ECLI:NL:RBAMS:2016:3045

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1576
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning en bestemmingsplan in Amsterdam

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 19 mei 2016, wordt een geschil behandeld over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan een derde-partij voor het verplaatsen van een bedrijfsvaartuig. Eiseres, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat het in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres de gelegenheid te geven te reageren op nieuwe stukken die door verweerder zijn overgelegd. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden op het bedrijfsvaartuig en of deze binnen de milieucategorie II vallen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen door nader onderzoek te doen naar de activiteiten op het bedrijfsvaartuig en de afstand tot omliggende woningen te meten. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/1576

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E. van Kampen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.D. Hosper).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
(gemachtigde: [betrokkene] ).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [betrokkene 1] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op door verweerder ter zitting overgelegde stukken. Eiseres heeft bij brief van 12 januari 2016 gereageerd. [betrokkene 1] heeft op 28 januari 2016 een nadere toelichting gegeven op zijn standpunt. Verweerder heeft op 2 februari 2016 op de brief van eiseres gereageerd. Eiseres heeft de rechtbank op 22 februari 2016 een nadere reactie toegezonden. Vervolgens hebben partijen de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Op 28 december 2013 heeft [bedrijf] . namens derde-partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verplaatsen van het bedrijfsvaartuig van de ligplaats aan de [adres] ter hoogte van [huisnummer] naar de [adres 1] ter hoogte van [huisnummer] .
1.2.
Bij het ontwerpbesluit van 20 juni 2014 is het voornemen kenbaar gemaakt om de vergunning te verlenen en af te wijken van het bestemmingsplan Water (het bestemmingsplan). Dit ontwerpbesluit heeft vanaf 10 juli 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eiseres heeft tijdig een schriftelijke zienswijze ingediend. Eiseres woont aan de [straat] .
1.3.
Uit het bestreden besluit blijkt dat de omgevingsvergunning is verleend voor het verplaatsen van een bedrijfsvaartuig. De tekst van de vergunning luidt, voor zover relevant: “De aanvraag heeft betrekking op het verplaatsen van het bedrijfsvaartuig aan de [adres] naar de [adres 1] , waar het ruimte maakt voor een woonboot, die nu is gelegen ter hoogte van het nautische knelpunt in de [gracht] . De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan Water wat betreft het toegestane aantal ligplaatsen binnen het aanduidingsvlak, dat als gevolg van de verplaatsing met één wordt overschreden. De verleende vergunning wijkt niet af van de ontwerpomgevingsvergunning”.
2. De rechtbank stelt vast dat het verplaatsen van een bedrijfsvaartuig als zodanig geen vergunningplichtige activiteit is als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In het ontwerpbesluit staat dat het project bestaat uit de activiteit gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met de planologische regeling, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De rechtbank merkt de vergunning dan ook aan als een omgevingsvergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in dat artikel.
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of [betrokkene 1] als derdebelanghebbende aan het geding kan deelnemen. Daarvoor is vereist dat hij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikel wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [betrokkene 1] slechts zijdelings bij het bestreden besluit is betrokken. [betrokkene 1] is eigenaar van de in het besluit genoemde woonboot aan de [gracht] . Zijn belang is erin gelegen dat het bedrijfsvaartuig aan de [adres] wordt verplaatst zodat hij zijn woonboot aan de [adres] kan afmeren. Hij heeft geen rechtstreeks belang bij het voorgenomen gebruik van het water aan de [adres 1] in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat [betrokkene] belang aldus te ver verwijderd is van het bestreden besluit. De rechtbank merkt [betrokkene 1] dan ook niet aan als derdebelanghebbende.
4.1.
