3.5Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2250). 5. De rechtbank stelt vast dat als datum op het primaire besluit 27 december 2013 staat vermeld. Eiser heeft niet betwist dat het op het primaire besluit vermelde adres het juiste adres is. Verweerder heeft een uitdraai uit het registratiesysteem Socrates overgelegd en zich op het standpunt gesteld dat daarmee de verzending van het primaire besluit aan eisers adres aannemelijk is gemaakt. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 22 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1413). 6. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde screenprint uit Socrates blijkt dat op 27 december 2013 een document met als omschrijving “WWB beëindiging of intrekking levensonderhoud’ is aangemaakt, waarbij in de kolom “Toestand” het woord “Verzonden” staat vermeld en waarbij in de kolom “Verstuurd” de datum 27 december 2013 is genoteerd. Tot slot is in de kolom “Centr.Printen” bij dit document een vinkje aangebracht. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd uitgelegd dat de kolom “Centr.Printen” de aanduiding van de verzendstraat is, waarmee het document blijkens het vinkje is verzonden. Verweerder maakt gebruik van hetzelfde registratiesysteem Socrates en dezelfde verzendstraat als de gemeente Rotterdam in voornoemde uitspraak van de CRvB van 22 april 2014. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de documenten die via de verzendstraat worden verstuurd, bij een centraal punt worden uitgeprint, in enveloppen gestopt en verzonden. Dit centrale punt betreft een ISO-gecertificeerd bedrijf. Socrates verzamelt iedere dag alle documenten die klaar staan om via de verzendstraat te worden verzonden, en verstuurt die in één ‘batch’ naar het centrale punt. Bekend is hoeveel documenten de betreffende batch bevat. Er komt ook een batch verzonden documenten terug van het centrale punt naar verweerder, zodat gecontroleerd kan worden of dit hetzelfde aantal documenten bevat. Verweerder heeft ook nog een account bij Post.nl, waardoor gecontroleerd kan worden hoeveel documenten zijn verzonden. Het systeem is in het verleden getest en gebleken is dat het goed werkt.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de uitdraai uit het verzendsysteem Socrates en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit op 27 december 2013 naar het door eiser opgegeven adres is verzonden. Dit rechtvaardigt, gezien het hiervoor onder 4. geschetste beoordelingskader, het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Eiser heeft weliswaar nog verwezen naar diverse artikelen die in de media zijn verschenen over klachten betreffende de postbezorging door PostNL, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het uitgangspunt te verlaten, dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat de postomvang rond de jaarwisseling van ongeveer 17 miljoen poststukken per dag stijgt naar ongeveer 40 miljoen poststukken per dag, waardoor de kans dat een bepaald poststuk niet wordt bezorgd nog groter wordt. Dit betoog slaagt evenmin. Alhoewel aannemelijk is dat de postbezorging rond de jaarwisseling enige vertraging oploopt, biedt hetgeen eiser naar voren heeft gebracht gesteld onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de kans dat de post in die periode in het geheel niet (op het juiste adres) wordt bezorgd, groter is dan in de rest van het jaar. Nu de verzending van het primaire besluit aan eisers adres het vermoeden rechtvaardigt dat eiser dit besluit op zijn adres heeft ontvangen, ligt het op zijn weg om dit vermoeden te ontzenuwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aangevoerd op grond waarvan de ontvangst van het primaire besluit door eiser in redelijkheid kan worden betwijfeld.
8. Uit het voorgaande volgt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 8 februari 2014. Het bezwaarschrift is op 10 februari 2014 door eiser ter post aangeboden. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de bezwaartermijn is overschreden.
9. De niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de bezwaartermijn kan op grond van eerder genoemd artikel 6:11 van de Awb achterwege blijven, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd ten aanzien van de eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding en evenmin is daarvan uit het dossier gebleken. Verweerder heeft het bezwaarschrift dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Het beroep is ongegrond
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Tax, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op: