ECLI:NL:RBAMS:2017:1492

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
13/728097-15(A;13SCALDIS) en 13/728044-15 (B;KIPSATE)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf mannen voor deelname aan een criminele organisatie en wapenhandel

Op 9 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam vijf mannen tussen de 27 en 66 jaar veroordeeld voor hun deelname aan een criminele organisatie en wapenhandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie, evenals het bezit van amfetamine. De zaak, die bekendstaat onder de parketnummers 13/728097-15 (A; 13SCALDIS) en 13/728044-15 (B; KIPSATE), kwam voort uit een uitgebreid onderzoek naar wapenhandel in Nederland en België. De rechtbank stelde vast dat de verdachten gedurende een periode van meer dan drie maanden intensief contact hadden en samenwerkten in het verhandelen van wapens. De rechtbank oordeelde dat de Wet wapens en munitie extraterritoriale werking heeft, maar dat de verdachten niet konden worden vervolgd voor feiten die in België waren gepleegd. De rechtbank legde gevangenisstraffen op tot 5 jaar en 7 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachten in de criminele organisatie zwaar wogen. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de organisatie een ernstige bedreiging vormde voor de openbare orde en veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/728097-15 (A; 13SCALDIS) en 13/728044-15 (B; 13KIPSATE)
Datum uitspraak: 9 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1950,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [adres HvB] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 19 en 23 januari 2017 en 23 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Kampen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.J. de Pree naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A (13SCALDIS), na wijziging ter terechtzitting van 16 januari 2017 en kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich op 29 mei 2015 heeft schuldig gemaakt aan
wapenbezit en
het bezit van amfetamine.
De tekst van de integrale tenlastelegging in zaak A is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Aan verdachte is in zaak B (13KIPSATE), na wijziging ter terechtzitting van 16 januari 2017 en kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 heeft schuldig gemaakt aan
deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het overtreden van de Wet wapens en munitie en
het tezamen en in vereniging verhandelen van wapens.
De tekst van de integrale tenlastelegging in zaak B is opgenomen in bijlage II die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Volgens de raadsman moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de feiten voor zover die zouden zijn begaan in België, nu de Wet wapens en munitie geen extraterritoriale werking toekomt.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit standpunt, nu het argument dat de Wet wapens en munitie geen extraterritoriale werking toekomt, niet kan leiden tot de conclusie dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in de vervolging (zie verder onder 6.).
Nu het bezit van de in België gevonden wapens ook strafbaar is naar Belgisch recht is de Nederlandse strafwet van toepassing op verdachte. Ook om die reden leidt de omstandigheid dat deze wapens zich op Belgisch grondgebied bevonden niet tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijkheid is voor zover het die wapens betreft.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig. Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit in zaak B, nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte tezamen met medeverdachten heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dat hij in wapens heeft gehandeld. Concreet bewijs van betrokkenheid van verdachte ontbreekt.
Met betrekking tot het drugsbezit heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat dit niet opzettelijk is geweest.
Vervolgens, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman bepleit dat die slechts de periode tot de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 maart 2015 kan beslaan, nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat na die aanhouding enige ten laste gelegde gedragingen zijn begaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
-
Start van het onderzoek
Op 29 december 2012 werden in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam twee personen geliquideerd. In het onderzoek dat daarop volgde, genaamd 13EBETSU, werd bij een doorzoeking van de woning van één van de verdachten een koffer aangetroffen, met daarin aanvalswapens en patroonhouders. Op die goederen werd een DNA spoor aangetroffen dat matcht met een spoor dat was aangetroffen in een ontmantelde hennepkwekerij. In die hennepkwekerij is ook het DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: ‘ [medeverdachte 2] ’) aangetroffen. Bij later onderzoek bleek dat het DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: ‘ [medeverdachte 1] ’) in de hennepkwekerij en in de zaak 13EBETSU is aangetroffen. Naar [medeverdachte 1] werd een onderzoek gestart, onder de naam 13EBETSU-II.
Uit dit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] veelvuldig contact onderhield met onder meer [medeverdachte 2] en dat zij regelmatig ontmoetingen hadden in café Wampie aan de Wijtenbachstraat te Amsterdam. [medeverdachte 2] is reeds eerder in verband gebracht met wapeninvoer en wapenhandel; zo werd in TCI informatie over [medeverdachte 2] gemeld dat hij recent een partij van 500 vuurwapens had verkocht. Op grond hiervan is het vermoeden gerezen dat onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich schuldig maakten aan overtreding van de Wet wapens en munitie en is op 19 januari 2015 een onderzoek gestart met de naam 13KIPSATE. In dit onderzoek zijn vele opsporingsbevoegdheden ingezet en zijn onder meer de volgende bevindingen gedaan.
-
Onderzoeksbevindingen inzake 13KIPSATE
Op 26 januari 2015 is er telefonisch contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarin wordt besproken dat zij elkaar zullen ontmoeten. Daarna belt [medeverdachte 1] met verdachte (hierna: ‘ [verdachte] ’) om een afspraak te maken voor een ontmoeting en vraagt hij later, in een ander gesprek, of de spullen al klaar liggen, omdat die andere een week weg is en hij er alleen voor staat. Uit tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 2] op vakantie zou gaan. Op 27 januari 2015 wordt een ontmoeting geobserveerd tussen [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: ‘ [medeverdachte 3] ’) en [verdachte] in het Brabantse Rijen. Op de terugweg naar Amsterdam stoppen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] langs de rijksweg A27 om een vuilniszak weg te gooien. Deze vuilniszak wordt door het observatieteam in beslag genomen en onderzocht. Op de vuilniszak blijken DNA van [verdachte] en schotresten te zitten.
Op 3 februari 2015 wordt een ontmoeting gezien in Baarle-Nassau tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . De peillocaties van de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geven op dat moment ook die omgeving aan. Later belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] met de vraag of hij de volgende dag om 12.00 uur opgehaald kan worden, maar [medeverdachte 3] kan niet. De volgende dag, op 4 februari 2015, belt [medeverdachte 1] opnieuw naar [medeverdachte 3] om vervoer te regelen. [medeverdachte 4] biedt [medeverdachte 1] telefonisch aan hem te rijden in de auto van [medeverdachte 3] , maar dat aanbod wordt door [medeverdachte 1] afgeslagen. Daarop belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] , die vervolgens naar de woning van [medeverdachte 1] gaat. [medeverdachte 1] belt [verdachte] in een poging een andere afspraak te maken, maar dat lukt [verdachte] niet. Later op de dag blijken de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit te peilen bij Oosterhout in Brabant.
Op 8 februari 2015 komt een aantal gesprekken over de tap, die gaan over een komende ontmoeting tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Uit de tap blijkt daarna dat de telefoon van [medeverdachte 2] uit peilt in Baarle-Nassau. In een later telefoongesprek waarin [medeverdachte 1] zegt dat hij in de auto zit, blijkt dat zijn telefoon uit peilt bij Breukelen. Op datzelfde moment peilt ook de telefoon van [medeverdachte 2] uit in Breukelen.
