ECLI:NL:RBAMS:2016:8776

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 201
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die sinds 3 april 2014 bijstand ontving, had zijn bijstand zien herzien en ingetrokken over de periode van 1 juni 2015 tot en met 28 augustus 2015, na de ontdekking van vijftien hennepplanten in zijn woning. De gemeente vorderde de gemaakte kosten van bijstand, tot een bedrag van € 2.653,29, terug. Eiser stelde dat hij de inlichtingenplicht niet had geschonden, omdat de hennepplanten uitsluitend voor eigen gebruik waren en er geen illegaal stroomgebruik was geconstateerd. Hij voerde aan dat hij een deugdelijke administratie had bijgehouden en dat de gemeente hem een hersteltermijn had moeten bieden om deze te overleggen.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van beroepsmatige teelt van hennepplanten, gezien de hoeveelheid en de professionaliteit van de kwekerij. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waaruit bleek dat bij het kweken van een aantal hennepplanten al geen sprake meer kon zijn van uitsluitend eigen gebruik. De rechtbank concludeerde dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden door de hennepkwekerij niet te melden, wat de gemeente verhinderde om tijdig onderzoek te doen naar de omvang van de activiteiten en de daaruit voortvloeiende verdiensten.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de gemeente de bijstand terecht had ingetrokken en de kosten van bijstand terecht had teruggevorderd. Eiser had geen recht op proceskostenvergoeding, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 juni 2016, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. P.P. Klokkers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [de persoon] ).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand van eiser herzien (lees: ingetrokken) over de periode van 1 juni 2015 tot en met 28 augustus 2015 en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.653,29 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 3 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds 3 april 2014 bijstand op grond van de Wet werk en inkomen (WWB), later op grond van de Participatiewet (Pw), naar de norm voor een alleenstaande. Op 28 augustus 2015 heeft de politie in de woning van eiser vijftien hennepplanten aangetroffen. De politie heeft eiser op 28 augustus 2015 als verdachte gehoord. De door eiser afgelegde verklaring is opgenomen in een proces-verbaal. Een en ander is voor verweerder aanleiding geweest om een onderzoek te doen instellen naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport uitkeringsfraude met afsluitdatum 13 oktober 2015.
2. De resultaten van het onderzoek zijn voor verweerder aanleiding geweest om de bijstand van eiser over de periode van 1 juni 2015 tot en met 28 augustus 2015 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand van eiser terug te vorderen. Verweerder heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij een hennepkwekerij exploiteerde. Eiser heeft geen inzicht verschaft in de exploitatie van de hennepkwekerij en geen deugdelijke administratie bijgehouden. Over de periode in geding kan het recht op bijstand daarom niet worden vastgesteld.
3. Eiser voert aan dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, omdat er geen sprake is van een hennepkwekerij. Hij had maar een klein aantal planten, alleen voor eigen gebruik, en er is geen illegaal stroomgebruik geconstateerd. Voorts voert eiser aan dat, indien wordt uitgegaan van een fictief verworven inkomen, de investering van € 1.300,- daarmee moet worden verrekend en aldus het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Hij heeft aantekeningen gemaakt van de gedane investeringen, welke zijn aan te merken als boekhouding
.Eiser verwijst ter onderbouwing naar een arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN4232). Verweerder had hem een hersteltermijn moeten bieden om de boekhouding over te leggen, aldus eiser.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennepplanten. De rechtbank wijst in dit kader op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), onder andere de uitspraak van 6 september 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BT1995), waaruit blijkt dat bij het kweken van ongeveer vijf hennepplanten al geen sprake meer kan zijn van uitsluitend eigen gebruik. Bovendien verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 17 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:934), waarin de Raad heeft geoordeeld dat de hoeveelheid planten één van de factoren is bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij een gering aantal planten kan ook gekeken worden naar de mate van professionaliteit, het doel en de wijze van de hennepteelt.
4.2.
Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat in de woning van eiser vijftien hennepplanten zijn aangetroffen: vijf in een kweektent, vier voor het raam en zes op het balkon. In de woning werden ook een tweede kweektent, twee vervuilde koolstoffilters, twee armaturen met assimilatielampen, twee luchtafzuigers, een ventilator, een groot aantal sealbags, verdroogde resten van hennepplanten, kalkaanslag aan de onderzijde van de plantenpotten, een droogrek met resten van hennepplanten, vuilniszakken met potgrond en wortelresten, veertig opgestapelde zwarte plastic potten, een druktank om te besproeien en drie flessen met groeimiddel aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de omvang en mate van professionaliteit van de bij eiser aangetroffen kwekerij erop duidt dat er geen sprake meer is van uitsluitend eigen gebruik.
4.3.
Volgens eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 6 september 2011 moet het kweken van hennep op een schaal en een wijze als hier aan de orde worden aangemerkt als een feit of omstandigheid waarvan het een betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat dit van belang kan zijn voor de verlening van de bijstand. De rechtbank is van oordeel dat eiser, door na te laten opgave te doen van de kweek van hennepplanten, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Anders dan eiser heeft aangevoerd, is hiervan niet pas sprake vanaf het moment dat uit een hennepkwekerij inkomsten worden verworven. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 22 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD1105) worden zowel het verrichten van activiteiten gericht op het starten van een hennepkwekerij als het exploiteren daarvan aangemerkt als omstandigheden waarvan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand en waarvan hij het betreffende bestuursorgaan onverwijld mededeling moet doen, ongeacht of daaruit inkomsten worden verworven. Nu eiser dat niet heeft gedaan, heeft hij verweerder de mogelijkheid ontnomen tijdig een onderzoek te doen instellen naar de exacte omvang van de werkzaamheden, de grootte van de oogsten en de eventueel daaruit voortvloeiende verdiensten.
4.4.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat het recht kan worden vastgesteld. Het door eiser aangehaalde arrest van de Hoge Raad ziet op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Reeds omdat de bewijslast in een dergelijke procedure verschilt van de bewijslast in de onderhavige zaak, kan het beroep op de berekeningen in dat arrest niet slagen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het door eiser overgelegde handgeschreven overzicht van de kosten van “tent en toebehoren, zaadjes, aarde, bakken/bloempotten en gieter/klok/fan” niet is aan te merken als een deugdelijke boekhouding. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij dit overzicht achteraf heeft opgesteld. Het overzicht bevat geen onderliggende stukken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder eiser niet expliciet in de gelegenheid had hoeven stellen om dit overzicht of andere administratie over te leggen, aangezien eiser zelf zowel bij de politie als tegenover verweerder had verklaard dat hij geen administratie had bijgehouden.
4.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de bijstand terecht heeft ingetrokken over de periode van 1 juni 2015 tot en met 28 augustus 2015 en de kosten van bijstand over de in geding zijnde periode terecht heeft teruggevorderd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Hoogendoorn, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.