ECLI:NL:RBAMS:2016:1236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
13/751891-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van de Overleveringswet met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

Op 2 februari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van de Overleveringswet (OLW). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1969 in Roemenië, voldoet aan de vereisten van de OLW en dat er geen gevaar voor straffeloosheid bestaat. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat zij de Roemeense nationaliteit heeft. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn onder andere deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen, waarvoor een vrijheidsstraf van 12 jaar is opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander, waardoor de weigeringsgrond van artikel 6, vijfde lid, OLW van toepassing is. Gezien het feit dat er geen risico op straffeloosheid bestaat, heeft de rechtbank de verzochte overlevering geweigerd en de geschorste gevangenhouding opgeheven. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. A.C. Enkelaar en A.J. Dondorp, rechters, in aanwezigheid van de griffiers mrs. A.T.P. van Munster en V.H. Glerum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751891-15
RK nummer: 15/7954
Datum uitspraak: 2 februari 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 november 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 oktober 2015 door
the Court of Arad(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van2 februari 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. A. Jhingoer – waarnemend voor haar raadsman mr. H. Raza – beiden advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 30 april 2015 van
the Court of Aradmet kenmerk: 162, onherroepelijk op 24 september 2015, in overeenstemming met het vonnis van 24 september 2015 van
the Court of Appeal in Timisoara,met kenmerk 906/A.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 12 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 6 OLW

De weigeringsgrond van artikel 6, vijfde lid OLW in verbinding met artikel 6, tweede lid OLW geldt, wanneer is voldaan aan de in artikel 6, vijfde lid OLW genoemde vereisten. Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan deze drie vereisten is voldaan.
De opgeëiste persoon is EU-onderdaan. Uit informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 15 december 2015 blijkt dat haar verblijfsrecht op 1 november 2005 is ingegaan en dat zij sinds 24 februari 2012 is geregistreerd als duurzaam verblijvend burger van de Unie. Volgens vaste jurisprudentie [1] is de registratie van 'duurzaam verblijvende EU-burger' gelijk te stellen is met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
De rechtbank overweegt voorts dat Nederland rechtsmacht heeft over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht en dat uit de informatie van de IND van 15 december 2015 tevens kan worden afgeleid dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon haar recht van verblijf in Nederland zal verliezen als gevolg van de feiten waarop het overleveringsverzoek ziet.
De rechtbank is daarom – met de raadsman en de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander en dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW in verbinding met artikel 6, tweede lid, OLW geldt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er, gelet op de beschikbare informatie die onder andere afkomstig is van de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS), geen risico bestaat dat een weigering van de overlevering ertoe leidt dat de tenuitvoerlegging van de straf niet kan worden overgenomen en dus geen risico bestaat de opgeëiste persoon haar straf niet meer zal uitzitten.
De rechtbank volgt de officier van justitie in het oordeel dat het gevaar van straffeloosheid zich niet voordoet. De rechtbank betrekt hier nog bij dat op onderhavige situatie – anders dan in de zaak met nummer ECLI:NL:RBAMS:2015:7463 [2] – de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) van toepassing is.

6.Slotsom

Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de vereisten van artikel 6, vijfde lid OLW en de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid OLW geldt, terwijl bovendien geen risico op straffeloosheid bestaat, moet de verzochte overlevering worden geweigerd en de geschorste gevangenhouding worden opgeheven.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Court of Arad(Roemenië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie (gevangenhouding).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en A.J. Dondorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.T.P. van Munster en V.H. Glerum, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.In deze zaak heeft de rechtbank op 30 oktober 2015 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gevraagd of – kort gezegd – artikel 6 OLW in strijd is met artikel 4, punt 6, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en, zo ja, of de mogelijke oplossing ter vermijding van straffeloosheid in overeenstemming met het Unierecht is. In die zaak is de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) van toepassing.