ECLI:NL:RBAMS:2014:2516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
AMS 13-6504
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand wegens niet-naleving verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB), maar zijn uitkering werd per 1 juni 2013 ingetrokken omdat hij niet voldeed aan de verplichtingen die aan de uitkering verbonden zijn. De rechtbank oordeelde dat de eiser drie keer zonder bericht niet op het traject was verschenen en zich meerdere keren ziek had gemeld zonder objectieve medische onderbouwing. Daarnaast was hij tijdens huisbezoeken niet thuis aangetroffen en had hij afspraken bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) niet nagekomen. Ondanks een waarschuwing en een tijdelijke verlaging van zijn uitkering met 30%, bleef de eiser zijn gedrag niet aanpassen.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB, er geen recht op bijstand bestaat voor personen jonger dan 27 jaar die ondubbelzinnig niet willen voldoen aan de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij om medische redenen niet aan zijn verplichtingen kon voldoen en dat zijn verzoek om een ander traject te volgen niet tijdig was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de intrekking van de bijstandsuitkering.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de verplichtingen die aan een bijstandsuitkering zijn verbonden en de beperkte ruimte voor belangenafweging in gevallen waarin aan de wettelijke vereisten niet wordt voldaan. De rechtbank wees erop dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de verweerder terecht had gehandeld door de uitkering in te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/6504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2014 in de zaak tussen:

[naam], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.A. Dayala),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder (gemachtigde: mr. J.M. Boegborn).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2013 heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) met ingang van 1 juni 2013 ingetrokken (het primaire besluit).
Bij besluit van 4 oktober 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 23 november 2012 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de WWB. Op 29 november 2012 is een plan van aanpak opgesteld. Hierin is opgenomen een traject bij Re-integratiebedrijf Amsterdam. Eiser is erop gewezen dat hij verplicht is om de gemaakte afspraken in het plan van aanpak na te komen. Wanneer het voor eiser niet mogelijk is om afspraken met derden na te komen, moet hij die tijdig afzeggen. Daarnaast moet eiser eventuele wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die gevolgen hebben voor zijn uitkering tijdig doorgeven aan DWI.
2.
Bij besluit van 27 december 2012 heeft verweerder aan eiser met ingang van 9 oktober 2012 een bijstandsuitkering op grond van de WWB toegekend.
3.
Op 15 januari 2013 is eiser uitgenodigd om op 24 januari 2013 te beginnen met de oriëntatieperiode voor een traject bij Re-integratiebedrijf Amsterdam. Eiser is die dag zonder bericht niet verschenen. Op 28 januari 2013 hebben de medewerkers van de DWI een huisbezoek afgelegd. De medewerkers hebben eiser thuis niet aangetroffen. Op 30 januari 2013 heeft eiser zich ziek gemeld. Naar aanleiding van de ziekmelding heeft er op 5 februari 2013 een tweede huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek heeft eiser verklaard dat hij naar de huisarts zou gaan en dat hij om een medische verklaring zou vragen. Op 11 februari 2013 heeft er opnieuw een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek gaf eiser aan dat hij rugklachten had. Eiser heeft verklaard dat hij een verklaring van de huisarts had gekregen maar dat hij die nog moest ophalen. Verder deelde eiser mee dat hij de volgende dag naar het traject zou gaan. Op enig moment is eiser gestart met het traject. Op 21 februari 2013 is eiser echter zonder bericht wederom niet op het traject verschenen. Nog dezelfde dag hebben medewerkers van de DWI wederom een huisbezoek afgelegd. Eiser werd thuis niet aangetroffen. Op 28 februari 2013 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld. Nog dezelfde dag hebben medewerkers van de DWI een huisbezoek afgelegd. Eiser heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat hij last had van zijn verstandskies, dat hij een foto van de verstandskies had laten maken en dat hij wachtte op een oproep van de tandarts/specialist om de kies te laten verwijderen. Op 13 maart 2013 is eiser opnieuw zonder bericht niet op het traject verschenen. Hij is tijdens het op dezelfde dag afgelegde huisbezoek niet thuis aangetroffen. Eiser is vervolgens opgeroepen voor een gesprek bij de DWI op 26 maart 2013. Eiser is zonder bericht niet verschenen.
