ECLI:NL:RBAMS:2017:2090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1085
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht en de beoordeling van een herhaalde aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2017, met zaaknummer AWB - 16 _ 1085, staat de aanvraag van eiser voor kinderbijslag met terugwerkende kracht centraal. Eiser, die van 1992 tot 2010 heeft geprocedeerd over ziekengeld en later een WAO-uitkering, heeft in 1993 een brief aan de Sociale Verzekeringsbank gestuurd waarin hij melding maakt van een mogelijke aanspraak op ziekengeld. De rechtbank oordeelt dat deze brief voldoende specifiek is om het recht op kinderbijslag veilig te stellen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Sociale Verzekeringsbank, dat de aanvraag voor kinderbijslag had afgewezen, omdat er geen eerdere beslissing was genomen over de periode waarover nu werd geprocedeerd. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser niet als een herhaalde aanvraag kan worden aangemerkt, omdat er geen besluit was genomen over de relevante periode. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op kinderbijslag met terugwerkende kracht vanaf het derde kwartaal van 1993, mits hij aan de overige voorwaarden voldoet. De rechtbank draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het betaalde griffierecht aan eiser vergoed en worden de proceskosten vastgesteld op € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/1085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2017 in de zaak tussen

[de man] , te [woonplaats] , Marokko, eiser

(gemachtigde: mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Asadi).

Procesverloop

In het besluit van 7 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor kinderbijslag afgewezen.
In het besluit van 11 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan mr. H.S. van Zanten.