Op 9 februari 2015 heeft [medeverdachte 1] een ontmoeting met [verdachte] . De auto van [medeverdachte 3] en de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: ‘ [medeverdachte 4] ’) leggen die dag de weg af naar de McDonalds langs de rijksweg A27. De telefoon van [medeverdachte 3] peilt de gehele dag in Amsterdam uit. Op 10 februari 2015 worden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gezien bij café Wampie, waarna ze naar de woning van [medeverdachte 1] gaan. Daar pakt [medeverdachte 3] een opgerolde blauwe plastic tas en vervolgens rijdt hij met [medeverdachte 2] naar de Waalstraat. [medeverdachte 3] overhandigt daar de tas aan een onbekende man, terwijl [medeverdachte 2] vanaf de overkant van de weg zicht houdt op het geheel.
Op 12 februari 2015 wordt gezien dat de auto van [medeverdachte 2] in Turnhout (België) staat bij de woning van [verdachte] . Later, wanneer die is weggereden, blijkt dat [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 2] in de auto zit. Een paar dagen later, op 17 februari 2015, hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] een ontmoeting met elkaar bij de McDonalds langs de rijksweg A27. Op 19 februari 2015 ontmoeten zij elkaar weer, dit keer bij de woning van [verdachte] in Hulten, waar ook [medeverdachte 3] bij aanwezig is. Op deze laatste dag rijden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] van [verdachte] naar de woning van [medeverdachte 1] in Amsterdam en verplaatsen zich vervolgens naar café Wampie.
Op 20 februari 2015 blijkt uit een OVC-gesprek dat [medeverdachte 3] een gesprek voert met zijn dochter, waarbij hij ‘pampampampam’ zegt en zegt dat hij er één wil kopen, met demper. [medeverdachte 3] geeft desgevraagd aan dat hij er ook een voor zijn dochter zal kopen, maar niet zo’n neppe als ze in huis hebben. Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] op 24 augustus 2015 wordt een neppistool aangetroffen.
Op 21 februari 2015 hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] een ontmoeting in Breda. Daar belt [medeverdachte 1] kort met [medeverdachte 2] over auto’s en vraagt hij of hij die moet meenemen. Dat moet van [medeverdachte 2] . Teruggekomen in Amsterdam belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] met een bestelling van vijf ijzeren buizen en tien stalen balken, waarop een gesprek volgt over koelkasten. Later op de dag belt [medeverdachte 1] terug naar [verdachte] : het moet tien-tien worden.
Op 22 februari 2015 wordt [verdachte] door [medeverdachte 1] gebeld en spreken ze af in Amsterdam rond 3 of 4 uur. [verdachte] bevestigt tegenover een onbekende man dat hij naar Amsterdam gaat. [medeverdachte 1] spreekt namens ‘wij’ af en zegt dat hij de baas ook bij zich heeft. Uiteindelijk ontmoeten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] elkaar in café ‘t Narretje te Amsterdam.
Op 27 februari 2015 is [medeverdachte 1] bij [verdachte] . [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] opgehaald en naar Amsterdam gebracht. Op 28 februari 2015 gaat [medeverdachte 1] terug naar Brabant. Hij belt [verdachte] en zegt dat hij er een stuk eerder is. Nadat [medeverdachte 1] bij [verdachte] is aangekomen, belt hij met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] komt er zo aan, hij is in de buurt.
Op 2 maart 2015 wil [medeverdachte 1] een afspraak maken met [verdachte] in Hulten. Omstreeks 15.00 uur peilt de telefoon van [medeverdachte 2] uit in de omgeving [medeverdachte 1] en om 15.30 uur ook die van [medeverdachte 1] . Later op de dag, omstreeks 18.45 uur worden [medeverdachte 2] en een persoon genaamd [naam 1] gezien bij de woning van [medeverdachte 1] . Daar wordt gezien dat beiden lange zwarte tassen van 50x70 centimeter dragen van de box van [medeverdachte 1] naar de auto van [naam 1] . Uiteindelijk rijdt [naam 1] weg. [medeverdachte 2] belt vervolgens naar [medeverdachte 1] en daarop komt [medeverdachte 1] uit zijn woning en stapt met [medeverdachte 2] in de auto van [medeverdachte 2] . Ze rijden naar café Wampie.
Op 7 maart 2015 vindt er weer een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 1] rijdt met [naam 2] naar het dorp Hulten in Brabant, om uiteindelijk door te rijden naar Turnhout. Daar wordt [medeverdachte 1] gebeld door [naam 3] , mede-eigenaar van café Wampie, met de mededeling dat er bezoek is voor [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] geeft aan dat hij nu beter niet kan bellen. Als [medeverdachte 1] en [naam 2] in een café zitten, wordt [verdachte] gebeld door een onbekende man. Deze geeft aan dat [naam 4] uit Amsterdam er is. [verdachte] geeft aan dat hij eraan komt. Dan wordt gezien dat [verdachte] ook aankomt bij het café. Nadat [medeverdachte 1] weer terug is in Amsterdam, belt hij [medeverdachte 2] . Hij krijgt de voicemail en spreekt in dat hij er over vijf minuten is.
Op 11 maart 2015 bespreken [medeverdachte 1] en [verdachte] telefonisch dat [medeverdachte 1] de volgende dag naar Turnhout gaat. Op 12 maart 2015 zitten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] om 09.53 uur in de auto en bespreken ze dat ze benieuwd zijn wat hij te knallen heeft. Hij heeft ook nog een Kalasjnikov ‘van ons’, aldus [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] moet nog wat trommelmagazijnen hebben, rechte. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn rond lunchtijd bij [verdachte] in Hulten en sjouwen daar wat spullen, waaronder een kartonnen doos, tussen de woning van [verdachte] en de auto van [medeverdachte 3] . Ondertussen sms’t [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] ‘R is bezoek’ en enige tijd later peilt de telefoon uit in de buurt van café Wampie. Kort daarop belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] met de vraag hoe laat hij er is. Dat is volgens [medeverdachte 1] rond 15.30 uur. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] komen rond 15.00 uur terug bij de woning van [medeverdachte 1] . Tijdens de rit naar Amsterdam vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] wat er met de doos moet gebeuren. [medeverdachte 1] antwoordt dat de doos naar de box moet. In Amsterdam aangekomen tilt [medeverdachte 3] de doos dan uit zijn auto en draagt die naar de box bij de woning van [medeverdachte 1] . Daarna gaan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naar café Wampie, waar ze een ontmoeting hebben met [medeverdachte 2] .
In de nacht van 12 op 13 maart 2015 vindt een inkijk plaats in de box bij de woning van [medeverdachte 1] . Daar treffen verbalisanten een doos aan. In de doos zitten magazijnen voor een Kalasjnikov: tien trommelmagazijnen en tien gebogen magazijnen.
Op 15 maart 2015 vindt in de ochtend een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en een man genaamd [naam 5] . [medeverdachte 3] vertelt dat hij met [medeverdachte 1] naar België gaat en pas aan het einde van de dag terug is. [naam 5] vraagt [medeverdachte 3] te informeren wat een nieuwe en wat een tweedehands 9 millimeter kost. Later op de dag, omstreeks lunchtijd, bespreken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in de auto van [medeverdachte 3] dat een tweedehands vijftien kost en een nieuwe twee en een half. Een CZ is goedkoper, maar een Smit(h) en Wesson zijn duur, aldus [medeverdachte 1] . Ook spreekt hij over een magazijn dat verkeerd is. Dat moet er zo bij zitten, want het is een Heckler en Koch. [medeverdachte 3] hoopt dat hij dat ding van [medeverdachte 1] heeft, waarop [medeverdachte 1] bevestigt dat hij hoopt dat hij er ook munitie bij heeft en een dekentje, want het zijn lange dingen.