Bij besluit van 9 april 2013 heeft verweerder eiser een waarschuwing gegeven, omdat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan deelname aan het traject waarin hij is geplaatst. Vervolgens is eiser opgeroepen voor een gesprek bij de DWI op 15 april 2013. Eiser is zonder bericht niet verschenen.
Bij besluit van 15 april 2013 heeft verweerder de uitkering van eiser gedurende een maand met 30% verlaagd wegens het niet nagekomen van de verplichtingen die zijn verbonden aan een uitkering op grond van de WWB.
Op 17 april 2013 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld. Tijdens het op dezelfde dag afgelegde huisbezoek heeft eiser tegenover de medewerker van de DWI verklaard dat hij last had van een zere keel en psychische klachten.
4.
In het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de uitkering van eiser per 1 juni 2013 ingetrokken. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiser jonger is dan 27 jaar en dat uit zijn houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de aan een uitkering verbonden verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB niet na wil komen. In een dergelijk geval bestaat op grond van artikel 13, tweede lid en onder d, van de WWB geen recht op bijstand.
5.1.
In artikel 9, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, is bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht is:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
5.2.
In artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB, voor zover van belang, is bepaald dat geen recht op algemene bijstand heeft degene die jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, niet wil nakomen.
6.
In geschil is de vraag of uit eisers houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB niet wil nakomen.
7.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers wens om een ander traject te volgen in beroep niet meer aan de orde kan komen, omdat eiser deze grond in bezwaar niet heeft aangevoerd. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De grondenfuik waarop verweerder kennelijk het oog heeft, vindt in de jurisprudentie al geruime tijd geen toepassing meer. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) blijkt immers dat in de Awb, de Beroepswet, noch in de rechtspraak van de Raad grondslag is te vinden voor een grondenfuik (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2803). Dit betekent dat de rechtbank ook deze beroepsgrond bij de beoordeling zal betrekken.
8.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit eisers houding en gedrag ondubbelzinnig gebleken dat hij niet wil voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de WWB. Eiser is drie keer zonder bericht niet op het traject verschenen. Eiser heeft zich drie keer ziek gemeld zonder dat hij daarvoor een objectieve medische onderbouwing heeft gegeven. Verder is eiser een aantal keren tijdens huisbezoeken door medewerkers van de DWI niet thuis aangetroffen en is hij tot twee keer toe, zonder bericht, niet op afspraken bij de DWI verschenen. Eiser is op dit gedrag aangesproken, heeft een waarschuwing ontvangen en zijn bijstandsuitkering is eenmalig verlaagd met 30%. Desondanks heeft hij ook nadien zijn gedrag niet aangepast. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat ondubbelzinnig is gebleken dat eiser niet aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB wil voldoen.
9.
De stelling van eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank overweegt dat eiser op geen enkele wijze met stukken heeft onderbouwd dat hij op medische gronden niet aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB kan voldoen, terwijl hem in bezwaar nog uitdrukkelijk de mogelijkheid is geboden een verklaring van de huisarts over te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
10.
De beroepsgrond van eiser dat hij meerdere keren heeft aangegeven bij verweerder dat hij een andere traject wilde volgen, slaagt evenmin. Uit het dossier blijkt alleen dat eiser tijdens het huisbezoek van 27 mei 2013, dus pas een half jaar na het opstellen van het plan van aanpak, heeft aangegeven dat hij een ander traject wilde volgen. Gesteld noch gebleken is dat eiser hierover met zijn klantmanager heeft gesproken. Verweerder mocht er dan ook vanuit gaan dat eiser geen bezwaren had tegen (verdere) deelname aan het traject.
11.
Tot slot heeft eiser aangevoerd dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB gehouden is een bijstandsuitkering in te trekken, indien aan de in dat artikel genoemde vereisten wordt voldaan. Dit betekent dat voor een belangenafweging, zoals door eiser voorgestaan, geen ruimte is. De beroepsgrond slaagt niet.
12.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiser per 1 juni 2013 heeft ingetrokken. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2014.
De griffier,
De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB