ECLI:NL:RBAMS:2014:2570

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_7410
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiseres had haar bijstandsuitkering sinds 25 juli 2011 ontvangen, maar deze werd per 1 maart 2013 ingetrokken op basis van een melding dat zij op de markt had gewerkt zonder dit te melden. De rechtbank oordeelde dat de eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij werkzaamheden verrichtte op de markt. De rechtbank stelde vast dat de verweerder, het college, niet voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van de eiseres, zoals haar afwezigheid wegens vakantie en ziekenhuisopname. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd het betaalde griffierecht aan de eiseres vergoed en werden de proceskosten vastgesteld op € 974,-. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiseres was om aannemelijk te maken dat zij recht had op bijstand, maar dat de verweerder niet zorgvuldig had gehandeld in de voorbereiding van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/7410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde mr. J.L. Wittensleger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. D. Ahmed).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 maart 2013 ingetrokken.
Bij besluit van 7 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres ontvangt sinds 25 juli 2011 een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een melding van een klantmanager van verweerders Dienst Werk en Inkomen (DWI) dat eiseres op woensdag 10 juli 2013 is gezien op de Mosveld markt te Amsterdam, terwijl zij daar bij een groenten- en fruitkraam aan het werk was, hebben medewerkers van de afdeling Handhaving van de DWI een viertal waarnemingen bij de markt verricht. Op vrijdag 6 september 2013 hebben zij gecontroleerd van 8.30 uur tot 8.40 uur. Eiseres is toen niet aangetroffen op de markt. Op vrijdag 6 september 2013 is tevens gecontroleerd van 11.30 uur tot 11.45 uur, waarbij eiseres wel is aangetroffen. Op woensdag 11 september 2013 is eiseres aangetroffen tussen 12.15 uur en 12.20 uur en op vrijdag 13 september 2013 is zij tussen 10.50 uur en 10.55 uur aangetroffen. Bij deze drie gelegenheden werd gezien dat eiseres klanten te woord stond, achter de kassa stond en met klanten afrekende en door klanten gekochte waren in tasjes stopte bij de groenten- en fruitkraam en de daarnaast gelegen kledingkraam.
2.
Eiseres is vervolgens op 17 september 2013 gehoord. Zij heeft verklaard dat zij sinds zes maanden een vriendin helpt die op de Mosveld markt staat. Deze vriendin is eigenaresse van een groenten- en fruitkraam en een kledingkraam. Eiseres heeft verklaard te helpen als de eigenaresse even weg moet; zij gaat dan achter de kassa staan. Eiseres heeft hier geen geld voor gekregen. Eiseres heeft verder verklaard dat zij op dinsdag en donderdag van 9.00 uur tot 12.00 uur een cursus Nederlandse taal volgt. Verder moet zij elke dag haar dochter om 14.00 uur uit school halen.
3.
Verweerder is in het bestreden besluit op bezwaar teruggekomen van zijn eerdere in de primaire fase ingenomen standpunt dat het recht op bijstand van eiseres vanaf 1 maart 2013 niet is vast te stellen. Het recht op bijstand van eiseres is niet precies vast te stellen. Daarom heeft verweerder op grond van feiten en omstandigheden een schatting gemaakt van het bedrag aan bijstand waar eiseres wel recht op heeft. Verweerder is daarbij van de volgende gegevens uitgegaan: de Mosveld markt wordt op drie dagen per week gehouden, te weten woensdag, vrijdag en zaterdag van 7.30 uur tot 18.00 uur. Aangezien eiseres haar dochter om 14.00 uur uit school moet halen, is verweerder ervan uitgegaan dat eiseres op woensdag en vrijdag van 8.30 uur tot 13.30 uur op de markt heeft gestaan en dus tien uur per week heeft gewerkt. Verweerder heeft schattenderwijs berekend dat eiseres daarmee een bedrag van € 334,10 per maand heeft verdiend. De uitkering van eiseres wordt dan ook herzien gedurende de periode van 1 maart 2013 tot en met 18 september 2013 op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB, ermee rekening houdend dat eiseres met haar werkzaamheden een bedrag van € 400,92 per maand had kunnen verdienen.
4.
Hangende het beroep heeft verweerder meegedeeld dat per abuis in het bestreden besluit het bedrag van € 400,92 is opgenomen en dat moet worden uitgegaan van een maandbedrag aan verdiensten van € 334,10.
5.
In artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB is bepaald dat verweerder een besluit tot toekenning van bijstand herziet of intrekt, indien ten gevolge van schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is toegekend.
6.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor beëindiging of intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op bijstand bestond. Indien ondanks schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand kan worden vastgesteld, dient naar vaste rechtspraak van de CRvB het bijstandsverlenend orgaan daartoe over te gaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6243).
7.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door betrokkene door hem achteraf gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is het bijstandsverlenend orgaan, indien mogelijk, gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten en omstandigheden, waarbij het eventueel nadeel voor betrokkene, voortvloeiende uit de resterende onzekerheden, wegens de schending van de inlichtingenverplichting voor diens rekening gelaten mag worden. (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852).
8.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Zij heeft toegegeven dat zij vanaf 1 maart 2013 zes maanden heeft geholpen in de marktkramen van haar vriendin op de Mosveld markt. Deze werkzaamheden zijn op geld waardeerbaar. Nu eiseres deze werkzaamheden niet heeft gemeld bij verweerder, heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden. Verweerder was daarom gehouden om tot herziening van de uitkering over te gaan.
