ECLI:NL:RBAMS:2016:6644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 81
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verantwoording persoonsgebonden budget voor zorgfuncties begeleiding en persoonlijke verzorging

Op 18 oktober 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verantwoording van de besteding van een persoonsgebonden budget (pgb) door eiser, die zorg ontving op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiser had een pgb ontvangen voor de zorgfuncties begeleiding individueel en persoonlijke verzorging. De verweerder, Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., had eerder de verantwoording van de besteding van het pgb over verschillende periodes afgekeurd, omdat eiser niet had gereageerd op verzoeken om verantwoording af te leggen en omdat de ingediende zorgkosten niet voldeden aan de eisen van de AWBZ.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de geleverde zorg kwalitatieve AWBZ-zorg betrof en dat de afkeuring van de begeleiding niet terecht was. De rechtbank heeft het procesverloop en de ingediende stukken zorgvuldig bestudeerd. Tijdens de zitting is gebleken dat eiser aanvullende informatie had verstrekt, maar de rechtbank oordeelde dat niet alle zorg die door de zorgverlener was geleverd, als begeleiding in de zin van de AWBZ kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de afkeuring van de verantwoording van de besteding van het pgb voor de zorgfunctie begeleiding individueel over de betreffende periodes terecht was, met uitzondering van enkele specifieke zorgactiviteiten die wel als begeleiding konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten en het griffierecht aan eiser heeft toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/81

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., opvolger van Achmea Zorgkantoor N.V.,verweerder
(gemachtigde: mr. O. Emerenciana).

Procesverloop

Bij de verantwoordingsbeschikking van 26 juni 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder vastgesteld dat het geen verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget (pgb) heeft ontvangen van eiser over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013.
Bij de beschikking administratief vooronderzoek van 9 december 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder de verantwoording van de besteding van het pgb van eiser over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 beoordeeld en afgewezen.
Bij de verantwoordingsbeschikking van 9 december 2014 (het primaire besluit III) heeft verweerder de verantwoording van de besteding van het aan eiser toegekende pgb over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 in zijn geheel afgekeurd.
Bij besluit van 30 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend, teneinde verweerder op zijn verzoek in de gelegenheid te stellen te reageren op de bij faxbericht van 28 april 2016 door gemachtigde van eiser ingebrachte stukken. Partijen hebben de rechtbank binnen de daartoe gestelde termijn (nadere) schriftelijke reacties gezonden. Partijen hebben voorts de rechtbank toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser, geboren op [geboortedatum] , ontvangt een pgb op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de zorgfuncties begeleiding individueel (klasse 4) en persoonlijke verzorging (klasse 2). Op 21 april 2014 is de eerste toekenningsbeschikking pgb voor de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013 aan eiser verzonden, waarin hem een nettobedrag van € 4.068,70 aan pgb is toegekend. Bij toekenningsbeschikking pgb van eveneens 21 april 2014 is aan eiser voor periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een netto pgb toegekend van € 24.366,05.
1.2.
Omdat eiser niet heeft gereageerd op de brieven van verweerder waarin hem is verzocht verantwoording af te leggen over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013, heeft verweerder bij het primaire besluit I vastgesteld geen verantwoording te hebben ontvangen van de besteding van het pgb in deze periode. Op 27 juni 2014 heeft verweerder het verantwoordingsformulier met betrekking tot genoemde periode van eiser ontvangen, hetgeen verweerder heeft aangemerkt als zijnde een bezwaarschrift gericht tegen dit primaire besluit.
1.3.
Bij brief van 25 juni 2014 heeft verweerder in het kader van een administratief vooronderzoek gegevens van eiser opgevraagd en uitgenodigd mee te werken aan een huisbezoek met betrekking tot de besteding van het pgb over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014. Omdat verweerder de gevraagde kopieën van de bankafschriften waaruit blijkt dat betalingen zijn gedaan aan de zorgverlener [naam] (hierna: [naam] ) niet heeft ontvangen, heeft verweerder bij het primaire besluit II de door eiser verantwoorde zorgkosten afgewezen. Bij het primaire besluit III heeft verweerder de verantwoording van de besteding van het pgb van eiser over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 volledig, te weten voor een bedrag van € 12.082,91, afgekeurd. Met de brief van 30 december 2014 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze twee primaire besluiten.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen de drie primaire besluiten, deels gegrond verklaard. De verantwoording van de besteding van het pgb van eiser met betrekking tot de persoonlijke verzorging over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013 en over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 heeft verweerder voor een totaalbedrag van € 5.383,45 goedgekeurd. Verweerder heeft een bedrag van in totaal € 10.795,31, dat ziet op begeleiding individueel en begeleiding groep over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013 en over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014, afgekeurd. Volgens verweerder heeft eiser op basis van het tijdens het administratief vooronderzoek overgelegde begeleidingsplan, de nadere toelichting en aanvulling daarop door hem en [naam] , niet aannemelijk gemaakt dat de individuele begeleiding grotendeels AWBZ-zorg is die door [naam] is verleend en welke vanuit het pgb mag worden vergoed. Daar komt nog bij dat er geen urenoverzicht is overgelegd, waaruit volgt hoeveel uren er aan welke activiteit zijn besteed. Ook de kosten die zien op begeleiding groep heeft verweerder afgewezen, omdat er geen toelichting is gegeven, terwijl het wel door eiser is verantwoord.
