ECLI:NL:RBAMS:2015:3153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
13.751162-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Italië in verband met deelname aan criminele organisatie en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië. De overlevering werd verzocht op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank Rome. De opgeëiste persoon, geboren in Nederland, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 12 mei 2015, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van verschillende artikelen van de Overleveringswet, waaronder de mate van betrokkenheid en het feit dat er al een strafvervolging in Nederland gaande was voor dezelfde feiten. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, wat de overlevering mogelijk maakt.

De rechtbank overwoog verder dat de Italiaanse autoriteiten de garantie hebben gegeven dat, indien de opgeëiste persoon in Italië wordt veroordeeld, hij zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751162-15
RK nummer: 15/1434
Datum uitspraak: 26 mei 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 februari 215 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2015 door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank Rome (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Nederland) op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres, te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 mei 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat
de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van de rechtbank Rome van 26 januari 2015, met kenmerk: strafzaak nr. 5643/12 RGNR Parket van de Republiek bij de rechtbank Rome en nr. 2554/13 Algemeen Register GIP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 5 mei 2015. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 2 OLW en verwijst hierbij naar de verweren zoals die zijn gevoerd door mr. P.J. Roelse in de gelijktijdig behandelde zaak van opgeëiste persoon [persoon 1] (13/751159-15). Ondanks het feit dat dit verweer specifiek gericht is op de zaak van [persoon 1], begrijpt de rechtbank het verweer aldus dat de raadsman van mening is dat de omschrijving van de feiten onvoldoende specifiek is, zodat sprake is van ongenoegzaamheid van het EAB.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die omschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving van de feiten voldoet aan de hiervoor genoemde vereisten, zodat geen sprake is van de door de raadsman gestelde ongenoegzaamheid. Hierbij merkt de rechtbank op dat vermelding van de gronden van de verdenking niet is vereist. Het is dan ook niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. De waardering van het bewijs dient te geschieden door de rechter in Italië die na de overlevering zal dienen te oordelen over de feiten. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Ministero della Giustizuin Rome heeft bij brief van 2 april 2015 de volgende garantie gegeven:
The condition as per Article 5, paragraph 3, of EU Council Framework Decision no. 2002/584/JHA of 13th June 2002 is binding for the Italian judicial authority when it is applied by the Member State executing a European Arrest Warrant against its own nationals who have been surrendered to the Italian State.
So [opgeëiste persoon] may be returned to the Netherlands, when the conviction becomes irrevocable, under EU Council Framework Decision no 2008/909/JHA of 27 November 2008.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de terugkeergarantie niet voldoet nu de Italiaanse autoriteit in de garantie niets heeft vermeld over het feit dat een in Italië opgelegde straf na terugkeer in Nederland, hier aangepast kan worden aan Nederlandse maatstaven.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoet. Het Internationaal Rechtshulp Centrum heeft bij de vraag om een terugkeergarantie slechts meegedeeld dat een Italiaanse straf na terugkeer in Nederland van de opgeëiste persoon, hier aangepast kan worden aan Nederlandse maatstaven. Dit is in overeenstemming met het Kaderbesluit 2008/909/JHA en de WETS en verdere toestemming hierover is dus ook niet vereist. Het verweer wordt verworpen.

6.De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW. De overlevering wordt immers verzocht voor feiten, waarvoor in Nederland een strafvervolging gaande is. De raadsman wijst hierbij op het Nederlandse onderzoek [naam onderzoek 1] waarin de opgeëiste persoon als verdachte is aangehouden, verhoord en in verzekering is gesteld. Tevens zijn in het kader van dit onderzoek meerdere roerende goederen in beslag genomen en opsporingsmethoden ingezet zoals het aftappen van telefoons. Er is aldus sprake van een
criminal charge, terwijl een stakingsbeslissing van de Minister, zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid OLW, ontbreekt. Het Nederlandse onderzoek ziet bovendien op dezelfde feiten als het Italiaanse onderzoek; het gaat ook in [naam onderzoek 1] om grensoverschrijdende drugshandel met Napolitaanse drugshandelaren waarbij de drugs bestemd waren voor de Italiaanse markt.
Voorts wijst de raadsman op het Nederlandse onderzoek [naam onderzoek 2] waarin de opgeëiste persoon meerdere keren is aangehouden en verhoord als verdachte van deelname aan een criminele organisatie die zich bezig houdt met telen, voorhanden hebben, handel en vervoer van verdovende middelen. Ook in dit onderzoek is sprake van grensoverschrijdende handel in verdovende middelen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW niet geldt. Navraag bij de officieren van justitie van de onderzoeken [naam onderzoek 1] en [naam onderzoek 2] leert dat in beide onderzoeken geen vervolgingsbeslissing is genomen en er dus van een strafvervolging in Nederland geen sprake is. Het is nog onduidelijk of de opgeëiste persoon naar aanleiding van deze onderzoeken zal worden vervolgd in Nederland, maar als het tot een vervolging komt, zal de Nederlandse officier van justitie hierbij rekening houden met het Italiaanse overleveringsverzoek.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor beantwoording van de vraag of sprake is van strafvervolging in Nederland moet worden bezien of er sprake is van een formele daad van het Openbaar Ministerie of de rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een uitvoerbare rechterlijke beslissing te geraken (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 februari 2011, LJN: BP4384). De officier van justitie heeft meegedeeld dat er in Nederland geen vervolgingsbeslissing is genomen en er (dus) geen vervolging gaande is tegen de opgeëiste persoon voor dezelfde feiten als waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsman aangevoerde aanhouding, inverzekeringstelling, inbeslagname van goederen en telefoontaps, geen strafvervolging in de zin van artikel 9, eerste lid, onder a, van de OLW opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank is weliswaar sprake van opsporingshandelingen, doch niet van een daad van vervolging. Ook is niet gebleken dat de opgeëiste personen aan die handelingen de verwachting hebben ontleend dat ze vervolgd zouden worden voor de feiten waarvoor nu de overlevering wordt gevraagd. Het verweer wordt daarom verworpen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Italië aangevangen;
  • de verdovende middelen waren voor Italië bestemd en werden in Italië ingevoerd;
  • een groot aantal medeverdachten (zowel Italiaanse als Nederlandse) is voor deze zaak vervolgd in Italië;
  • verdachten zijn in Italië gearresteerd;
  • verdovende middelen zijn in Italië in beslag genomen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Italiaanse autoriteiten en de verdere vervolging in Italië de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is onder andere aangevoerd dat de feiten in belangrijke mate in Nederland zijn gepleegd waardoor het zwaartepunt van de feiten in Nederland ligt. Het onderzoek is bovendien in Nederland begonnen en loopt nog steeds. Alle opgeëiste personen hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn in Nederland woonachtig.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat artikel 13, tweede lid, OLW de rechtbank slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Dit betekent dat niet wordt onderzocht met welk land méér raakpunten bestaan, maar dat slechts getoetst kan worden of de officier van justitie in redelijkheid tot de vordering van artikel 13, tweede lid, OLW heeft kunnen komen. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is dat het geval. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Schorsing na uitspraak

De raadsman heeft verzocht de overleveringsdetentie – mocht de overlevering worden toegestaan – te schorsen, ook na de uitspraak.
De rechtbank overweegt dat de wet hiertoe geen mogelijkheid biedt tenzij er sprake is van strijd met artikel 5 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank thans geen sprake. Het verweer wordt verworpen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3, 11 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de rechtbank Rome (Italië) ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. E.F.A. van Buitenen en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2015.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.