In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, een uitgeprocedeerde asielzoeker, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van de opvang van verzoeker in de Vluchthaven, die door verweerder was aangekondigd in een besluit van 26 juni 2014. Verweerder stelde dat de opvang geen maatschappelijke opvang was in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en dat het slechts een informatieve mededeling betrof. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 26 november 2014 is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat het besluit van verweerder niet alleen een mededeling was, maar ook rechtsgevolgen had. De voorzieningenrechter oordeelde dat de toelating van vreemdelingen tot de opvang in de Vluchthaven moet worden aangemerkt als maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo. Dit betekent dat de brief van verweerder, waarin de opvang werd beëindigd, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden beschouwd, waartegen bezwaar openstaat.
De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoeker. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een voorlopige voorziening noodzakelijk maakten. De proceskosten van verzoeker zijn door verweerder vergoed, en het griffierecht is eveneens aan verzoeker terugbetaald.