In de middag rond 15.00 uur zitten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] weer in de auto en zegt [medeverdachte 1] dat hij het bij hem in de badkuip gaat gooien. [medeverdachte 3] stemt in. Dit moet niet in de box, het moet meteen de badkuip in.
Rond 16.30 uur wordt gezien dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aankomen bij de woning van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] pakt een langwerpig voorwerp, gewikkeld in een blauw deken, en draagt dat de woning in. De peillocatiegegevens van die dag corresponderen met een route van Amsterdam naar Turnhout en weer terug naar Amsterdam.
Op 16 maart 2015 wordt [medeverdachte 1] in de vroege ochtend aangehouden. Zijn woning wordt doorzocht en daar wordt in de badkuip een automatisch vuurwapen aangetroffen, dat is gewikkeld in een blauwe deken. Naast dit vuurwapen worden meerdere geweren aantroffen.
Na de aanhouding van [medeverdachte 1] is er op 16 maart 2015 veel - telefonisch - contact tussen de andere verdachten. Zo bellen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] elkaar en wordt besproken dat [medeverdachte 4] vermoedt dat niet alleen [medeverdachte 1] is aangehouden, maar ook [medeverdachte 2] , omdat [medeverdachte 2] zijn telefoon niet opneemt. [medeverdachte 4] begrijpt wat er lag en dat dat volgens [medeverdachte 3] niet om een waterpistooltje gaat. Kort daarop krijgt [medeverdachte 4] [medeverdachte 2] te pakken en weet hij hem te vertellen dat de monteur in aanraking is gekomen met de politie. Iets later, rond 12.30 uur, vindt in de auto een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en zijn dochter. [medeverdachte 3] zegt dat [medeverdachte 1] is gepakt door het arrestatieteam. [medeverdachte 2] is oké en hijzelf is oké, maar er moet wel gepraat worden en daar moet [medeverdachte 4] ook bij zijn. Gelukkig was [medeverdachte 2] er niet bij op dat moment, aldus [medeverdachte 3] . Ook bespreekt [medeverdachte 3] dat er nog een hagelpistool en een Eagle verstopt liggen. [medeverdachte 3] spreekt over de ‘Karsonikov’ die in de badkuip lag en zijn onbegrip dat hij zelf de vorige dag niet is gepakt, omdat hij toen stond te laden. Het is raar, want [medeverdachte 3] draagt die spullen altijd, aldus [medeverdachte 3] . Daarna vindt weer een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , waarin [medeverdachte 4] bespreekt dat hij en [medeverdachte 2] drie dagen naar Brussel gaan. Ze bespreken dat ze misschien zijn gevolgd of dat er een systeem in die dingen zat. [medeverdachte 3] oppert de mogelijkheid dat ze zijn verraden, maar [medeverdachte 4] denkt dat ze al een jaar met hen bezig zijn. Ook in een later OVC-gesprek spreekt [medeverdachte 3] tegen zijn dochter over een ‘schuttergeweertje’ en hetgeen in de badkuip lag.
Laat op de avond zitten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij [medeverdachte 3] in de auto. [medeverdachte 3] spreekt over de kennelijk onschendbare houding waarmee [medeverdachte 1] handelde. Er kon van alles bij hem in huis liggen, ook nog een jachtgeweer erbij. Volgens [medeverdachte 4] was bekend dat alles bij [medeverdachte 1] lag, omdat anders hij, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ook waren aangehouden. Ook bestaat het vermoeden dat ze zijn verraden, mogelijk door De Mof, omdat volgens [medeverdachte 4] alleen hijzelf, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hier vanaf wisten.
[medeverdachte 3] bespreekt op 19 maart 2015 met een vriendin dat iedereen van [medeverdachte 2] de tering kan krijgen. Hij baalt, want het gaat hem weer geld kosten. Geen gulden komt er binnen, maar dat is ook het risico van het vak. [medeverdachte 3] zegt dat [medeverdachte 1] vast zit voor die hengels en dat hij en [medeverdachte 4] verwachten dat [medeverdachte 1] twee jaar zal krijgen.
Op 26 maart 2015 zit [medeverdachte 3] om 10.15 uur in zijn auto met een persoon genaamd [naam 6] . [naam 6] zegt tegen [medeverdachte 3] dat als straks de handel met [medeverdachte 2] en al die pisvangers er omheen weer begint, ze er meer aan over moeten houden. Als [medeverdachte 3] naar België rijdt en een paar dingen achterin gooit, dan moet hij daar 300-500 aan overhouden.
Op 30 maart 2015 bespreken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geldzorgen. [medeverdachte 4] kan met geen mogelijkheid aan een rooitje komen, tenzij [medeverdachte 2] weer met klussen komt.
Op 13 april 2015 hebben [medeverdachte 3] en [naam 6] weer een gesprek, waarin [medeverdachte 3] zegt dat hij weg is als [medeverdachte 2] hem nodig heeft. Volgens [medeverdachte 2] zou er namelijk nog genoeg vraag zijn naar vishengels.
-
Onderzoeksbevindingen inzake 13SCALDIS
Op 29 mei 2015 is [verdachte] aangehouden in zijn woning in Hulten. Die woning is doorzocht en daar hebben verbalisanten een revolver, munitie, een demper, verpakkingsmateriaal, hulzen en een afgezaagde loop aangetroffen. Deze goederen waren aanvankelijk aan verdachte ten laste gelegd, maar zijn als gevolg van een beslissing van de officier van justitie komen te vervallen. Ook hebben doorzoekingen plaatsgevonden in een door [verdachte] gehuurde loods in Den Hout en een andere woning van [verdachte] in Turnhout (België). In de loods in Den Hout hebben verbalisanten onder meer twee handgranaten, vele vuurwapens, dempers, een grote hoeveelheid munitie en pillen aangetroffen. In de woning in Turnhout (België) bleken een automatisch aanvalswapen en een jachtgeweer te liggen.
4.3.2.
Het ten laste gelegde in zaak A (13SCALDIS)
4.3.2.1. Wapenbezit
Op 29 mei 2015 is, zoals voornoemd, in een loods in Den Hout een grote partij wapens en munitie aangetroffen. Deze voorwerpen lagen deels in het zicht en deels in gesloten koffers, kasten en een koelkast. Ook is op diezelfde dag een woning van verdachte in Turnhout, België, doorzocht. In deze woning zijn ook twee wapens aangetroffen.
De wapens en munitie zijn onderzocht door een wapenexpert van de politie die heeft geconcludeerd dat alle in beslag genomen voorwerpen wapens van categorie II of categorie III betreffen, zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie.
Voornoemde loods werd gehuurd door verdachte, zo heeft hij bij de politie bevestigd. Ook de eigenaren van de loods hebben verklaard dat verdachte de loods van hen huurde. Gedurende het onderzoek hebben verbalisanten verdachte meermalen bij de loods geobserveerd, voor de laatste maal op 26 mei 2015. Aldus kan worden vastgesteld dat de loods en de inhoud daarvan voor verdachte toegankelijk waren.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat verdachte de goederen voorhanden heeft gehad en dat hij daarover de beschikkingsmacht heeft gehad. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wapenbezit, zoals hierna in rubriek 5.1 is vermeld.
