4.4.De rechtbank acht in dit verband van belang dat in de administratie zelf een discrepantie aanwezig is tussen het aantal gewerkte uren zoals staat vermeld op de urenbriefjes en het aantal gewerkte uren zoals vermeld op de loonstroken. De stelling van [bedrijf 1] dat geen sprake is van een overtreding omdat de bedragen op de loonstroken en de kwitanties overeenkomen, slaagt reeds daarom niet. [bedrijf 1] heeft verder aangevoerd dat een aantal werknemers heeft verklaard dat ze hebben ontvangen waar ze recht op hadden, zodat niet is bewezen dat aan de werknemers onvoldoende is uitbetaald. [bedrijf 1] heeft er daarbij op gewezen dat de werknemers geen loonvorderingen hebben ingesteld. Verder was er volgens [bedrijf 1] een fout gemaakt bij de berekening van de salarissen van mei 2013 en is dat in november 2013 gecorrigeerd toen dat door [bedrijf 1] zelf werd ontdekt. Hieruit blijkt dat [bedrijf 1] zorgvuldig met de rechten van haar medewerkers omgaat en hen niet onderbetaalt. Voor zover de werknemers verder verklaren meer uren te hebben gewerkt, is hiervoor geen opdracht gegeven, zodat het vanuit civielrechtelijk oogpunt geen overwerk betreft. De rechtbank begrijpt deze stellingen aldus dat door [bedrijf 1] wordt aangevoerd dat door verweerder ten onrechte niet is vastgesteld hoeveel uren de werknemers te weinig uitbetaald hebben gekregen en dat dus ook niet aannemelijk is gemaakt dat er te weinig is uitbetaald. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit standpunt dat [bedrijf 1] hiermee miskent dat overtreding van het tweede lid van artikel 18b van de Wmm aan de orde is en niet het eerste lid van dit artikel. Het gaat in deze zaak dan ook niet om de vraag of verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat en hoeveel uren [bedrijf 1] haar werknemers onvoldoende heeft uitbetaald, maar om de vraag of de administratie van [bedrijf 1] duidelijkheid en inzicht verschaft in – onder meer – het aantal daadwerkelijk door de werknemers gewerkte uren. Nu de administratie zelf discrepanties vertoont, is reeds hierom overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wmm aan de orde, zodat de rechtbank aan de beoordeling van de vraag of het eerste lid van dit artikel is overtreden niet toekomt. Het betoog van [bedrijf 1] slaagt daarom niet.
4.5.1.Het oordeel van de rechtbank, zoals hiervoor vermeld in 4.3 vindt voorts ondersteuning in de verklaringen van de werknemers. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de werknemers over de gang van zaken, onafhankelijk van elkaar, een op hoofdlijnen eenduidige verklaring hebben afgelegd. Dat, zoals de werknemers hebben verklaard, het loon ten tijde van de periode in geding contant is uitbetaald, wordt door [bedrijf 1] niet bestreden. Het gevolg hiervan is dat niet kan worden gecontroleerd of het loon ook daadwerkelijk is uitbetaald. Dit komt voor risico van de werkgever. De aanwezigheid van kwitanties, waarop het volgens [bedrijf 1] uitbetaalde loon staat vermeld, maakt dit niet anders nu de werknemers hebben verklaard dat zij blanco kwitanties moesten ondertekenen. Hierdoor wisten de werknemers, op het moment dat zij tekenden, niet hoeveel loon zij zouden ontvangen aangezien zij een kwitantie tekenden zonder dat daarop een bedrag stond vermeld. Zodoende kan er niet van worden uitgegaan dat de bedragen, die staan vermeld op de kwitanties, overeenkomen met het bedrag dat de werknemers daadwerkelijk aan loon hebben ontvangen.
