Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van de procedure in de (voorwaardelijke) incidenten
- het tussenvonnis in de incidenten van 19 december 2012 (hierna: het tussenvonnis), met de daarin vermelde gedingstukken;
- de akte in het bevoegdheidsincident aan de zijde van Akzo en Eka van 27 februari 2013, met producties;
- de akte houdende uitlatingen in het bevoegdheidsincident van 27 februari 2013 aan de zijde van Kemira, met producties;
- de akte in het bevoegdheidsincident aan de zijde van CDC van 24 april 2013, met producties;
- de akte in het bevoegdheidsincident aan de zijde van CDC van 8 mei 2013, met één productie;
- de akte uitlating producties aan de zijde van Akzo en Eka van 5 juni 2013;
- de akte uitlating producties aan de zijde van Kemira van 5 juni 2013.
2.De (verdere) beoordeling in de incidenten
vorderingen. Anders dan Akzo c.s. betoogt, is - mits één gedaagde woonplaats heeft in het aangezochte forum - niet vereist dat de (andere) partijen of de vorderingen als zodanig een nauwe band met Nederland of de Nederlandse rechtssfeer hebben.
Akzo c.s. benadrukken daarentegen telkens in elke concrete verhouding tussen leverancier en afnemer specifieke leveringen en meent dat deze specifieke leveringen (volgens CDC tegen te hoge prijzen) tot de gestelde schade hebben geleid.
Voorshands is de rechtbank van oordeel dat CDC de gestelde marktvervalsing voldoende heeft toegelicht om in dit stadium te kunnen oordelen dat de vorderingen zijn gebaseerd op eenzelfde feitelijke situatie. Eka en Kemira hebben, zoals CDC voorshands voldoende heeft toegelicht, meegedaan aan dezelfde marktvervalsing en zij wisten steeds, naar de aard van de zaak, dat de andere kartelleden ook hiermee bezig waren. Aan het voorgaande doet niet af dat Akzo zelf geen natriumchloraat leverde, en Eka en Kemira wel. CDC heeft immers dezelfde feitelijke situatie (marktvervalsing) ook aan haar vordering jegens Akzo ten grondslag gelegd. Voorshands hebben Akzo c.s., gelet op die grondslag van de vordering van CDC, onvoldoende naar voren gebracht om aan te kunnen nemen dat specifieke omstandigheden in de individuele leveringsrelaties tussen leverancier en afnemer van doorslaggevende betekenis zullen zijn bij de beoordeling in de hoofdzaak.
bepaalde rechtsbetrekkingzijn ontstaan of zullen ontstaan. Het Hof van Justitie heeft in het arrest Powell Duffryn (10 maart 1992, zaak C-214/89) - gewezen onder het EEG Executieverdrag, maar ook van belang voor de uitleg van de EEX-Vo – geoordeeld dat de werking van een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter moet worden beperkt tot geschillen die voortvloeien uit de rechtsbetrekking
in verband waarmeede overeenkomst werd gesloten (r.o. 31 van voormeld arrest). Hierdoor wordt vermeden, dat een partij wordt verrast door de toekenning aan een bepaald gerecht van de bevoegdheid om kennis te nemen van alle geschillen die voortvloeien uit haar betrekkingen met haar medecontractant en die hun oorsprong vinden in een andere betrekking dan die welke aanleiding vormde voor de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter. Aan het vereiste van voldoende bepaaldheid van de rechtsbetrekking waaruit geschillen kunnen ontstaan, in de zin van artikel 23 EEX-Vo is voldaan, wanneer de in de leveringsovereenkomsten opgenomen forumclausule
Kemira heeft voldoende onderbouwd gesteld dat de procedure tussen haar en Erikem Luxembourg SA (bij de rechtbank bekend onder rolnummer 2011/2565) verknocht is met de procedure in de hoofdzaak. De vordering tot voeging zal derhalve worden toegewezen.
3.De beslissing
30 juli 2014;
30 juli 2014;
27 augustus 2014voor conclusie van antwoord;