In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 29 oktober 2011 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee personen op het Leidseplein in Amsterdam. De verdachte heeft de eerste klap uitgedeeld aan [persoon 1], wat leidde tot een bloedneus, en heeft zich samen met zijn medeverdachte verbaal provocerend uitgelaten naar de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat de openlijke geweldpleging bevestigde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. E. Otten, in overweging genomen, evenals de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.A.C. van Tuinen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De verdachte is schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van munitie van categorie III. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de feiten en de verdachte vastgesteld en heeft geoordeeld dat er geen rechtvaardigingsgronden waren.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 126 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 63 dagen kan worden opgelegd. Daarnaast is er een geldboete van € 70,- opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toegewezen, die schade heeft geleden als gevolg van het geweld, en heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.705,75 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.