4.5.2.[bedrijf 1] heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte onvolledig heeft verwezen naar de verklaringen van de werknemers. Zo valt uit de verklaring van een aantal van de werknemers waarvoor [bedrijf 1] is beboet af te leiden dat aan hen wel degelijk de gewerkte uren zijn uitbetaald. De rechtbank is van oordeel dat, zoals reeds is overwogen, dit nog geen verklaring geeft voor de discrepantie tussen het aantal gewerkte uren zoals staat vermeld op de urenbriefjes en het aantal gewerkte uren op de loonstroken. Daarnaast geeft de totaliteit van de verklaringen van de werknemers niet het vereiste inzicht in de overgelegde administratie, wat artikel 18b, tweede lid, van de Wmm vereist. Zo verklaren [de persoon 2] , [de persoon 3] , [de persoon 4] en [de persoon 5] dat zij het bedrag zoals staat vermeld op de kwitantie van de maand mei 2013 niet (volledig) hebben ontvangen. Het betoog van [bedrijf 1] slaagt dus niet.
4.5.3.Verder stelt [bedrijf 1] dat het onjuist is dat de kamermeisjes, waaronder [de persoon 5] , de door hen gestelde 8 uur per dag werkten in plaats van 6,5 uur, onder andere omdat ze diverse pauzes krijgen die in mindering worden gebracht op de gewerkte uren. Deze stelling is echter binnen de termijnstelling van de vordering niet onderbouwd met bescheiden. Bovendien laat het onverlet dat er een verschil is geconstateerd tussen het aantal gewerkte uren volgens de urenkaarten en het aantal uitbetaalde uren volgens de loonstroken, waardoor de door [bedrijf 1] naar aanleiding van de vordering overgelegde bescheiden niet het door de wet vereiste inzicht verschaffen. Dat er verder, zoals door [bedrijf 1] is aangevoerd, tijdens de verhoren is gebruikgemaakt van standaardvragen en dat daarbij niet alle vragen zijn ingevuld, doet niet af aan wat door de werknemers wel is verklaard. [bedrijf 1] heeft verder aangevoerd dat er werknemers zijn, ten aanzien van wie verweerder geen overtreding heeft vastgesteld, en die hebben verklaard dat ze al de gewerkte uren betaald hebben gekregen. De rechtbank stelt vast dat deze verklaringen zien op de eigen situatie van de betreffende werknemers en niet op de werknemers ten aanzien van wie een overtreding is vastgesteld. Die verklaringen doen dus niet af aan de geconstateerde onduidelijkheid met betrekking tot laatstgenoemde werknemers. In zoverre vormen die verklaringen dan ook geen ontlastend bewijs. Na analyse van het boeterapport is het de rechtbank niet gebleken dat verweerder onvolledig is geweest, dan wel onzorgvuldig te werk is gegaan. Ook dit betoog van [bedrijf 1] faalt.
4.5.4.[bedrijf 1] stelt verder dat [de persoon 5] tijdens het gehoor op 15 juli 2013 door de inspectie onder druk is gezet en dat zij bang was op het moment dat zij haar verklaring aflegde. Het gehoor vond deels in de nacht plaats, terwijl [de persoon 5] ’s morgens vroeg weer aan het werk moest. [bedrijf 1] wijst daarbij op een sms van 16 juli 2013 die zij van [de persoon 5] heeft ontvangen. De rechtbank ziet in de door [bedrijf 1] naar voren gebrachte omstandigheden geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaring van [de persoon 5] onder ontoelaatbare druk van de inspecteurs tot stand is gekomen en niet uit vrije wil zou zijn afgelegd. De rechtbank kan dit niet afleiden uit het op 16 juli 2013 op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte verhoorformulier van het gehoor van [de persoon 5] en stelt vast dat zij uitgebreid antwoord heeft gegeven op de gestelde vragen. De door [bedrijf 1] genoemde omstandigheden en de voorgehouden sms vormen dan ook onvoldoende aanleiding om de verklaring van [de persoon 5] buiten beschouwing te laten, danwel tot het oordeel te komen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.5.5.[bedrijf 1] stelt voorts dat de werknemers zijn beïnvloed door [de man 1] een voormalige werknemer van [bedrijf 1] , en dat hij hen ertoe heeft aangezet om te verklaren zoals zij hebben verklaard. De rechtbank overweegt dat hiervoor in het dossier geen enkele aanwijzing is te vinden. Zo wordt door geen van de werknemers hiervan melding gemaakt of daarop gezinspeeld. De rechtbank acht deze enkele stelling van [bedrijf 1] dan ook onvoldoende, zodat zij daarin niet wordt gevolgd.
