft de rechtbank subsidiair verzocht om de Minister van Veiligheid en Justitie in haar aanbiedingsbrief te adviseren om de opgeëiste persoon niet aan Suriname uit te leveren wegens een dreigende schending van artikel 3 en 5 EVRM. Ook dit verzoek zal de rechtbank niet honoreren. De verdediging heeft onder verwijzing naar rapporten gesteld dat de detentieomstandigheden, de duur van het voorarrest en de termijn waarbinnen de opgeëiste persoon zal worden berecht in Suriname te wensen overlaten, hetgeen een dreigende schending van de artikelen 3 en/of 5 EVRM oplevert. Dit betreft echter algemene informatie. De verdediging heeft nagelaten om concrete omstandigheden aan te dragen waaruit kan blijken dat juist de opgeëiste persoon als gevolg van de uitlevering een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Het is onvoldoende om ter onderbouwing te verwijzen naar geïsoleerde schendingen. Evenmin heeft de verdediging voldoende deugdelijk onderbouwd waarom uitlevering schending van artikel 5 EVRM zou opleveren. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen bestaat in Suriname de mogelijkheid om de (voorlopige) hechtenis door de rechter te laten toetsen. Gelet hierop zal de rechtbank in haar adviesbrief niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie adviseren om de uitlevering van de opgeëiste persoon te weigeren.
3.4 Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht ontkend en gesteld onschuldig te zijn. Hij heeft echter medegedeeld niet onverwijld te kunnen aantonen dat hij onschul¬dig is aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht. Evenmin is gebleken dat er ten aanzien van hem geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten. Gelet op voorgaande verwerpt de rechtbank het onschuldverweer van de verdediging.
4. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, is bevonden dat aan alle daarvoor in de Wet en de toepasselijke Verdragen ge¬stelde eisen is voldaan, dient de gevraagde uitlevering toe¬laatbaar te worden verklaard.
5. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 45, 47, 140, 287, 289, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 5 van de Uitleveringswet;
de artikelen 1 en 3 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken, gesloten te
’s-Gravenhage op 27 augustus 1976 (Trb. 1976, 143, Rectificatie Trb. 1981, 160).
6. Beslissing
Verklaart TOELAATBAAR de door Suriname verzochte uitlevering van
[opgeëiste persoon] voornoemd ter strafvervolging terzake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals vermeld op het tussen [ …] geplaatste deel van de bijlage.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzit¬ter,
mrs. C.W. Inden en V.V. Essenburg, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2012.
Ingevolge artikel 31 van de UW kan de opgeëiste persoon tegen deze uitspraak binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen.