ECLI:NL:RBAMS:2014:7735

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
13-751586-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 3 juli 2014, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 5 juni 2014 door het Hof van beroep Gent was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in voormalig Joegoslavië en thans gedetineerd in Nederland, heeft een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en wordt gelijkgesteld met een Nederlander op basis van artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, ondanks het verweer van de officier van justitie dat zij niet aan het vereiste van onafgebroken verblijf in Nederland voldoet.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft ook de garantie van de Procureur des Konings te Gent in acht genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal worden teruggebracht om haar straf daar uit te zitten. Het verweer van de raadsvrouw dat er sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel werd verworpen, omdat de opgeëiste persoon de Belgische straf nog niet had ondergaan.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon naar België zal worden overgebracht voor de tenuitvoerlegging van de nog niet onherroepelijke straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751586-14
RK nummer: 14/4471
Datum uitspraak: 2 september 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juli 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 juni 2014 door het Hof van beroep Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres, te plaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 augustus 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsvrouw, mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Joegoslavische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het Hof van beroep te Gent van 11 maart 2014 met kenmerk: 2007/PGG/607 – C/465/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Gelijkstelling met een Nederlander conform artikel 6, vijfde lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Bovendien kan op basis van de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 12 augustus 2014, kan worden vastgesteld dat ten aanzien van de opgeëiste persoon niet de verwachting bestaat dat zij haar recht van verblijf in Nederland verliest
ten gevolge van een haar na overlevering opgelegde straf of maatregel. Ook wanneer de rechtbank een eventuele toekomstige Nederlandse veroordeling bij de beoordeling van de derde voorwaarde van art. 6 lid 5 OLW zou betrekken, is de informatie van de IND onvoldoende stellig om daaruit de conclusie te trekken dat de opgeëiste persoon mede als gevolg van die eventuele veroordeling haar verblijfsrecht zal verliezen. Aan het eerste en derde vereiste van artikel 6, vijfde lid, OLW is derhalve voldaan.
Rechtsmacht op grond van artikel 7, derde lid, Sr in verbinding met artikel 86b Sr
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland haar verblijf heeft gehad. De opgeëiste persoon voldoet daarom niet aan het criterium van het nieuwe artikel 86b Sr zodat Nederland geen rechtsmacht heeft. De opgeëiste persoon kan daarom niet gelijkgesteld worden met een Nederlander conform artikel 6, vijfde lid, OLW.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon sinds haar komst naar Nederland altijd daadwerkelijk in Nederland heeft gewoond.
Onder verwijzing naar een uitspraak van 26 augustus 2014 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2014:5341) overweegt de rechtbank dat de opgeëiste persoon het “rechtmatig verblijf in Nederland gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar of langer” als bedoeld in artikel 86b Sr (ook) kan aantonen aan de hand van een Nederlandse verblijfsvergunning.
Uit de brief van 12 augustus 2014 volgt dat de opgeëiste persoon sinds 7 juli 1990 in het bezit is van een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dat aan de opgeëiste persoon een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend, toont aan dat de opgeëiste persoon ten tijde van het verlenen daarvan voldeed aan de eisen om voor zo een vergunning in aanmerking te komen. Nu deze verblijfsvergunning niet is ingetrokken, moet de rechtbank ervan uitgaan dat er geen gronden voor intrekking zijn. Wanneer de officier van justitie zich in een voorkomend geval op het standpunt stelt dat er wel gronden zijn op grond waarvan de verblijfsvergunning zou moeten worden ingetrokken – of al eerder zou moeten zijn ingetrokken – ligt het op de weg van de officier van justitie dit aan de IND mee te delen, de IND om advies over het verlies van het verblijfsrecht te vragen en dat advies aan de rechtbank over te leggen.
De opgeëiste persoon verblijft ten tijde van deze uitspraak dus rechtmatig in Nederland gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar of langer als bedoeld in artikel 86b Sr, zodat zij een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft als bedoeld in artikel 7, derde lid, Sr. Aan alle voorwaarden van artikel 6, vijfde lid, OLW is voldaan.
Artikel 6, tweede lid OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander – of een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling – indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende verklaard:
Het verstekarrest werd op 27.03.2014 betekend per aangetekend schrijven. Er is geen bewijs van persoonlijke ontvangst zodat derhalve voor betrokkene nog steeds de mogelijkheid bestaat verzet aan te tekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12 sub d OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.
Gelet op voornoemde omstandigheden is het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, nog niet onherroepelijk en wordt het EAB door de rechtbank gelezen als strekkende tot
vervolgingvan de opgeëiste persoon, in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste 1, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken , terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

In overweging 3.1 is reeds geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander omdat wordt voldaan aan de vereisten van artikel 6, vijfde lid, OLW.
De overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank volgt de officier van justitie aldus niet in zijn standpunt dat een terugkeergarantie niet vereist is. De rechtbank merkt overigens op dat een eventuele veroordeling in de Nederlandse strafzaak gecombineerd met een eventuele veroordeling in de uitvaardigende lidstaat zou kunnen leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning en dus tot het achterwege laten van het effectueren van deze garantie.
De Procureur des Konings te Gent heeft bij brief van 18 augustus 2014 de volgende garantie gegeven:
Mijn ambt verwijst naar uw mail dd. 18.08.2014 inzake de overlevering van [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en waarin verzocht wordt om de terugkeergarantie te verstrekken.
Overeenkomstig artikel 5 § 3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht is. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Ne bis in idem

De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd nu er sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. De opgeëiste persoon is al eerder voor onderhavig feit naar België overgeleverd in 2007, waarna de Belgische justitie haar op een zeker moment weer heeft vrijgelaten. Zij kan niet opnieuw voor dit feit worden overgeleverd, aldus de raadsvrouw.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Van een schending van het ne bis in idem-beginsel zou pas sprake zijn als de in België opgelegde straf door de opgeëiste persoon reeds zou zijn ondergaan. Nu dat niet het geval is, wordt het verweer verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Hof van beroep Gent (België) ten behoeve van het in België tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek in verband met het nog niet onherroepelijke arrest wegens het feit waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en H.J. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2014.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.