4.4.De rechtbank acht in dit verband van belang dat in de administratie zelf een discrepantie aanwezig is tussen het aantal gewerkte uren zoals staat vermeld op de urenbriefjes en het aantal gewerkte uren zoals vermeld op de loonstroken. De stelling van [bedrijf 1] dat geen sprake is van een overtreding omdat de bedragen op de loonstroken en de kwitanties overeenkomen, slaagt reeds daarom niet. [bedrijf 1] heeft verder aangevoerd dat een aantal werknemers heeft verklaard dat ze hebben ontvangen waar ze recht op hadden, zodat niet is bewezen dat aan de werknemers onvoldoende is uitbetaald. [bedrijf 1] heeft er daarbij op gewezen dat de werknemers geen loonvorderingen hebben ingesteld. Hieruit blijkt dat [bedrijf 1] zorgvuldig met de rechten van haar medewerkers omgaat en hen niet onderbetaalt. Voor zover de werknemers verder verklaren meer uren te hebben gewerkt, is hiervoor geen opdracht gegeven, zodat het vanuit civielrechtelijk oogpunt geen overwerk betreft. De rechtbank begrijpt deze stellingen aldus dat door [bedrijf 1] wordt aangevoerd dat door verweerder ten onrechte niet is vastgesteld hoeveel uren de werknemers te weinig uitbetaald hebben gekregen en dat dus ook niet aannemelijk is gemaakt dat er te weinig is uitbetaald. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit standpunt dat [bedrijf 1] hiermee miskent dat overtreding van het tweede lid van artikel 18b van de Wmm aan de orde is en niet het eerste lid van dit artikel. Het gaat in deze zaak dan ook niet om de vraag of verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat en hoeveel uren [bedrijf 1] haar werknemers onvoldoende heeft uitbetaald, maar om de vraag of de administratie van [bedrijf 1] duidelijkheid en inzicht verschaft in – onder meer – het aantal daadwerkelijk door de werknemers gewerkte uren. Nu de administratie zelf discrepanties vertoont, is reeds hierom overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wmm aan de orde, zodat de rechtbank aan de beoordeling van de vraag of het eerste lid van dit artikel is overtreden niet toekomt. Het betoog van [bedrijf 1] slaagt daarom niet.
4.5.1.Het oordeel van de rechtbank, zoals hiervoor vermeld in 4.3 vindt voorts ondersteuning in de verklaringen van de werknemers. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de werknemers over de gang van zaken, onafhankelijk van elkaar, een op hoofdlijnen eenduidige verklaring hebben afgelegd. Dat, zoals de werknemers hebben verklaard, het loon ten tijde van de periode in geding contant is uitbetaald, wordt door [bedrijf 1] niet bestreden. Het gevolg hiervan is dat niet kan worden gecontroleerd of het loon ook daadwerkelijk is uitbetaald. Dit komt voor risico van de werkgever. De aanwezigheid van kwitanties, waarop het volgens [bedrijf 1] uitbetaalde loon staat vermeld, maakt dit niet anders nu de werknemers hebben verklaard dat zij blanco kwitanties moesten ondertekenen. Hierdoor wisten de werknemers, op het moment dat zij tekenden, niet hoeveel loon zij zouden ontvangen aangezien zij een kwitantie tekenden zonder dat daarop een bedrag stond vermeld. Zodoende kan er niet van worden uitgegaan dat de bedragen, die staan vermeld op de kwitanties, overeenkomen met het bedrag dat de werknemers daadwerkelijk aan loon hebben ontvangen.
4.5.2.[bedrijf 1] heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte onvolledig heeft verwezen naar de verklaringen van de werknemers. Zo valt uit de verklaring van een aantal van de werknemers waarvoor [bedrijf 1] is beboet af te leiden dat aan hen wel degelijk de gewerkte uren zijn uitbetaald. De rechtbank is van oordeel dat, zoals reeds is overwogen, dit nog geen verklaring geeft voor de discrepantie tussen het aantal gewerkte uren zoals staat vermeld op de urenbriefjes en het aantal gewerkte uren op de loonstroken. Daarnaast geeft de totaliteit van de verklaringen niet het vereiste inzicht in de overgelegde administratie. Het betoog van [bedrijf 1] slaagt dus niet.