Uit het dossier en de toelichting ter zitting blijkt dat de feitelijke situatie als volgt is. [betrokkene 2] is de eigenaar van het bedrijfsvaartuig dat nu is gelegen aan de [adres] ter hoogte van [huisnummer] . Het bedrijfsvaartuig is een dekschuit, waarop werkzaamheden worden verricht ten behoeve van het scheepsreparatiebedrijf van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] heeft voor de dekschuit een ligplaatsvergunning voor stadsdeel Centrum. Daarnaast heeft [betrokkene 2] een ander bedrijfsvaartuig, [boot] , waarvoor hij een ligplaatsvergunning heeft in de Houthavens (stadsdeel West). [betrokkene 2] is bereid de ligplaats aan de [adres] te verlaten indien hij [boot] aan de [adres 1] kan afmeren.
4.2.
[betrokkene 2] is niet van plan met de dekschuit ligplaats te nemen aan de [adres 1] . Zodra duidelijk is of de verleende omgevingsvergunning in stand blijft, zal hij een vervangingsvergunning aanvragen om de dekschuit te mogen vervangen door [boot] . Ook zal hij dan een ligplaatsvergunning voor [boot] voor stadsdeel Centrum aanvragen. [betrokkene 2] wenst zijn bedrijf na de verplaatsing voort te zetten op [boot] . De reparatiewerkzaamheden zullen dan niet meer op het dek plaatsvinden, maar binnenin het schip.
5.1.
In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, voor zover relevant, kan de omgevingsvergunning voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6. Uit het bestreden besluit blijkt dat de afwijking van het bestemmingsplan ziet op twee aspecten. Ten eerste neemt het aantal bedrijfsvaartuigen in het plangebied toe indien aan de [adres 1] een bedrijfsvaartuig komt te liggen. Ten tweede is een scheepsreparatiebedrijf niet opgenomen in de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Inrichtingen. De beroepsgronden richten zich uitsluitend tegen het tweede aspect.
7.1.
Op de gronden ter hoogte van de [adres 1] [huisnummer] rust de bestemming ‘Water’ en ‘specifieke vorm van water – ligplaatsen’.
7.2.
Op grond van artikel 4.4.4, onder a, van het bestemmingsplan zijn binnen het aanduidingsvlak ‘specifieke vorm van water – ligplaatsen’ bedrijfsvaartuigen uitsluitend toegestaan voor zover de bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en vallen in de van de regels deel uitmakende Staat van Inrichtingen milieucategorie I of II en de bedrijfsactiviteiten bovendien watergebonden zijn.
7.3.
Op grond van artikel 4.5.2, onder a, van het bestemmingsplan is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.4.4 voor het ligplaats innemen door bedrijfsvaartuigen en het gebruik ten behoeve van een functie die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën en de bedrijfsactiviteit watergebonden is.
7.4.
In artikel 1.59 van het bestemmingsplan is een watergebonden bedrijfsactiviteit gedefinieerd als een activiteit die ter uitoefening van het beroep of bedrijf noodzakelijkerwijs op het water plaatsvindt en met het water een aanwijsbare en vanzelfsprekende binding heeft.
8.1.
Verweerder heeft aan zijn besluitvorming een rapport van [bedrijf] van 2 december 2014 ten grondslag gelegd. Uit dit rapport blijkt dat is onderzocht of de bedrijfsactiviteiten aan boord van [boot] binnen de geluidsnormen van milieucategorie II blijven. Volgens de onderzoeker is dit het geval. Naar aanleiding van de reactie van eiseres van 12 januari 2016 heeft verweerder een aanvullend rapport van [bedrijf] van 1 februari 2016 overgelegd.
8.2.
