Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2017 in de zaak tussen
[de man], te Amsterdam, eiser
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man, eiser, en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder. Eiser ontving een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) en zijn echtgenote woonde in Marokko. Verweerder heeft de AIO-aanvulling van eiser per 1 juli 2016 verlaagd naar 50% van het netto minimumloon, wat eiser aanvoerde als een schending van zijn eigendomsrecht onder artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Eiser stelde dat de verlaging onterecht was, omdat hij niet samenwoont met zijn echtgenote en dus geen kosten kan delen. De rechtbank oordeelde dat de verlaging van de AIO-aanvulling wettelijk was en dat de wetgever een legitieme doelstelling had met de wijziging van artikel 24 van de Participatiewet (Pw). De rechtbank concludeerde dat de verlaging niet in strijd was met het eigendomsrecht, omdat eiser niet kon aantonen dat hij een buitensporig zware last droeg door de verlaging. Eiser voerde ook aan dat de toepassing van artikel 24 van de Pw in strijd was met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat de huwelijkse status van eiser een onderscheidende factor was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.