De rechtbank is verder van oordeel dat het mogelijk ontbreken van extraterritoriale werking van de Wet wapens en munitie niet afdoet aan de bewezenverklaring (zie verder onder 6.).
4.3.2.2. Drugsbezit
In de loods in Den Hout zijn op 29 mei 2015 ook veel pillen aangetroffen. De pillen zijn onderzocht door dr. Hommerson, forensisch expert, die heeft geconcludeerd dat de pillen amfetamine en ketamine bevatten.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte koffers voor een ander bewaarde en dat verdachte uit veiligheidsoverwegingen niet kan zeggen wie die ander is, maar dat verdachte niet precies wist wat er in de koffers zat en dus de pillen in ieder geval niet opzettelijk voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Deze verklaring voor het handelen van verdachte is niet door verdachte afgelegd, maar door diens raadsman en wel in een zeer laat stadium. Daarbij komt dat deze verklaring niet is onderbouwd. De rechtbank acht de verklaring onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat enige mate van bewustzijn van de inhoud van de koffers bij verdachte aanwezig was, gelet op het aantreffen van de verdovende middelen in de loods van verdachte en het ontbreken van een geloofwaardige verklaring van verdachte.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt drugsbezit, zoals hierna in rubriek 5.1. is vermeld.
4.3.3.
Het ten laste gelegde in zaak B (13KIPSATE)
4.3.3.1. Een criminele organisatie
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een criminele organisatie hanteert de rechtbank het volgende beoordelingskader.
Voor een veroordeling ter zake van deelname aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld:
1. dat sprake is geweest van een organisatie,
2. dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, en
3. voor iedere verdachte dat hij aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient in de eerste plaats een samenwerkingsverband te zijn om te kunnen spreken van een organisatie. Dit samenwerkingsverband hoeft niet steeds in volle omvang te hebben bestaan. Voldoende is dat er een kern is van personen die de eigenlijke organisatie uitmaken en dat zich daarbinnen en/of daar omheen personen bevinden die met elkaar samenwerken. Daarnaast moet sprake zijn van een zekere structuur. Deze hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen en ook is niet vereist dat er een afgebakende taakverdeling is. Zelfs is niet vereist dat alle betrokkenen bij de organisatie elkaar kennen of met elkaar hebben samengewerkt. Organisaties zijn netwerken met een soms minder zichtbare, mogelijk zelfs wisselende structuur. Soms zijn het gelegenheidsnetwerken, gebaseerd op of voortkomend uit vriendschappen of zakelijke relevantie. Dat er veel betrokkenen zijn en dat sprake is van een ‘ongeregelde bende’ maakt niet dat geen sprake kan zijn van een criminele organisatie. Voldoende is immers dat er een harde kern is die over een bepaalde periode met elkaar heeft samengewerkt. Ten slotte mag een samenwerkingsverband niet min of meer toevallig zijn en dient dit verband een zekere duur te hebben.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van strafrecht moet ten minste een duidelijke kern hebben die het gemeenschappelijk oogmerk deelt. Het oogmerk van het gestructureerd samenwerkingsverband moet - mede - gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven. Het gaat bij het oogmerk om het naaste doel: de groep kan zich - daarnaast - ook met legale en onschuldige dingen bezig houden. Er hoeft zelfs nog geen misdrijf te zijn begaan, dan wel een strafbare poging of voorbereiding daartoe.
Voor deelneming aan een criminele organisatie is niet nodig dat een verdachte zelf aan de beoogde strafbare feiten heeft meegedaan. Het gaat niet om betrokkenheid bij een bepaald delict, maar om betrokkenheid bij de organisatie. Daarnaast moet hij minimaal die gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Als een handeling dus in enige relatie staat tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, kan zij al een deelneming opleveren. Zelfs gedragingen die als medeplichtigheid aan een misdrijf kunnen worden beschouwd, waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht, kunnen als deelnemingshandeling worden gekwalificeerd. Wel is vereist dat de dader opzet moet hebben gehad op het criminele oogmerk van de organisatie en zijn eigen handelen. Daarbij heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk beslist dat voldoende is dat verdachte in zijn algemeenheid wist van het criminele oogmerk en dat voor bewezenverklaring niet is vereist dat verdachte ook opzet had op concreet door de organisatie beoogde misdrijven. Precieze wetenschap over de daadwerkelijk gepleegde strafbare feiten is aldus geen vereiste voor een veroordeling ter zake van deelneming.
-
Organisatie
Bij de beantwoording van de eerste vraag constateert de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, dat verdachte en medeverdachten onderling en in verschillende samenstellingen en situaties contactmomenten met elkaar hebben gehad. Dit contact vond ten minste gedurende een periode van drie maanden frequent plaats. Verdachte en medeverdachten hadden regelmatig (telefonisch) contact met elkaar en hebben verschillende ontmoetingen met elkaar gehad.
Een kenmerk van een gestructureerde organisatie kan, hoewel dat niet is vereist, gevonden worden in een specifieke rolverdeling. Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden leidt de rechtbank de navolgende rolverdeling af. [verdachte] was de leverancier uit Brabant, die zijn Amsterdamse afnemers voorzag van wapens en wapenonderdelen. [medeverdachte 2] coördineerde het geheel en gaf opdracht dan wel toestemming voor de aankoop en verkoop van de handelswaar. [medeverdachte 1] was de verbindende schakel tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] , die als tussenpersoon fungeerde tussen de leverancier [verdachte] en de aansturende handelaar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] was de vaste chauffeur en regelde het transport van de wapens van [verdachte] naar Amsterdam. Tot slot ondersteunde [medeverdachte 4] [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] door onder meer berichten door te geven en een ontmoetingsruimte te faciliteren. In deze structuur hebben verdachte en medeverdachten geruime tijd intensief met elkaar samengewerkt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband kan worden vastgesteld.
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat verdachte zelfstandig handelt en los staat van ‘de Amsterdamse organisatie’ wordt verworpen. Zoals onder 4.3.1. is overwogen heeft verdachte veel contact met andere leden van de organisatie gehad. De rol van verdachte was die van wapenleverancier aan de Amsterdamse groep. Er was sprake van een duurzaam verband waarbij de Amsterdamse groep verdachte telkens weer wist te vinden als kennelijk betrouwbare leverancier waar de groep intensief contact mee had. Dat zijn belangen daarbij als verkoper anders lagen dan die van de Amsterdamse groep als kopers, maakt wellicht dat hij in economisch opzicht van de Amsterdammers te onderscheiden valt, maar voor de vaststelling dat sprake was van een criminele organisatie is niet vereist dat de belangen van alle deelnemers in economisch opzicht hetzelfde lagen. Waar het om gaat is dat zij duurzaam en gestructureerd hebben samengewerkt om wapens te verhandelen en over te dragen.
Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van een organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte daar onderdeel van uitmaakte.