Verweerder heeft een ruimtelijke onderbouwing en een nota van beantwoording van de zienswijzen opgesteld. Hierin heeft hij onder andere het volgende geschreven. Uit de planregels volgt dat een inrichting van milieucategorie II ter plaatse planologisch mogelijk is. Uit een korte analyse van de activiteiten zoals deze op het schip [boot] zullen plaatsvinden is gebleken dat deze vallen binnen de norm van een inrichting van milieucategorie II. Ook de oppervlakte van het schip (137 m², waarvan het scheepsruim waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd 64 m² bedraagt) voldoet aan de criteria van milieucategorie II. Verweerder maakt vergelijking met een autoreparatiebedrijf, dat wel is opgenomen in de Staat van Inrichtingen en ook onder milieucategorie II valt. Ook wordt voldaan aan de in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ voorgeschreven richtafstand. Weliswaar bedraagt deze voor milieucategorie II tussen woningen en bedrijvigheid in beginsel 30 meter, maar de [adres 1] kan, gelet op de situering in het centrum van Amsterdam, niet worden gezien als een rustige woonwijk, maar als ‘gemengd gebied’. In dat geval bedraagt de voorgeschreven afstand 10 meter.
9. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat de bedrijfsactiviteiten van het scheepsreparatiebedrijf van [betrokkene 2] niet watergebonden zijn. Uit paragraaf 5.2.2 van de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt immers dat bij watergebonden activiteiten moet worden gedacht aan een scheepsreparatiebedrijf dat op of vanaf de eigen boot repareert. Eiseres heeft niet betwist dat hiervan sprake is. De verwijzing door eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 november 2007 doet hier niet aan af, ten eerste omdat het in deze uitspraak ging om de definitie van ‘watergebonden activiteit’ in de zin van de Verordening op het binnenwater 2006 en niet in de zin van het bestemmingsplan. Bovendien is deze uitspraak in hoger beroep weliswaar door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd (uitspraak van 9 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD6764), maar in een latere uitspraak van 25 februari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH3996) heeft de Afdeling geoordeeld dat scheepsreparaties als watergebonden dienen te worden beschouwd.
10.1.
Eiseres heeft echter terecht aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de bedrijfsactiviteiten van [betrokkene 2] binnen milieucategorie II vallen. Verweerder heeft blijkens het rapport van [bedrijf] immers alleen onderzoek laten doen naar de bedrijfsactiviteiten aan boord van [boot] . Weliswaar blijkt uit het dossier dat het de bedoeling van verweerder, derde-partij en [betrokkene 2] is dat niet de dekschuit maar [boot] aan de [adres 1] komt te liggen, maar aangezien de vervangingsvergunning en de ligplaatsvergunning nog niet zijn verleend, is het niet uitgesloten dat naar aanleiding van de nu verleende omgevingsvergunning ook de dekschuit aan de [adres 1] zal (kunnen) afmeren. Dit geldt eens te meer daar de omgevingsvergunning blijkens de tekst ziet op het
verplaatsenvan het bedrijfsvaartuig (lees: de dekschuit) van de [adres] naar de [adres 1] .
10.2.
Ook ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten aan boord van [boot] zijn de rapporten van [bedrijf] en de motivering van verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Uit de rapporten van [bedrijf] blijkt immers niet waarop de daarin gedane aannames zijn gebaseerd. In de brief van verweerder van 2 februari 2016 staat wel dat verweerder de informatie heeft verkregen van [betrokkene 2] zelf, maar de rechtbank is van oordeel dat dit te algemeen is en daarmee onvoldoende inzichtelijk. Als verweerder met het bestreden besluit in afwijking van het bestemmingsplan een bedrijfsactiviteit toe wil staan die niet op de Staat van Inrichtingen is opgenomen, dient verweerder wel deugdelijk te onderzoeken welke activiteiten binnen het betreffende bedrijf plaatsvinden. Met name blijkt niet waarop de aanname is gebaseerd dat minder dan 1 uur per maand dan wel 5 minuten per dag las- en slijpwerk plaatsvindt. Blijkens het rapport van 1 februari 2016 is er bovendien een relevant verschil tussen 1 uur per maand of 5 minuten per dag. Ook blijkt uit de rapporten niet in hoeverre er rekening is gehouden met de mogelijkheid om het dak van [boot] (volledig) te openen en wat de geluidseffecten zouden zijn indien de werkzaamheden met geopend dak plaatsvinden. Dit klemt te meer, daar in het rapport van 1 februari 2016 expliciet staat dat wat betreft het aspect geluiduitstraling geldt dat las- en slijpwerk afgeschermd of inpandig moet plaatsvinden. In het rapport van 1 februari 2016 wordt bovendien verwezen naar een rapport van 20 maart 2014, dat zich echter niet in het dossier bevindt.