2.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de AWBZ, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het Zorginstituut overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van deze wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven. Deze ministeriële regeling is de Regeling subsidies AWBZ (RsA).
2.2.
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, van de RsA, zoals deze bepaling luidde in de te verantwoorden periode en voor zover van belang, gebruikt de verzekerde het budget uitsluitend voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, j of k, en de betaling van bemiddelingskosten onder de in onderdeel k opgenomen voorwaarden. Dit betreft respectievelijk persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en vervoer (j) en kortdurend verblijf (k).
2.3.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BzA), zoals deze luidt met ingang van 1 januari 2009, omvat begeleiding activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het psychisch functioneren,
d. het geheugen en de oriëntatie, of
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
2.4.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van het BzA zijn de activiteiten, als bedoeld in het eerste lid, gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken deze tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
2.5.
Op grond van artikel 6, derde lid, van het BzA bestaan de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, uit:
a. het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden en handelingen,
b. het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de door [naam] geleverde zorg kwalitatieve AWBZ-zorg betreft die door deskundigen wordt verleend. De door [naam] geleverde zorg valt dan ook aan te merken als zorg die onder de AWBZ valt en die ten laste mag worden gebracht van het pgb. Volgens eiser zit het probleem in de interpretatie en niet in de vorm van de geleverde zorg. Eiser heeft op 28 april 2016 als zijnde een nadere concretisering, een ‘versie 2.0’ van het tijdens het administratief vooronderzoek overgelegde begeleidingsplan doen toekomen om eventuele onduidelijkheden anders te formuleren, teneinde alle misverstanden over de geleverde zorg weg te nemen. Daarbij heeft eiser opgemerkt dat in de door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) afgegeven indicatie specifiek vermeld staat dat het oplossen van problemen in het gedrag van eiser onderdeel is van zijn begeleidingstraject. Verder heeft eiser urenspecificaties overgelegd waaruit blijkt hoeveel uren er aan welke activiteit is besteed. In deze urenspecificaties zijn de kosten in het kader van doel 4 (gezond dag- en nachtritme) per abuis gespecificeerd onder code 1 (zijnde persoonlijke verzorging), terwijl deze volgens eiser behoren onder code 2 (zijnde begeleiding).
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich richt tegen het bestreden besluit voor zover de verantwoording van de besteding van het pgb aan de zorgfunctie begeleiding individueel over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013 en over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 door verweerder is afgekeurd. De verantwoording van het pgb dat door eiser in deze periode aan de zorgfunctie persoonlijke verzorging is besteed, heeft verweerder conform de factuurbedragen, welke door eiser aan [naam] zijn betaald, goedgekeurd. Tussen partijen is in geschil de vraag of de door [naam] aan eiser verleende zorg valt onder begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het BzA.
4.2.
Uit de nota van toelichting van het met ingang van 1 januari 2009 gewijzigde BzA wordt het volgende ontleend. De tot 1 januari 2009 in het BzA geregelde functies ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding waren te ruim gedefinieerd. Hierdoor ontbrak het indicatiestellers aan criteria om hulpvragen af te wijzen en in omvang te begrenzen. Veel activiteiten die onder deze functies vielen sloten nauw aan bij dagelijkse handelingen en door een bijna oneindige vraag naar deze functies is sprake geweest van een onbeheersbaar gebruik ervan. Activiteiten als hulp bij de administratie, bij het boodschappen doen, bij lezen, rekenen en schrijven, begeleiding bij bioscoopbezoek, bij huiswerk, oppassen, samen wandelen, tot samen meubels kopen, iemand begeleiden naar een instantie, bank, postkantoor, in het openbaar vervoer, etc. zijn daardoor onbedoeld in de AWBZ terecht gekomen. De nieuwe functie begeleiding wordt uitsluitend gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en is bestemd voor mensen met matige/zware beperkingen om te voorkomen dat zij in een instelling moeten worden opgenomen of dat zij zich verwaarlozen. Door de participatiedoelstelling te schrappen wordt geen begeleiding meer geïndiceerd die uitsluitend is gericht op maatschappelijke integratie. Ook zijn niet alle terreinen waarop beperkingen gescoord worden meer relevant voor een toeleiding naar AWBZ-begeleiding. Beperkingen op de terreinen van persoonlijke verzorging, huishoudelijk leven, maatschappelijke participatie en psychisch welbevinden geven geen toegang meer tot begeleiding. Om de omvang van de functie begeleiding terug te dringen wil het kabinet per 1 januari 2009 ook komen tot een normering van het aantal uren van de nieuwe functie begeleiding per cliënt, door per activiteit of combinatie van activiteiten een normering van het aantal te indiceren uren vast te stellen.