-
Oogmerk
Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of dat samenwerkingsverband het oogmerk heeft gehad om het doel, zijnde het begaan van een of meer misdrijven, te bewerkstelligen. Uit het gehele dossier blijkt duidelijk dat verdachten zich bezig hielden met het voorhanden hebben en het verhandelen van wapens en munitie. Er is versluierd en niet versluierd veelvuldig over wapens en munitie gesproken, er zijn meerdere keren wapens en munitie overgedragen en tenminste twee van de vijf verdachten, waaronder verdachte, hadden wapens en munitie in huis. Het oogmerk van de organisatie was duidelijk gericht op het voorhanden hebben van wapens en het verhandelen van wapens, zoals strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie.
-
Deelname
Tot slot dient te rechtbank te beoordelen of verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie en, zo ja, of zijn bijdrage van dermate gewicht is, dat kan worden gesproken van een deelname.
Verdachte was de leverancier van de wapens, waaronder zwaar wapentuig, in de organisatie. Hij had illegale wapens in bezit en was betrokken bij de overdracht van deze wapens. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie, te weten voornoemde verboden wapenhandel..
Verdachte heeft ook een bijdrage geleverd aan de organisatie, die feitelijk behelst dat hij de wapens inbracht. Die feitelijke bijdrage is dermate belangrijk dat die kan worden aangemerkt als een essentiële handeling voor de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
-
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, zoals hierna in rubriek 5.2 is vermeld.
4.3.3.2. Wapenhandel
De rechtbank acht bewezen dat meerdere wapenoverdrachten hebben plaatsgevonden.
Op 21 februari 2015 spreekt [medeverdachte 1] tegen [verdachte] over tien-tien. Op 11 maart 2015 is een afspraak gemaakt tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en de volgende dag zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op pad gegaan. Het gesprek dat zij in de auto hebben gevoerd laat niets aan de verbeelding over: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn benieuwd wat [verdachte] te knallen heeft en [medeverdachte 1] merkt op dat [verdachte] nog een Kalasjnikov van hen heeft. Eenmaal in Brabant aangekomen tilt [verdachte] een kartonnen doos naar de auto van [medeverdachte 3] , waarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] terugkeren naar Amsterdam. Bij de woning van [medeverdachte 1] aangekomen tilt [medeverdachte 3] , nadat hij in de doos heeft gekeken, de doos van zijn kofferbak naar de box van [medeverdachte 1] . Die nacht vindt een inkijk plaats in deze box en daar worden in de kartonnen doos tien gebogen patroonmagazijnen en tien trommelmagazijnen aangetroffen, conform de bestelling van tien-tien die [medeverdachte 1] eerder bij [verdachte] heeft gedaan. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op 12 maart 2015 een wapenoverdracht heeft plaatsgevonden.
Een soortgelijke overdracht heeft plaatsgevonden op 15 maart 2015. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bespreken dan, op weg naar België, de prijzen van een nieuwe en een tweedehands, waarbij duidelijk is dat een Smith & Wesson duur is. [medeverdachte 1] merkt ook op dat er een magazijn bij moet zitten dat goed is, want het gaat om een Heckler & Koch. Tot slot hopen beiden dat [verdachte] een dekentje heeft, omdat het een lang ding is. Na een ritje naar België keren zij terug richting Amsterdam, naar de woning van [medeverdachte 1] . Nog voordat ze daar aankomen wordt besproken dat het meteen de badkuip in moet. Voorts wordt geobserveerd dat [medeverdachte 3] een langwerpig voorwerp, gewikkeld in een blauwe deken de woning van [medeverdachte 1] in draagt. Twaalf uur later wordt in de badkuip van [medeverdachte 1] een automatisch vuurwapen aangetroffen, dat was gewikkeld in een blauwe deken. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat ook op 15 maart 2015 een wapenoverdracht heeft plaatsgevonden.
Voorgaande wapenoverdrachten kenmerken zich door uitdrukkelijke uitlatingen over wapens en wapenonderdelen, een autorit van en naar [verdachte] , het meenemen en/of overdragen van voorwerpen en het aantreffen van de wapens en wapenonderdelen, zeer kort nadat deze in handen van verdachten zijn gekomen. Buiten deze overdrachten om, zijn er in het dossier meerdere momenten waargenomen waarop leden van de criminele organisatie goederen overdragen aan derden. De rechtbank merkt in het bijzonder de volgende drie momenten op.
Op 9 februari 2015 heeft [medeverdachte 1] een ontmoeting gehad met [verdachte] langs de A27. De volgende dag zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] eerst gezien bij café Wampie en daarna bij de woning van [medeverdachte 1] . Daar heeft [medeverdachte 3] een opgerolde blauwe plastic tas gepakt en is hij met [medeverdachte 2] naar de Waalstraat gereden. [medeverdachte 3] overhandigde daar de tas aan een onbekende man, terwijl [medeverdachte 2] vanaf de overkant van de weg toezicht hield op het geheel.
Op 19 februari 2015 ontmoeten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] [verdachte] weer, dit keer bij de woning van [verdachte] in Hulten, waar ook [medeverdachte 3] bij aanwezig is. [verdachte] tilt een doos vanuit zijn woning en plaatst die in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 3] .
Op 2 maart 2015 heeft [medeverdachte 1] een afspraak met [verdachte] in Hulten. Die middag peilen de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daar daadwerkelijk uit. Later op de dag, worden [medeverdachte 2] en een persoon genaamd [naam 1] gezien bij de woning van [medeverdachte 1] . Daar wordt gezien dat beiden lange zwarte tassen van 50x70 centimeter dragen van de box van [medeverdachte 1] naar de auto van [naam 1] . Over deze man, [naam 1] , is bekend dat hij antecedenten heeft op het gebied van de Wet wapens en munitie en dat hij korte tijd later, op 12 maart 2013, is aangetroffen met meerdere automatische vuurwapens, verpakt in langwerpige zwarte tassen.
In overweging nemende dat verdachte onderdeel is van een criminele organisatie, die als oogmerk heeft het overtreden van de Wet wapens en munitie, dat verdachte en zijn medeverdachten veel contact hadden dat was gericht op het verkrijgen en overdragen van wapens en wapenonderdelen, dat geen enkele geloofwaardige verklaring is afgelegd over enig legitiem karakter van het samenwerkingsverband of de waargenomen overdrachten van spullen en dat voormelde contacten op 12 en 15 maart 2015 hebben geleid tot wapenoverdrachten, acht de rechtbank bewezen dat ook de overdrachten van 9 en 19 februari 2015 en 2 maart 2015 de overdracht van wapens en/of wapenonderdelen betreffen.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank het meermalen handelen in wapens bewezen, zoals hierna in rubriek 5.2 is vermeld.

5.Bewezenverklaring

5.1.