Overwegingen

Procedures over ziekengeld en WAO
1.1.
Eiser heeft in Nederland gewerkt en heeft zich in juli 1992 vanuit Marokko ziek gemeld bij zijn werkgever. Eiser had op dat moment acht kinderen en in 1994 is het negende kind geboren. In juli 1992 heeft eiser een aanvraag voor ziekengeld ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft het ziekengeld steeds geweigerd. Pas naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 22 oktober 2002 [1] heeft het UWV op 24 maart 2003 met ingang van 8 juli 1992 ziekengeld aan eiser toegekend.
1.2.
Het UWV heeft ook geweigerd aan eiser een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 2 september 2010 [2] heeft het UWV op 10 december 2010 met ingang van 5 juli 1993 alsnog een WAO-uitkering toegekend aan eiser.
Procedures over kinderbijslag
2.1.
Eiser heeft tot en met het tweede kwartaal van 1992 kinderbijslag ontvangen. Op 13 augustus 1993 heeft verweerder besloten dat eiser geen recht meer had op kinderbijslag. Na de toekenning van het ziekengeld aan eiser heeft hij op 16 september 2003 een aanvraag voor kinderbijslag gedaan. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen. In de uitspraak van 28 maart 2006 [3] heeft deze rechtbank geoordeeld dat eiser geen recht had op kinderbijslag van het derde kwartaal van 1992 tot en met het eerste kwartaal van 1993.
2.2.
Naar aanleiding van het toekennen van de WAO-uitkering heeft eiser op 11 maart 2011opnieuw een aanvraag voor kinderbijslag gedaan . Deze rechtbank heeft op 19 december 2013 [4] geoordeeld dat eiser recht heeft op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2002, omdat hij in zijn eerdere aanvraag van 16 september 2003 zijn recht op kinderbijslag had veiliggesteld. Eiser had in zijn aanvraag van 16 september 2003 namelijk vermeld dat hij een WAO-uitkering had aangevraagd
Deze procedure
3. Eiser heeft op 10 oktober 2014 een aanvraag voor kinderbijslag gedaan voor de periode van het derde kwartaal van 1993 tot het tweede kwartaal van 2002. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder deze aanvraag terecht heeft afgewezen.
Is er sprake van een herhaalde aanvraag?
4. Verweerder meent dat de aanvraag van 10 oktober 2014 een herhaalde aanvraag is en dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Verweerder heeft de aanvraag dan ook afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [5] . Verweerder stelt dat in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 19 december 2013 (de procedure 2011-2013) is vast komen te staan dat eiser pas vanaf het tweede kwartaal van 2002 recht heeft op kinderbijslag. Op de zitting heeft verweerder aanvullend gesteld dat in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 28 maart 2006 (de procedure 2003-2006) ook al was komen vast te staan dat eiser vanaf 1993 geen recht had op kinderbijslag.
5.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 4:6 van de Awb alleen van toepassing is als sprake is van een nieuwe aanvraag die een herhaling is van een eerdere aanvraag waarop al een besluit is genomen.
5.2.
Uit de stukken blijkt niet dat in de procedure 2011-2013 ook over de periode vanaf het derde kwartaal van 1993 tot het tweede kwartaal van 2002 is geprocedeerd. De aanvraag van 11 maart 2011 ziet wellicht wel op de periode vanaf 1993, maar uit het primaire besluit van 9 november 2011 en het besluit op bezwaar van 1 mei 2012 blijkt niet dat over deze periode een besluit is genomen. De uitspraak van 19 december 2013 gaat volgens rechtsoverweging 2.3. expliciet over de periode vanaf het tweede kwartaal van 2002. In de procedure 2011‑2013 is dus geen besluit genomen over de periode die nu in geschil is.
5.3.
Ook in de procedure 2003-2006 is geen besluit genomen over de periode die nu voorligt. Deze procedure ziet volgens pagina 3 van de beslissing op bezwaar van 3 augustus 2004 en rechtsoverweging 2.7. van de uitspraak van 28 maart 2006 namelijk op de periode dat eiser ziekengeld kreeg, ofwel de periode van het derde kwartaal van 1992 tot en met het eerste kwartaal van 1993.
5.4.
Verweerder heeft de aanvraag van 10 oktober 2014 dus ten onrechte aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Alleen al daarom is de grondslag van het bestreden besluit onjuist en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van eiser is dus gegrond.
6. Op de zitting heeft verweerder gezegd dat de aanvraag ook terecht is afgewezen als artikel 4:6 van de Awb niet van toepassing is. Volgens verweerder is er in het geval van eiser geen reden om de kinderbijslag met terugwerkende kracht tot 1993 toe te kennen. In het kader van de finale geschillenbeslechting zal de rechtbank ook dit standpunt bespreken.
Wanneer bestaat recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht?
7.1.
Aan eiser is dus met terugwerkende kracht met ingang van 5 juli 1993 een WAO‑uitkering toegekend. Dit leidt ertoe dat eiser vanaf juli 1993 verzekerd zou zijn geweest voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiser meent dan ook dat aan hem met terugwerkende kracht kinderbijslag moet worden toegekend met ingang van het derde kwartaal van 1993.
7.2.
Op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. Verweerder is bevoegd om in bijzondere gevallen van de termijn van één jaar af te wijken.
7.3.
Volgens verweerder is sprake van een bijzonder geval als bij een overheidsorgaan een verzoek is ingediend tot vaststelling van een recht dat van doorslaggevend belang is voor het recht op kinderbijslag, zoals een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In deze gevallen wordt een maximale terugwerkende kracht van vijf jaar verleend. Van verdergaande terugwerkende kracht kan slechts sprake zijn als meer dan vijf jaar voor de aanvraag om kinderbijslag een ‘daad van veiligstellen’ heeft plaatsgevonden. Deze werkwijze is in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad [6] .