4.3.
De rechtbank leidt uit 4.2 af dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om het aantal indicaties voor de zorgfunctie begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het BzA terug te dringen. Dit brengt met zich mee dat voor een ruime opvatting over de activiteiten die kunnen worden verricht in het kader van het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, als bedoeld in artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van het BzA en het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie als bedoeld in het derde lid, aanhef en onder b, van artikel 6 van het BzA, geen plaats is. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2720.
4.4.
Uit vaste jurisprudentie van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4578), volgt dat de bestuursrechter de uitleg die verweerder aan artikel 6 van het BzA geeft, vol dient te toetsen en zo nodig zijn uitleg in de plaats dient te stellen van die van verweerder. De rechtbank zal daarom, tegen de achtergrond zoals hiervoor weergegeven, vol toetsen of de door [naam] verrichte activiteiten begeleiding in de zin van artikel 6 van het BzA betreffen.
5.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat bij de beoordeling van de geboden zorg door [naam] moet worden uitgegaan van de inhoud van het in beroep overgelegde begeleidingsplan, versie 2.0, van 13 december 2013, omdat de gemachtigde van verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven bereid te zijn te bezien of de verantwoording van het pgb voor zover het betrekking heeft op de kosten voor begeleiding individueel terecht zijn afgekeurd. Bij faxbericht van 6 juni 2016 heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat dit begeleidingsplan, nog los van de omstandigheid dat het volgens verweerder achteraf is opgesteld, niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Het betreft een herhaling en een nadere uitwerking van de doelen zoals die in het eerder overgelegde begeleidingsplan zijn opgenomen.
5.2.
De door [naam] geboden zorg is blijkens het zorgplan onderverdeeld in negen werkdoelen, uitgewerkt in subdoelen en voorzien van een toelichting. De rechtbank is voor wat betreft de aan eiser geboden begeleiding zoals omschreven in doel 1 (eiser heeft inzicht in eigen emoties en uit deze op een adequate manier), doel 2 (eiser ontwikkelt vaardigheden om adequaat te reageren in conflictsituaties) en doel 3 (eiser kan op adequate wijze met tegenslagen omgaan) van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de activiteiten die gericht zijn om deze resultaten te bereiken niet kunnen worden aangemerkt als begeleiding. Deze activiteiten zijn er in essentie op gericht om eiser vaardigheden bij te brengen die ertoe leiden dat ongewenst gedrag zal verminderen en gewenst gedrag zal toenemen en kunnen, gelet op de uitspraak van de Raad van 27 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1891), niet worden aangemerkt als begeleiding in de zin van artikel 6 van het BzA. De omstandigheid dat deze zorg is geboden in het jaar 2013 en 2014 maakt, anders dan eiser meent, naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze uitspraak niet van toepassing is op de periode in geding (bij wijze van voorbeeld verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank van 13 juli 2016, ECLI:RBAMS:2016:6433). Het betreft immers de vraag hoe het begrip begeleiding in de zin van artikel 6 van het BzA moet worden uitgelegd dat in de onderhavige periode hetzelfde luidt. Dat eiser door het CIZ zou zijn geïndiceerd voor het oplossen van problemen gelegen in het gedrag van eiser, brengt niet met zich mee dat daarmee sprake is van begeleiding die ten laste mag worden gebracht van het pgb. Eiser heeft blijkens de toekenningsbeschikkingen van 21 april 2014 pgb ontvangen voor de zorgfuncties begeleiding en persoonlijke verzorging en dient daartoe het pgb te besteden. Indien eiser het toegekende pgb volgens de indicatie van het CIZ had willen aanwenden voor deze zorg, die gekwalificeerd kan worden als behandeling in de zin van artikel 8 van het BzA, had hij tegen de toekenningsbeschikkingen bezwaar moeten maken. De beroepsgrond faalt.
5.3.
Voor wat betreft doel 4 (eiser heeft een gezond dag- en nachtritme), heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de begeleiding voor het structuren/plannen door het opstellen van een weekrooster wel vanuit het pgb betaald mag worden. De rechtbank is van oordeel dat ook het stimuleren van eiser om het opgestelde weekrooster op te volgen en het verloop daarvan met de begeleider te evalueren, zoals door eiser geformuleerd in de toelichting op doel 4, eveneens kan worden aangemerkt als begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het BzA, omdat deze activiteiten zijn gericht op bevordering en behoud van zijn zelfredzaamheid en strekt tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van eiser. Dit betekent dat deze begeleiding op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RsA vanuit het pgb mag worden vergoed. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de begeleiding inzake doel 5 (eiser houdt zijn leefomgeving schoon) eveneens vanuit het pgb mag worden vergoed.