Ten aanzien van zaak A; 13SCALDIS
De rechtbank acht op grond van de in bijlage III vanaf pagina 33 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 29 mei 2015 te Den Hout (Nederland) en te Turnhout (België) wapens en munitie, te weten
te Den Hout,
een doos met kentekenplaten (ZD08 04 p.0010), inhoudende:
  • 1 revolver van categorie III: Smith & Wesson, kaliber .357 magnum (item 4988893 ),
  • 1 revolver van categorie III: Taurus, kaliber .38 special (item 4988894 ),
  • 1 revolver van categorie III: Smith & Wesson, kaliber .38 special (item 4988897 ),
  • 1 revolver van categorie III: Amadeo Rossi, kaliber .38 special (item 4988898 ),
  • 1 pistool van categorie III: Llama, kaliber .38 super (item 4988900 ),
  • 1 pistool van categorie III: Vektor, kaliber .9 mm para (item 4988902 ),
  • 1 pistool van categorie III: Norinco, kaliber .45 ACP (item 4988903 ),
  • 1 pistool van categorie III: Star, kaliber .22 LR (item 4988906 ),
  • 1 dubbelloops hagelgeweer van categorie II: Manu-Liege, kaliber Leclercq karabijn 651, .410 (item 44988909 ) en
  • 2 kogelgeweren van categorie III: Browning, kaliber .22 Short, enkelloops, semiautomatisch (items 4988915 en 4988917 )
en
een koelkast (ZD08 04 p.0054), inhoudende:
  • 1 pistool van categorie III: kaliber 7,63 x 25 (item 4989546),
  • 1 machinepistool van categorie II: kaliber 9 x 19 mm (item 4989549),
  • 1 patroonmagazijn van categorie II: kaliber 9 x 19 mm (item 4989571),
  • 1 geluidsdemper van categorie I: kaliber 9 x19 mm (item 4989572),
  • 6 revolvers van categorie III: Nagant, kaliber 7,62 x 38R (items 4989550, 4989553, 4989556, 4989559, 4989561 en 4989564),
  • 6 geluidsdempers van categorie I: kaliber 7,62 x 38R (items 4989552, 4989554, 4989558, 4989560, 4989563 en 4989565),
  • 2 pistolen van categorie III: BBM, kaliber 6,35mm (items 4989566 en 498956),
  • 1 geluidsdemper van categorie I (item 4989573),
  • 1 loop van categorie III: kaliber 7,62 x 39 mm, bestemd voor een vol automatisch aanvalsgeweer van het model AK47 (item 4989574),
  • 1 patroonmagazijn van categorie II: kaliber 6,35mm (item 4989575) en
  • 1 stroomstootwapen van categorie II (item 4989576)
en
een kartonnen doos (pag. ZD0804 0091), inhoudende:
  • 6 patroonmagazijnen van categorie II: kaliber 5,45 x 39mm (items 5019390 en 5019427),
  • 21 patroonmagazijnen van categorie II: kaliber 7,62 x 39mm (items 5019393, 5019396, 5019397, 5019402, 5019404, 5019367, 5019379 en 5019388),
  • 4 patroonmagazijnen van categorie II: KCI, kaliber 7,62 x 39mm (item 5019395) en
  • 4 patroonmagazijnen van categorie II: kaliber .223 rem (5,56 x 45) (items 5019406 en 5019411)
en
een groenkleurige handdoek in een vuilniszak in een kartonnen doos (pag. ZD0804 106), inhoudende:
7 geluidsdempers van categorie I: kaliber 7,65 mm (items 5019354 en 5019355)
en
een zwarte koffer (pag. ZD0804 0156), inhoudende:
groene kunststof kokertjes, inhoudende:
  • 1 handgranaat (item 4986999), model M75/P3 (categorie II) en
  • 1 handgranaat (item 4987004), model M50/P3 (categorie II)
en
een zwart kunststof koffertje (ZD0804 0283), inhoudende:
  • 1 revolver van categorie III: North American Arms, mini 1,58 inch loop, kaliber .22 lr (item 5002333),
  • 1 revolver van categorie III: Bulldog, kaliber 6,35 mm (item 5002335),
  • 1 revolver van categorie III: Velodog (hammerless), kaliber .320) (item 5002336),
  • 3 revolvers van categorie III: Velodog, kaliber 6,35 mm (items 5002337, 5004287 en 5002347),
  • 1 revolver van categorie III: Bulldog, kaliber .22 (item 5002349),
  • 1 revolver van categorie III: Bulldog, kaliber .32 S&W (item 5002351) en
  • 1 pistool van categorie III: Astra, Cub, kaliber 6,35 mm (synoniem .25) (item 5002353)
en
een rode etui (ZD0804 295), inhoudende:
2 schietpennen van categorie II: Erma, SG 67 E, kaliber .22 lr (item 5002358)
en
een zwarte kunststof zak (ZD0804 300), inhoudende:
1 dubbelloops hagelgeweer van categorie II: Falco, Juxtaposé, kaliber .420 (item 5002285)
en
een zwarte tas (ZD0804 303), inhoudende:
1 enkelloops hagelgeweer van categorie II: Maverick, 88, kaliber 12 shotgun (item 5002283)
en
een grijze kunststof koffer (ZD0804 0244 + ZD 0804 266), inhoudende:
  • 6 revolvers van categorie III: Bulldog (hammerless), kaliber .320 (items 4987241, 4987254, 4987260, 4987266, 4987278 en 4987336),
  • 1 revolver van categorie III: Velodog, kaliber .22 (item 4987263),
  • 2 revolvers van categorie III: Bulldog, kaliber .22 short (items 4987269 en 4987274),
  • 1 revolver van categorie III: Manufacture Liegeoise D’armes A Feu, Bulldog, kaliber .300 (item 4987281),
  • 1 revolver van categorie III: Dieudonné Debouxtay, Bulldog, kaliber 8 mm lebel (item 4987291),
  • 5 revolvers van categorie III: Velodog, kaliber 6,35mm (items 4987299, 4987295, 4987313, 4987333 en 4987342),
  • 1 revolver van categorie III: Bulldog, kaliber 7,65mm Browning (item 4987304),
  • 1 revolver van categorie III: Bolte und Anschutz, kaliber .320 (item 4987308),
  • 2 revolvers van categorie III: Velodog, kaliber .320 (items 4987318 en 4987326),
  • 1 revolver van categorie III: hammerless, kaliber .320 (item 4987322),
  • 1 revolver van categorie III: Arizmendi, kaliber .32 Smith & Wesson (Break Down systeem) (item 4987330),
  • 2 revolvers van categorie III: Velodog, kaliber 5,5 mm (items 4987339 en 4987345) en
  • 1 revolver van categorie III: Debouxtay Dieudonné, Bulldog, kaliber .22 (item 4987348)
en
op een stellage naast een dressoir (ZD0804 307):
  • 1 enkelloops hagelgeweer van categorie III: Winchester, 1897, kaliber 12 shotgun (item 5002279),
  • 1 enkelloops kogelgeweer van categorie III: Browning Arms Company, BL-22 (Grade 1), kaliber .22 (item 5002281) en
  • 1 enkelloops kogelgeweer van categorie III: Walther, KK300, kaliber .22 long riffle (item 5002291)
en
elf kisten (ZD0804 0109 ev.) (item 5012759), inhoudende:
- een grote hoeveelheid patronen van diverse kalibers,
en
te Turnhout (België) (AD02 01 03 001 ev + ZD12 0023) wapens, namelijk een wapen van categorie II: een Chinese variant van de AK47, een AK56, kaliber 7,62mm en een jachtgeweer van categorie III: dubbelloops, juxtaposé, kaliber 16 met serienummer 1057 en een grote hoeveelheid munitie van diverse kalibers, voorhanden heeft gehad
2.
op 29 mei 2015 te Den Hout opzettelijk aanwezig heeft gehad 1014 tabletten van een materiaal bevattende amfetamine en ketamine, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5.2.