4.5.6.Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat zij geen reden ziet om de verklaringen van de werknemers, ten aanzien van wie een overtreding is vastgesteld, in onderling verband en samenhang gelezen, niet aannemelijk te achten. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de door de werknemers afgelegde verklaringen.
4.6.1.[bedrijf 1] wijst er verder op dat meerdere werknemers hebben verklaard in schriftjes bij te hebben gehouden hoeveel uren zij hebben gewerkt. Verweerder had hier nader onderzoek naar moeten doen. Verder kan aan de hand van de door de werknemers gebruikte elektronische sleutels vrij eenvoudig worden vastgesteld hoelang zij bezig waren per kamer en hoelang zij de betreffende dagen op de locatie werkzaam waren. Verweerder heeft ook onderzoek gedaan naar de elektronische sleutels. Dit wordt verklaard door getuige [de man 2] , meewerkend voorman van [bedrijf 1] . Het betreffende onderzoek ontbreekt echter in het dossier.
4.6.2.De rechtbank overweegt dat verweerder moet aantonen dat [bedrijf 1] niet aan de vordering heeft voldaan. Omdat is vastgesteld dat er discrepanties in de administratie aanwezig zijn, heeft verweerder reeds aan haar bewijslast voldaan. Als [bedrijf 1] van mening is dat uit de schriftjes van de werknemers, dan wel uit een overzicht met betrekking tot het gebruik van de elektronische sleutels zou blijken dat de administratie wel sluitend is, had het op de weg van [bedrijf 1] gelegen om deze gegevens in te brengen, en wel voordat de termijn van de door verweerder uitgebrachte vordering verliep. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [bedrijf 1] met haar stellingen de verdeling van de bewijslast miskent. Wat betreft de gewerkte uren in het schriftje heeft [de persoon 5] overigens verklaard dat zij voor een dag werk in de housekeeping 6,5 uur schrijft, ook al heeft zij 8 of 9 uur gewerkt, omdat zij toch niet meer uitbetaald krijgt voor die dag. Verweerder had ook om deze reden geen aanleiding hoeven zien om de schriftjes nader te onderzoeken.
4.6.3.Verder heeft [bedrijf 1] erop gewezen dat aan [bedrijf 2] een boete is opgelegd wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet (Atw) over de door [bedrijf 2] van [bedrijf 1] ingeleende werknemers. De arbeidsinspectie baseerde zich hierbij op de administratie die onderdeel is van de onderhavige kwestie en deze is dus als deugdelijk en correct beschouwd om een boete te kunnen opleggen aan [bedrijf 2] , aldus [bedrijf 1] .
4.6.4.De rechtbank is van oordeel dat bij overtreding van de Atw sprake is van een andere beoordeling dan de beoordeling in deze zaak. [bedrijf 2] , die in dat verband als werkgever is aangemerkt, is aangesproken op het gebrek aan rusttijden. Verweerder heeft er onbetwist op gewezen dat hierbij de vraag aan de orde is of de werknemers in een periode van een week dan wel twee weken de wettelijk voorgeschreven rusttijd genoten. Dat bij die beoordeling gegevens uit de administratie van [bedrijf 1] zijn betrokken betekent niet dat [bedrijf 1] dus haar administratie volledig op orde heeft in de zin van de Wmm en tijdig aan de vordering van verweerder heeft voldaan. Zodoende slaagt ook dit betoog van [bedrijf 1] niet.