5.4.
Ten aanzien van doel 6 (eiser heeft inzicht in zijn financiën) stelt de rechtbank vast dat eiser blijkens de toelichting met ondersteuning vanuit de begeleiding een overzicht opstelt zodat hij inzicht heeft in zijn uitgavenpatroon. Hij wordt aangestuurd hier prioriteiten in te stellen en wordt ondersteund bij het contact opnemen met zijn schuldeisers om betalingsregelingen te treffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze zorg niet worden aangemerkt als begeleiding in de zin van artikel 6 van het BzA. Hoewel deze activiteiten zijn gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid van eiser, strekt het niet tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van hem. Nu de in het tweede lid gestelde voorwaarden cumulatief van aard zijn, mag eiser het pgb niet voor deze zorg aanwenden.
5.5.
De rechtbank stelt voor wat betreft doel 7 (eiser behoudt zijn dagbesteding) vast dat uit punt 36 van de Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget AWBZ 2013 versie 1.0 (hierna: vergoedingenlijst 2013) en uit punt 35 van de Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget AWBZ 2014 versie 1.0 (hierna: vergoedingenlijst 2014), hetgeen gelet op de in het geding zijnde periode van toepassing is op de besteding van het pgb, blijkt dat dagbesteding enkel mag worden vergoed als deze bestaat uit een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel, waarbij de verzekerde actief wordt betrokken en die hem of haar zingeving verleent. Naar het oordeel van de rechtbank is gesteld noch anderszins gebleken dat hiervan sprake is.
5.6.
Met betrekking tot doel 8 (eiser vindt een passende bijbaan) is de rechtbank met verweerder van oordeel dat deze activiteit kan worden aangemerkt als loopbaanbegeleiding. Op grond van punt 88 van de vergoedingenlijst 2013 en punt 78 van de vergoedingenlijst 2014 is loopbaanbegeleiding uitgesloten van vergoeding uit het pgb.
5.7.
Doel 9 (eiser heeft een positieve vrijetijdsbesteding) komt gezien punt 169 van de vergoedingenlijst 2013 en punt 161 van de vergoedingenlijst 2014 evenmin voor vergoeding vanuit het pgb in aanmerking.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder, met uitzondering van de door [naam] verleende zorg zoals hiervoor geoordeeld in overweging 5.3, terecht de verantwoording van de besteding van het pgb van eiser ten behoeve van de zorgfunctie begeleiding individueel over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013 en over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 heeft afgekeurd. Eiser heeft niet voldaan aan zijn verplichting als genoemd in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a van de RsA.
6. Hoewel niet in geschil dat de begeleiding zoals omschreven onder doel 5, begeleiding betreft in de zin van artikel 6 van het BzA en daarom vanuit het pgb mag worden vergoed, volgt uit de door eiser overgelegde urenspecificaties niet op welke dagen en voor hoeveel uur de betreffende zorg is geleverd. Omdat dit niet inzichtelijk is gemaakt, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het niet kan overgaan tot goedkeuring van kosten voor deze begeleiding. Voor wat betreft de door [naam] geboden begeleiding inzake doel 4 (eiser heeft een gezond dag- en nachtritme), stelt de rechtbank vast dat uit deze urenspecificaties wel blijkt op welke dagen en voor hoeveel uur eiser hierin is begeleid. Door verweerder is opgemerkt dat hierin niet is aangegeven hoeveel uur er wordt besteed aan het maken van een weekrooster. Gelet op het hiervoor onder 5.3. overwogene, brengt dat naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke dagen en voor hoeveel uur begeleiding voor dit doel is besteed, nu de onder doel 5 omschreven zorg zich niet beperkt tot het structuren/plannen door het opstellen van een weekrooster. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat deze kosten voor goedkeuring in aanmerking komen en kunnen worden berekend. De omstandigheid dat deze kosten zijn gespecificeerd onder code 1 maakt niet dat zij niet inzichtelijk zijn gemaakt en doet, te meer omdat dit per abuis is geschiedt, aan het voorgaande niet af. De beroepsgrond slaagt.
7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen of eiser aan de overige voorwaarden van artikel 2.6.9 van de RsA heeft voldaan voor wat betreft de verantwoording van het pgb ten aanzien van de door [naam] geleverde begeleiding inzake een gezond dag- en nachtritme voor de in geding zijnde periode. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, rechter, in aanwezigheid van H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.