10.3.
Het voorgaande betekent dat verweerder zich niet heeft mogen baseren op het rapport van [bedrijf] . Het bestreden besluit is ook op dit onderdeel onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de [adres 1] en haar omgeving moeten worden aangemerkt als ‘rustige woonwijk’ als bedoeld in de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Weliswaar kan de buurt binnen de Amsterdamse binnenstad als een relatief rustige buurt worden aangemerkt, maar aangezien op de woning van eiseres de bestemming ‘gemend’ rust en er naast woningen ook diverse andere voorzieningen in de nabije omgeving voorkomen, heeft verweerder het gebied terecht aangemerkt als ‘gemengd gebied’ in de zin van de VNG-brochure.
12.1.
Met betrekking tot de afstand van de ligplaats van het bedrijfsvaartuig tot de omliggende woningen overweegt de rechtbank als volgt. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de aftand van [boot] tot de dichtstbijgelegen gevel ongeveer 12 meter bedraagt. Uit de nota van beantwoording en het verhandelde ter zitting blijkt dat dit niet juist is. Volgens de nota van beantwoording is de afstand van de gevelmuur tot aan de rand van de kade precies 10 meter. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij het nog eens heeft nagemeten op de plankaarten en dat de afstand 10,11 meter bedraagt. Bovendien heeft verweerder gesteld dat een boot nooit direct aan de kade ligt, maar dat er altijd ongeveer 20 centimeter ruimte is omdat er een autoband of iets dergelijks tussen het schip en de kade hangt. Eiseres heeft gesteld dat zij het op straat heeft nagemeten en dat de afstand van de gevel tot de kade 9,5 meter bedraagt.
12.2.
De rechtbank stelt vast dat de door partijen gemeten afstanden net boven of onder 10 meter liggen. De afstand van 10 meter is relevant omdat die in de VNG-brochure wordt aangehouden als minimale afstand tussen woningen en bedrijven van milieucategorie II binnen gemengd gebied. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder de afstand op de kaart heeft ingemeten en eiseres op straat. De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval de enkele meting op de kaart onvoldoende is. Verweerder heeft het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid ook dit gebrek te herstellen. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij vooralsnog wel uitgaat van de juistheid van verweerders stelling dat een schip altijd op een afstand van ongeveer 20 centimeter van de kade is gelegen.
13.1.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat een verplaatsing van het bedrijfsvaartuig naar een alternatieve locatie buiten het centrum van Amsterdam planologisch aanvaardbaarder zou zijn.
13.2.
De rechtbank overweegt in dit verband dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling het bestuursorgaan dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Indien het plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8706). Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
14. Zoals hiervoor is overwogen onder 10.3. en 12.2. is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit op de aanvraag, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader onderzoeken en motiveren welke activiteiten er binnen het bedrijf van [betrokkene 2] plaatsvinden en of deze activiteiten op [boot] én op de dekschuit binnen milieucategorie II vallen. Een alternatief kan zijn dat verweerder de vergunning uitdrukkelijk beperkt tot [boot] en alleen de bedrijfsactiviteiten aan boord van dat schip nader onderzoekt. Daarnaast moet verweerder de afstand van de voorgenomen ligplaats van het bedrijfsvaartuig van [betrokkene 2] tot aan de dichtstbijzijnde gevels opmeten. De rechtbank geeft verweerder in overweging dit laatste met eiseres gezamenlijk te doen, zodat partijen kunnen uitgaan van dezelfde feiten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.
de griffier is buiten staatdeze uitspraak mede te ondertekenen
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.