7.4.
Van ‘veiligstellen’ is volgens verweerder sprake als wordt voldaan aan twee voorwaarden. Ten eerste moet de betrokkene vóór het tijdstip van toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering een aanvraag om kinderbijslag hebben ingediend. Ten tweede moet de betrokkene voldoende moeite hebben gedaan om verweerder in het kader van de aanvraag om kinderbijslag te informeren over de mogelijke toekomstige aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
De standpunten van partijen
8.1.
Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn recht op kinderbijslag al in 1993 heeft veiliggesteld. Hij heeft een kopie van zijn brief aan verweerder van 28 augustus 1993 overgelegd. Volgens eiser is deze brief een bezwaarschrift tegen het besluit van verweerder van 13 augustus 1993. Op de brief staat een stempel met de tekst: “Sociale Verzekeringsbank. Ingekomen 31 augustus 1993. District Rotterdam”. In deze brief staat onder andere: “
Actuellement, je suis occupé par l’attente de la decision relative a mon assurance maladie”. Volgens eiser moet dit worden vertaald als: “Ik ben bezig met het verkrijgen van een beslissing in relatie tot mijn verzekering voor ziekte”. Voor de vertaling van
assurance maladieheeft eiser verwezen naar het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (het Verdrag). In artikel 1, onder a, van het Verdrag wordt in de Franse tekst gesproken over de “
l’assurance maladie (prestations en espèces et en nature en cas de maladie et de maternité).” In de Nederlandse versie staat “de ziekteverzekering (uitkeringen en verstrekkingen bij ziekte en moederschap)”.
8.2.
Verweerder stelt dat de brief niet kan worden aangemerkt als een ‘daad van veiligstellen’. Verweerder twijfelt er namelijk aan of de brief wel echt is, omdat hij deze nog nooit eerder heeft gezien. Verweerder vindt het raar dat eiser deze brief nooit eerder heeft overgelegd. De handtekening op de brief komt ook niet overeen met de handtekening van eiser op zijn kinderbijslagaanvragen uit 2003 en 2011. Bovendien kan de brief volgens verweerder geen bezwaarschrift zijn, omdat in 1993 de Awb nog niet in werking was getreden. Verder betwist verweerder de vertaling van de brief door eiser en meent hij dat
assurance maladiemoet worden vertaald als ‘zorgverzekering’. Als de rechtbank wel aansluit bij de vertaling ‘ziekteverzekering’, is dit volgens verweerder nog niet specifiek genoeg. Dat duidt dan eerder op de mogelijk toekomstige aanspraak op ziekengeld dan op de mogelijke toekomstige aanspraak op een WAO‑uitkering.
Beoordeling door de rechtbank: is de brief van 28 augustus 1993 een ‘daad van veiligstellen’?
9.1.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de echtheid van de door eiser overgelegde brief. Eiser had dit stuk weliswaar in een eerdere procedure al kunnen overleggen, maar dit is onvoldoende reden om de echtheid van de brief in twijfel te trekken. Uit de stempel op de brief blijkt ook dat verweerder de brief op 31 augustus 1993 heeft ontvangen. Nu tussen de handtekening op de overgelegde brief en de andere handtekeningen minstens tien jaar zit, is ook dit geen overtuigend argument om aan de echtheid van de brief te twijfelen. Voor de vraag of de brief kan worden aangemerkt als een ‘daad van veiligstellen’, is verder niet relevant of de brief als bezwaarschrift was bedoeld.
9.2.
De rechtbank vindt het ook aannemelijk dat eiser met ‘
assurance maladie’ heeft gedoeld op zijn aanspraak op ziekengeld. Het is niet goed voorstelbaar waarom eiser in een brief aan verweerder melding zou maken van een beslissing over zijn zorgverzekering. De rechtbank vindt ook steun voor dit oordeel in de tekst van het Verdrag.
9.3.
De rechtbank oordeelt verder dat de melding van de aanvraag voor ziekengeld in de brief van augustus 1993 voldoende specifiek is om het recht op kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 1993 veilig te stellen. Eiser voerde in 1993 nog een procedure over zijn ziekengeld, die uiteindelijk tot 2002 heeft geduurd. Na de toekenning van het ziekengeld in 2002 heeft eiser een WAO-aanvraag ingediend en deze aanvraag gemeld bij verweerder. In 1993 kon eiser echter nog geen WAO-aanvraag doen, omdat het recht op een WAO-uitkering afhankelijk was van het recht op ziekengeld. Het kan eiser dus niet worden verweten dat hij in de brief van 13 augustus 1993 niet specifiek de WAO heeft genoemd. Eiser heeft met de brief van 13 augustus 1993 dan ook voldoende moeite gedaan om verweerder te informeren over zijn mogelijke toekomstige aanspraak op ziekengeld en een WAO-uitkering.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb omdat het onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Omdat eiser in 1993 een ‘daad van veiligstellen’ heeft verricht, kan het recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht vanaf het derde kwartaal van 1993 ingaan, mits eiser aan de overige voorwaarden voldeed. Verweerder moet onderzoeken of eiser aan de overige voorwaarden voor kinderbijslag voldeed en een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 990,- Dit is een vergoeding voor de werkzaamheden door zijn gemachtigde, die als volgt is opgebouwd: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 00/2308 ZW
2.Zaaknummer AWB 09/4258
3.Zaaknummer AWB 04/3824
4.Zaaknummer AMS 12/2839
5.Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb moet een aanvrager bij een herhaalde aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. Als de aanvrager dit niet doet, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Dat staat in het tweede lid van dit artikel.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 maart 2016, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:CRVB:2016:861.