Ten aanzien van zaak B; 13KIPSATE
De rechtbank acht op grond van de in bijlage IV vanaf pagina 61 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Amsterdam, Den Hout, Hulten en/of Kudelstaart en te Turnhout en/of Baarle Hertog heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het telkens plegen van
  • wapenhandel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, waarbij de wapenhandel onder andere bestond uit het overdragen van diverse wapens en munitie van categorie II en categorie III en
  • wapenbezit, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie II en categorie III.
2.
op meer tijdstippen in de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Amsterdam en Hulten, telkens tezamen en in vereniging met een anderen, heeft gehandeld in strijd met artikel 31 van de Wet wapens en munitie, immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, overgedragen en voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Zoals hiervoor onder 5.1 is bewezen, heeft verdachte een automatisch vuurwapen van categorie II, een jachtgeweer van categorie III en munitie van categorie II en III, telkens categorieën zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie, in Turnhout (België) voorhanden gehad.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet van toepassing op de Nederlander, die zich buiten Nederland schuldig heeft gemaakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld. Dit brengt met zich, dat een Nederlander die zich in het buitenland schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit naar de Nederlandse strafwet, daarvoor in beginsel strafbaar is. Dit is echter niet het geval indien de reikwijdte van de desbetreffende delictsomschrijving is beperkt tot gedragingen die op het Nederlandse grondgebied hebben plaatsgevonden en de desbetreffende strafbepaling dus geen extraterritoriale werking heeft. Van strafbaarheid wegens het onder 5.1 bewezenverklaarde, voor zover begaan in België, is daarom slechts sprake indien de desbetreffende bepaling van de Wet wapens en munitie extraterritoriale werking heeft. De rechtbank dient aldus te beoordelen of aan de Wet wapens en munitie extraterritoriale werking toekomt.
De officier van justitie heeft gesteld dat deze handelingen gekwalificeerd kunnen worden als strafbaar feit, nu de Wet wapens en munitie extraterritoriale werking heeft, zo oordeelde het gerechtshof te Amsterdam in de zaak ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7140.
De raadsman heeft, onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AC8018) en de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de In- en uitvoerwet en de Wet wapens en munitie (wederuitvoer van strategische goederen) (
Kamerstukken II1999/00, 26948, nr. 3, p.6) gesteld dat de Wet wapens en munitie alleen ziet op gedragingen op het Nederlandse grondgebied. Indien de rechtbank dit standpunt passeert, verzoekt de raadsman de verdeling aan te houden zoals uiteengezet door de militaire strafkamer te Arnhem in ECLI:NL:RBARN:2012:BV2062, die het al dan niet bestaan van extraterritoriale werking van de Wet wapens en munitie afhankelijk heeft gemaakt van de categorie waartoe de wapens behoren.
In het genoemde arrest van 31 mei 1983 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of aan de Vuurwapenwet, een voorloper van de huidige Wet wapens en munitie, extraterritoriale werking toekwam. Hierin heeft de Hoge Raad onder 6.3. overwogen:
“Uit de geschiedenis met betrekking tot de totstandkoming van de Vuurwapenwet 1919, alsmede uit het samenstel van de bepalingen dezer wet kan worden afgeleid dat de Vuurwapenwet uitsluitend ziet op gedragingen in Nederland, immers beoogt — onder meer door een stelsel van door lokale autoriteiten te verlenen machtigingen — de gevaren te keren, welke uit de onbelemmerde verspreiding van wapenen onder de bevolking in Nederland voortvloeien.”
Op 1 september 1989 is de Wet wapens en munitie in werking getreden in de plaats van de Wapenwet, de Vuurwapenwet en de Wet tot wering van ongewenste handwapenen. In de parlementaire stukken van deze wijziging heeft de wetgever zich, ondanks het bestaan van voornoemd oordeel van de Hoge Raad dat de oude Vuurwapenwet geen extraterritoriale werking had, niet uitgelaten over het al dan niet bestaan van extraterritoriale werking van de nieuwe wet. Het ligt niet voor de hand te veronderstellen dat de wetgever aan deze nieuwe wet wél extraterritoriale werking heeft willen verlenen – waarmee hij het toepassingsbereik van de Nederlands vuurwapenwetgeving zou vergroten van slechts het grondgebied van Nederland naar (in potentie) de gehele wereld – terwijl daar tijdens de parlementaire behandeling in het geheel niet over is gesproken.
Bij een latere wijziging van deze wet is in de Memorie van Toelichting (
Kamerstukken II1999/00, 26948, nr.3) op pagina 6 het volgende vermeld:
“[h]et grootste belang dat de Wet wapens en munitie beoogt te beschermen kan worden samengevat als de bescherming van de Nederlandse rechtsorde tegen ongecontroleerde aanwezigheid van wapens en munitie. (…) [de] internationale solidariteit wordt immers in de eerste plaats beschermd door het wapenexportbeleid, dat daarvoor ook een eigen instrumentarium kent.”.
Uit dit standpunt van de wetgever leidt de rechtbank af dat de primaire focus van de werking van de Wet wapens en munitie ligt bij het beschermen van de Nederlandse rechtsorde tegen het ongecontroleerde bezit van wapens en aldus het afwenden van gevaren die – kunnen – bestaan op het Nederlandse grondgebied.
De rechtbank benadrukt hierbij dat niet uit het oog moet worden verloren dat extraterritoriale werking een wereldwijd karakter zou hebben. In het onderhavige geval is verdachte weliswaar een Nederlander die handelde in België, dicht bij de Nederlandse grens, maar indien de Wet wapens en munitie extraterritoriale werking zou hebben, zou het bereik van die wet zich ook uitstrekken tot andere landen die verder van Nederlands grondgebied zijn gelegen. Het ligt niet in de rede dat de wetgever het bezit van wapens door een Nederlander in bijvoorbeeld Namibië, China of Canada, zou willen bestraffen, met het oog op bescherming van de rechtsorde in Nederland, nu het allerminst voor de hand ligt dat de Nederlandse rechtsorde door het enkele wapenbezit op die plaatsen wordt bedreigd.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat aan de Wet wapens en munitie geen extraterritoriale werking toekomt en aldus dat het voorhanden hebben van de genoemde wapens en munitie in België door verdachte niet kan worden gekwalificeerd als strafbare feiten op grond van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank zal verdachte dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen van categorie II, een jachtgeweer van categorie III en munitie van categorie II en III in Turnhout, België, zoals bewezen in zaak A onder feit 1 (13SCALDIS).
Alle overige, in Nederland begane, feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is in verhouding tot hetgeen bewezen kan worden en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De raadsman heeft de rechtbank aldus verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder weegt de rechtbank het volgende mee.