9.
Eiseres heeft in beroep allereerst verwezen naar een door haar op 22 oktober 2013 opgesteld overzicht van de dagen waarop zij op de markt zou hebben gewerkt. Verder heeft zij aangevoerd dat zij van 29 juli 2013 tot en met 14 augustus 2013 met vakantie was en daarom in die periode niet op de markt heeft kunnen staan. Zij heeft een kopie van haar
e-ticket overgelegd. Voorts heeft zij een verklaring van het BovenIJ ziekenhuis overgelegd, waaruit blijkt dat zij op vrijdag 29 maart 2013 zou worden opgenomen voor een dag. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij ten gevolge van deze ingreep twee weken niet heeft kunnen werken. Verder heeft eiseres een verklaring van fysiotherapeute [naam 2] van 24 januari 2014 overgelegd, waarin is vermeld dat eiseres in de periode van 23 augustus 2012 tot
29 november 2012 en van 10 januari 2013 tot 17 juni 2013 is behandeld. Eiseres stelt zich op het standpunt dat hieruit volgt dat eiseres arbeidsongeschikt is, of in ieder geval dat zij niet alle door verweerder gehanteerde uren op de markt heeft kunnen zijn. Daarnaast heeft eiseres een voortgangsrapportage en eindevaluatie van haar taalcursus overgelegd, waaruit blijkt dat zij van 31 december 2012 tot en met 27 april 2014 deze cursus volgt. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat zij niet al om 8.30 uur op de markt aanwezig kon zijn, omdat zij elke dag haar dochter naar school moet brengen en deze om 8.30 uur begint.
10.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het door eiseres opgestelde overzicht niet met andere bewijsstukken wordt ondersteund, zodat aan dat overzicht geen waarde kan worden toegekend. Verder is verweerder van mening dat hij geen rekening met de overige genoemde omstandigheden heeft hoeven houden, omdat eiseres in een arbeidsverhouding stond en het in een arbeidsverhouding gebruikelijk is dat men wel eens ziek is of op vakantie gaat. In een dergelijk geval bestaat dan recht op loondoorbetaling. Dat eiseres slechts een kwartier of half uur aanwezig was op gewerkte dagen acht verweerder niet aannemelijk. De verklaring van de buur-marktkoopman is daartoe in ieder geval onvoldoende, aldus verweerder.
11.
Zoals hiervoor onder 6 reeds is overwogen, is het volgens vaste jurisprudentie aan eiseres om aannemelijk te maken dat in het geval zij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met het door haar overgelegde overzicht van 22 oktober 2013 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slechts op de daarin genoemde dagen heeft gewerkt, nu dit overzicht op zichzelf staat en niet door objectief bewijs wordt ondersteund. De verklaring van de buur-marktkoopman acht de rechtbank onvoldoende. De rechtbank volgt verder niet de stellingen van eiseres dat zij gedurende twee weken na de ziekenhuisopname niet tot arbeid in staat was dan wel dat zij (volledig) arbeidsongeschikt was, nu zij die stellingen niet met medische gegevens heeft onderbouwd. De informatie van de fysiotherapeut ziet deels op een periode die hier niet in geding is en voor het overige volgt uit deze informatie niet op welke dagen eiseres precies behandeld is. Evenmin blijkt hieruit dat eiseres zodanige klachten had dat zij niet in staat was om te werken. Aan het door eiseres overgelegde stuk van het taalinstituut kan niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wil zien, nu eiseres zelf heeft verklaard dat zij deze cursus op dinsdag en donderdag volgde en er op deze dagen geen markt was.
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank met het overleggen van haar vliegticket wel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij van 29 juli 2013 tot en met 14 augustus 2013 niet in Nederland was, zodat zij toen niet heeft kunnen werken. Uit de informatie van het BovenIJ Ziekenhuis blijkt verder dat eiseres op 29 maart 2013 zou worden opgenomen, zodat aannemelijk is dat zij ook op die dag niet heeft kunnen werken. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerders standpunt te volgen dat met genoemde vakantie en medische ingreep van eiseres geen rekening hoeft te worden gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank was er gelet op de verklaring van eiseres geen sprake van een reguliere arbeidsverhouding waarin recht bestaat op loondoorbetaling bij ziekte en vakantie.
12.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij gelet op het wegbrengen van haar dochter naar school niet al om 8.30 uur op de markt kon zijn, overweegt de rechtbank dat verweerder nader had moeten onderbouwen waarom hij wel met de eindtijd van de school (13.30 uur) rekening heeft gehouden, maar niet met de begintijd. Verweerder heeft voor dit onderscheid desgevraagd geen verklaring kunnen geven.
13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet standhoudt wegens het ontbreken van een zorgvuldige voorbereiding en wegens strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien, omdat voor de vaststelling van het (aanvullend) recht op bijstand van eiseres een nadere berekening noodzakelijk is. Het ligt op de weg van verweerder om die berekening te maken. Verweerder heeft daarbij tevens de gelegenheid om het bedrag van de verdiensten van eiseres te corrigeren (zie hierboven onder 4).
14.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
15.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB