3.2.Verweerder is echter nog steeds van mening dat de uitbetalingen aan Rochdale in oktober en november 2015 wel moeten worden aangemerkt als betalingen aan eiser. Daarvan uitgaand, komt verweerder in een tweede berekening tot de conclusie dat hij van 5 oktober tot en met 31 november 2015 € 488,87 te veel aan eiser heeft betaald.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met zijn tweede berekening zijn oorspronkelijke standpunt heeft gehandhaafd. Hierover heeft de rechtbank zich echter al uitgelaten in de tussenuitspraak. De rechtbank mag slechts in zeer uitzonderlijke gevallen terugkomen van een in een tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven oordeel. Er is hier echter geen sprake van zo’n uitzonderlijk geval. De rechtbank zal dus aan dit standpunt voorbij gaan.
5. Eiser heeft de eerste berekening van verweerder erkend. Ook hij gaat er dus vanuit dat hij in de genoemde periode € 5,86 te weinig uitkering heeft ontvangen. Uit artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW, volgt dat er alleen grond is voor terugvordering als de bijstand tot een te hoog bedrag is verleend. Dat is dus niet het geval. Dat betekent dat verweerder niet bevoegd was de uitkering van eiser terug te vorderen. Ook de nadere motivering kan het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de terugvordering, dus niet dragen.
6. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de terugvordering, wegens strijd met artikel 58, tweede lid, van de Participatiewet en de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de terugvordering.
7. Eiser heeft gesteld dat hij het bedrag van de terugvordering al helemaal aan verweerder heeft betaald. Hij heeft de rechtbank verzocht verweerder op te dragen dit bedrag aan hem terug te betalen en ook het te weinig betaalde bedrag van € 5,86. Deze procedure gaat echter niet om de uitvoering van de terugvordering, maar slechts om de vraag of verweerder bevoegd was om tot terugvordering over te gaan. De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheid om te voldoen aan eisers verzoek. De rechtbank gaat er wel vanuit dat verweerder alle bedragen waar eiser recht op heeft aan hem zal uitbetalen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.227,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting
,1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).