-
De ernst van de feiten
Verdachte heeft (alleen en met anderen) wapens en patronen voorhanden gehad en verhandeld. Het wapenarsenaal bestond uit allerlei soorten vuurwapens, patroonmagazijnen en munitie. In de loods van verdachte loods is ook een grote hoeveelheid amfetamine aangetroffen. Verdachte heeft voorts deelgenomen aan een criminele organisatie die wapenhandel en wapenbezit tot oogmerk had. Met die wapens kunnen uiteindelijk ernstige misdrijven worden begaan. Deze organisatie was een duurzaam en goed georganiseerd samenwerkingsverband, waarin iedere verdachte een eigen, specifieke rol vervulde en waarin verdachten goed op elkaar ingespeeld waren. Gedurende tenminste ruim drie maanden heeft deze organisatie samengewerkt, waarbij dagelijks intensief contact in wisselende samenstelling plaatshad. Verdachte had in de organisatie een belangrijke rol als wapenleverancier.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. Wapenbezit en –handel horen niet thuis in de Nederlandse maatschappij en dienen krachtig te worden bestreden. Deze organisatie heeft gehandeld in (onder meer) zware vuurwapens. Met dergelijke wapens kan in de samenleving grote schade worden aangericht. Ieder ongeoorloofd bezit of gebruik van een wapen werkt ondermijnend ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid in de openbare ruimte. In de periode waarin verdachte deelnam aan deze organisatie en bezig was (onder meer) vuurwapens richting Amsterdam te verhandelen, werd Amsterdam geteisterd door een golf liquidaties, waarbij de slachtoffers meestal met vuurwapens in de openbare ruimte werden doodgeschoten. Daar werd destijds in het nieuws zeer veel aandacht aan besteed en dat kan verdachten dan ook niet zijn ontgaan. Enig verband tussen de liquidaties en het handelen van verdachte kan worden gelegd. Immers, DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen op wapens aangetroffen in de woning van één van de verdachte van de liquidatie in de Staatsliedenbuurt. Hoewel niet is vastgesteld dat de door verdachte geleverde wapens bij liquidaties zijn gebruikt, neemt de rechtbank het verdachte en zijn medeverdachten kwalijk dat zij wapens de stad in brachten en daardoor op zijn minst hebben bijgedragen aan de beschikbaarheid van illegale wapens in een periode van liquidaties. Gelet op de combinatie van de ernst van het oogmerk en de hoge mate van activiteit van de organisatie, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het handelen van de organisatie tot een mate van ontwrichting van de samenleving en de openbare orde heeft geleid.
Bij het bepalen van de straf maakt de rechtbank onderscheid tussen de verschillende verdachten in dit onderzoek gelet op de rol die zij hebben gehad in de criminele organisatie en de wapenhandel. Verdachte was de leverancier van de wapens. Hij speelde daarmee een essentiële rol in de criminele organisatie.
Het voorgaande in aanmerking genomen maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf van meerdere jaren aangewezen acht.
-
De persoonlijke omstandigheden
Over de persoon van verdachte is bij de rechtbank weinig bekend. Verdachte heeft ontkend dat hij deel uitmaakt van een criminele organisatie en noemt zichzelf een wapenverzamelaar. Verder heeft verdachte gedurende het gehele vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting voornamelijk gezwegen. Door deze houding heeft verdachte geen verantwoording afgelegd en heeft hij geen blijk gegeven van enig besef van de strafwaardigheid van zijn gedrag. De rechtbank ziet in deze houding en de persoonlijke omstandigheden dan ook geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt om een aanzienlijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
-
Het wettelijke strafmaximum
Bij de strafoplegging slaat de rechtbank acht op de beperkende werking van de wettelijke bepalingen ten aanzien van strafoplegging. Artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat bij samenloop van strafbare feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, één straf wordt opgelegd. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld maar - voor zover het gevangenisstraf betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat dit samenloopvoorschrift ook geldt ten aanzien van een andere veroordeling waarbij straf is opgelegd, indien die veroordeling plaatsvond tussen de pleegdatum en de uitspraakdatum van de onderhavige feiten.
In de zaken 13SCALDIS en 13KIPSATE betekent dat het volgende. De maximum op te leggen straf voor het voorhanden hebben van de wapens en munitie is een gevangenisstraf van vier jaren. Voor het bezit van harddrugs kan ten hoogste 4 jaren gevangenisstraf worden opgelegd. De wetgever heeft deelneming aan een criminele organisatie bedreigd met een gevangenisstraf van maximaal zes jaren.
Dit zijn echter niet de enige zaken die bij de beoordeling van het strafmaximum dienen te worden betrokken. De rechtbank Zeeland-West Brabant heeft verdachte op 23 januari 2017 veroordeeld tot 27 maanden gevangenisstraf voor het wegmaken van een lijk en wapenbezit. Het wegmaken van een lijk wordt bestraft met maximaal 2 jaren gevangenisstraf en wapenbezit, zoals gezegd, met maximaal 4 jaren.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank in de onderhavige zaak enerzijds is beperkt door het wettelijke maximum, gesteld op acht jaren, zijnde de hoogste dreiging van zes jaren vermeerderd met één derde. Ook is de rechtbank beperkt doordat van die 8 jaren (ofwel 2920 dagen) reeds 27 maanden (ofwel 810 dagen) zijn opgelegd door de rechtbank Zeeland-West Brabant. De maximaal op te leggen straf in de onderhavige zaken is daarom beperkt tot 2120 dagen, ofwel ruim vijf jaren en zeven maanden. De rechtbank zal, gelet op al het voorgaande, deze straf opleggen aan verdachte. Een lagere straf zou geen recht doen aan de ernst van de door de rechtbank Zeeland-West Brabant en de thans door deze rechtbank bewezen verklaarde feiten.

9.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen, zoals weergegeven op de door de officier van justitie ter terechtzitting van 23 januari 2017 overgelegde beslaglijst. Deze beslaglijst is als bijlage V vanaf pagina 114 aan dit vonnis gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot onttrekking aan het verkeer van alle items, nu het allemaal voorwerpen betreffen waarvan het voorhanden hebben strafbaar is gesteld op grond van de Wet wapens en munitie.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslaglijst niet compleet is. Op de beslaglijst ontbreekt bijvoorbeeld een ordner met wapenvergunningen die in de penitentiaire inrichting in beslag is genomen. Die documenten wil verdachte terug. Ook een ponsapparaat en de twee onklaar gemaakte wapens die in Turnhout zijn aangetroffen wil verdachte terug.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De voorwerpen waarvan de raadsman teruggave vraagt zijn niet vermeld op de aan de rechtbank overgelegde beslaglijst. Het is voor de rechtbank thans dan ook niet mogelijk om daar een beslissing op te nemen.
De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot de in beslag genomen en in bijlage V genoemde voorwerpen het in zaak A onder 1 bewezen geachte is begaan en dat deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De voorwerpen genoemd onder nummers 1 tot en met 91, 146 en 172 tot en met 181 worden onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op
  • de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 63, 140 van het Wetboek van Strafrecht,
  • de artikelen 13, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie en
  • de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde in zaak A levert op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot wapens van categorie II en vuurwapens van categorie III, meermalen gepleegd;
2.
handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bewezen verklaarde in zaak B levert op:
1.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
2.
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot wapens van categorie II en vuurwapens van categorie III, meermalen gepleegd.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het bezit van vuurwapens en munitie, begaan in België, zoals onder 6 overwogen.
Verklaart het bewezene strafbaar, voor zover dat is begaan in Nederland.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren en 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de goederen met nummers 1 tot en met 91, 146 en 172 tot en met 181, zoals vermeld op de beslaglijst, opgenomen als bijlage V bij dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. Haulo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2017.