4.5.3.Verder stelt [bedrijf 1] dat het onjuist is dat de kamermeisjes de door hen gestelde 8 uur per dag werkten in plaats van 6,5 uur, onder andere omdat ze diverse pauzes krijgen die in mindering worden gebracht op de gewerkte uren. Deze stelling is echter binnen de termijnstelling van de vordering niet onderbouwd met bescheiden. Bovendien laat het onverlet dat er een verschil is geconstateerd tussen het aantal gewerkte uren volgens de urenkaarten en het aantal uitbetaalde uren volgens de loonstroken, waardoor de door [bedrijf 1] naar aanleiding van de vordering overgelegde bescheiden niet het door de wet vereiste inzicht verschaffen. Dat er verder, zoals door [bedrijf 1] is aangevoerd, tijdens de verhoren is gebruikgemaakt van standaardvragen en dat daarbij niet alle vragen zijn ingevuld, doet niet af aan wat door de werknemers wel is verklaard.
heeft verder aangevoerd dat er werknemers zijn, ten aanzien van wie verweerder geen overtreding heeft vastgesteld, en die hebben verklaard dat ze al de gewerkte uren betaald hebben gekregen. De rechtbank stelt vast dat deze verklaringen zien op de eigen situatie van de betreffende werknemers en niet op de werknemers ten aanzien van wie een overtreding is vastgesteld. Die verklaringen doen dus niet af aan de geconstateerde onduidelijkheid met betrekking tot laatstgenoemde werknemers. In zoverre vormen die verklaringen dan ook geen ontlastend bewijs. Na analyse van het boeterapport is het de rechtbank niet gebleken dat verweerder onvolledig is geweest, dan wel onzorgvuldig te werk is gegaan. Ook dit betoog van [bedrijf 1] faalt.
4.5.4.Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat zij geen reden ziet om de verklaringen van de werknemers ten aanzien van wie een overtreding is vastgesteld, in onderling verband en samenhang gelezen, niet aannemelijk te achten. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de door de werknemers afgelegde verklaringen.
4.6.1.[bedrijf 1] wijst er verder op dat meerdere werknemers hebben verklaard in schriftjes bij te hebben gehouden hoeveel uren zij hebben gewerkt. Verweerder had hier nader onderzoek naar moeten doen. Verder kan aan de hand van de door de werknemers gebruikte elektronische sleutels vrij eenvoudig worden vastgesteld hoelang zij bezig waren per kamer en hoelang zij de betreffende dagen op de locatie werkzaam waren. Verweerder heeft ook onderzoek gedaan naar de elektronische sleutels. Dit wordt verklaard door getuige [de man 2] , meewerkend voorman van [bedrijf 2] . Het betreffende onderzoek ontbreekt echter in het dossier.
4.6.2.De rechtbank overweegt dat verweerder moet aantonen dat [bedrijf 1] niet aan de vordering heeft voldaan. Omdat is vastgesteld dat er discrepanties in de administratie aanwezig zijn, heeft verweerder reeds aan haar bewijslast voldaan. Als [bedrijf 1] van mening is dat uit de schriftjes van de werknemers, dan wel uit een overzicht met betrekking tot het gebruik van de elektronische sleutels zou blijken dat de administratie wel sluitend is, had het op de weg van [bedrijf 1] gelegen om deze gegevens in te brengen, en wel voordat de termijn van de door verweerder uitgebrachte vordering verliep. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [bedrijf 1] met haar stellingen de verdeling van de bewijslast miskent. [persoon 4] heeft overigens verklaard dat zij de gewerkte uren bijhield, maar dat ze de daadwerkelijk gemaakt uren niet opschreef, omdat ze toch maar betaald werd voor 6,5 uur per dag. Ook [persoon 7] heeft verklaard dat zij haar uren bijhield in een schriftje, dat ze dan 6,5 uur opschreef en dat ze de meeruren niet opschreef, omdat ze die niet betaald kreeg. Verweerder had ook om deze reden geen aanleiding hoeven zien om de schriftjes nader te onderzoeken.
