Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2014 in de zaak tussen
[naam], te Amsterdam, eiser
Procesverloop
Overwegingen
- Onder 1.8 van de FML (overige beperkingen in het persoonlijk functioneren) staat de toelichting dat eiser wekelijks een pseudo-epileptisch insult heeft dat enkele minuten tot uren kan duren. De bezwaarverzekeringsarts gaat daarbij uitsluitend uit van een lichte aanval, terwijl de psychiater heeft gerapporteerd dat eiser na een zware aanval daarvan nog dagen last ondervindt die hem beperkingen opleveren. De beperkingen uit items 1.9.4 en 1.9.6 van de FML (het aangewezen zijn op werk waarbij hij niet wordt afgeleid door de activiteiten van anderen en waarbij hij niet veelvuldig wordt gestoord en onderbroken) kan dan ook niet de lading dekken van de beperkingen die eiser ondervindt ten gevolge van een zwaardere aanval. Evenmin zien deze beperkingen op de angst die hij voortdurend heeft voor een nieuwe aanval en de daaruit voortvloeiende invaliderende persoonlijkheidstrekken.
- Bij item 1.9.9. (werk zonder verhoogd risico) heeft de bezwaarverzekeringsarts buiten beschouwing gelaten dat eiser, teneinde te kunnen werken, adequate begeleiding nodig heeft.
- Item 2.9. (samenwerken) gaat voorbij aan hetgeen psychiater Weeda heeft gezegd over het niet passend zijn van een werkomgeving met anderen. Een sterke beperking was daar op zijn plaats geweest. Bij dit onderdeel heeft de bezwaarverzekeringsarts volledig buiten beschouwing gelaten dat eiser de veiligheid van anderen in gevaar brengt/kan brengen.
- Bij de beperking voor vervoer (item 2.10) ontbreekt de beperkende invloed van angst die eiser in openbare ruimtes ervaart.
- Bij item 2.11 (overige beperkingen in het sociaal functioneren) is uitsluitend opgenomen dat eiser overmatig kritiekgevoelig is bij hiërarchische bevelen en veel opdrachten. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt hierbij dat het volgen van een (interne) opleiding hierdoor eveneens een beperking is. Tevens had de veiligheid van anderen hier moeten worden meegewogen, in die zin dat voor eiser als beperking geldt dat hij een gevaar voor anderen kan opleveren. Eveneens geldt hier als beperking dat eiser niet op de werkvloer kan functioneren zonder dat zijn collega’s vooraf geïnstrueerd zijn over de risico’s die dit met zich meebrengt.
- Bij item 2.12.4 ontbreekt de beperking dat eiser geen leidinggevende functie kan vervullen.
beperkt, is voor vervoer aangewezen op hulp van anderen” met daarbij de toelichting “
normaal, maar mag niet beroepsmatig autorijden”. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak nadrukkelijk overwogen dat bij deze beperking de beperkende invloed van angst die eiser in openbare ruimtes ervaart ontbreekt. De verzekeringsarts bezwaar & beroep heeft in de rapportage van 22 juli 2014 gesteld “
Angst voor openbare ruimten is doorgaans geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Ingeval van agorafobische klachten is juist de bedoeling de grenzen zoveel mogelijk te verleggen [….]”. Voor zover de rechtbank bekend zijn agorafobische klachten hier niet aan de orde. Zoals de deskundige al heeft aangegeven heeft eiser angst voor een aanval, welke angst hem dagelijks parten speelt in die zin dat hij bij enig voorgevoel in de vorm van spanningen of nervositeit openbare ruimtes mijdt (p.10) en dat de angst voor het optreden van een dergelijke aanval die niet alleen zeer invaliderend is maar ook schaamte oproept bij betrokkene en angst bij omstanders, een vrijwel dagelijks beperkende factor is (p.11). De rechtbank overweegt dat bij het beoordelen van de vraag of eiser beperkt is op het item vervoer deze beoordeling niet kan worden afgedaan met een overweging dat eiser geen agorafobie heeft en derhalve uitsluitend beperkt wordt op “beroepsmatig autorijden”. De rechtbank acht hiermee bepaald onvoldoende gemotiveerd waarom eiser met zijn klachten in het openbaar vervoer zou kunnen stappen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.217,50.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014.