4.6.3.[bedrijf 1] heeft verder aangevoerd dat diverse werknemers hebben verklaard dat zij tot 28 kamers per dag zouden hebben moeten schoonmaken, wat gezien de urenlijsten aantoonbaar onjuist is. [bedrijf 1] heeft het vermoeden dat de werknemers van [bedrijf 1] in rechtstreekse opdracht van [bedrijf 3] , en dus buiten [bedrijf 1] om, meer kamers schoonmaakten dan waarvoor [bedrijf 1] opdracht had gegeven. Mogelijk werkten de werknemers dus ook langer, hoewel [bedrijf 1] daar niet mee bekend was. In dat verband is van belang dat [de vrouw] heeft verklaard dat door [bedrijf 3] , de opdrachtgever van [bedrijf 1] , soms werd gemanipuleerd met het aantal kamers. Daarnaast heeft [bedrijf 1] onder meer een overzicht ‘huisman/ [bedrijf 1] ’ overgelegd, waaruit blijkt dat de huisman in de te beoordelen periode, 7,5 uur per dag werkte. Volgens [bedrijf 1] werkte de huisman per definitie 2 uur langer dan de kamermeisjes, omdat hij een uur van tevoren aanwezig was in verband met de aanvoer van linnen en na vertrek van de kamermeisjes was hij een uur bezig met de afvoer van linnen. Hierdoor is aangetoond dat de kamermeisjes niet meer dan 6 uur per dag werkten. Dit is merkwaardig genoeg nimmer aan de orde geweest in het onderzoek van de inspectie, aldus [bedrijf 1] .
4.6.4.De rechtbank overweegt dat ook het hier door [bedrijf 1] aangevoerde geen verklaring biedt voor het geconstateerde verschil tussen het aantal gewerkte uren volgens de urenkaarten en het aantal uitbetaalde uren volgens de loonstroken. De urenkaarten van de huisman nemen deze onduidelijkheden ook niet weg. Voorts doet de verklaring van [bedrijf 1] niet af aan haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de urenlijsten correct waren, zodat kon worden voldaan aan de vordering van verweerder. Met verweerder is de rechtbank tot slot van oordeel dat, voor zover bij [bedrijf 1] het vermoeden bestond dat haar werknemers meer kamers moesten schoonmaken en meer uren moesten werken dan waarvoor opdracht was gegeven, het op haar weg had gelegen dat naar aanleiding van de vordering met relevante bescheiden aannemelijk te maken. Van deze mogelijkheid heeft [bedrijf 1] echter geen gebruik gemaakt.
4.6.5.Verder heeft [bedrijf 1] erop gewezen dat aan [bedrijf 3] een boete is opgelegd wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet (Atw) over de door [bedrijf 3] van [bedrijf 1] ingeleende werknemers. De arbeidsinspectie baseerde zich hierbij op de administratie die onderdeel is van de onderhavige kwestie en deze is dus als deugdelijk en correct beschouwd om een boete te kunnen opleggen aan [bedrijf 3] , aldus [bedrijf 1] .
4.6.6.De rechtbank is van oordeel dat bij overtreding van de Atw sprake is van een andere beoordeling dan de beoordeling in deze zaak. [bedrijf 3] , die in dat verband als werkgever is aangemerkt, is aangesproken op het gebrek aan rusttijden. Verweerder heeft er onbetwist op gewezen dat hierbij de vraag aan de orde is of de werknemers in een periode van een week dan wel twee weken de wettelijk voorgeschreven rusttijd genoten. Dat bij die beoordeling gegevens uit de administratie van [bedrijf 1] zijn betrokken betekent niet dat [bedrijf 1] dus haar administratie volledig op orde heeft in de zin van de Wmm en tijdig aan de vordering van verweerder heeft voldaan. Zodoende slaagt ook dit betoog van [bedrijf 1] niet.