ECLI:NL:RBAMS:2017:370

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
13/257615-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verkeerscontrole leidt tot vrijspraak van verdachte in cocaïnezaak

Op 16 januari 2017 heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 oktober 2015 in Amsterdam werd aangehouden tijdens een dynamische verkeerscontrole. De verdachte, geboren in 1991, werd betrapt op het bezit van ongeveer 4,98 gram cocaïne. Tijdens de controle, uitgevoerd door verbalisanten op de rijksweg A2, werd een sterke marihuanalucht waargenomen in de auto waarin de verdachte zich bevond. De politie besloot de auto te doorzoeken, wat leidde tot de ontdekking van de cocaïne in het compartiment van de bijrijdersairbag.

De officier van justitie vorderde een voorwaardelijke geldboete van 250 euro, stellende dat de verkeerscontrole rechtmatig was en dat het bewijs wettig en overtuigend was. De verdediging daarentegen betoogde dat de controle onrechtmatig was, omdat deze voornamelijk was gebaseerd op de etnische afkomst van de inzittenden. De raadsman verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 1 november 2016, waarin werd gesteld dat controles niet mogen worden uitgevoerd op basis van etnische kenmerken.

De politierechter oordeelde dat de verkeerscontrole onrechtmatig was, omdat de selectie van de auto hoofdzakelijk was gebaseerd op de etnische kenmerken van de inzittenden. Hierdoor werd het bewijs uitgesloten, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling en het verbod op discriminatie bij het uitoefenen van controlebevoegdheden door de politie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/257615-15
Datum uitspraak: 16 januari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, politierechter, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2017.
1.2.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en van wat de raadsman, mr. J. de Vries, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 30 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,98 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 30 oktober 2015 zien verbalisanten op de rijksweg A2 ter hoogte van afslag Vinkeveen een grijskleurige Volkswagen Golf rijden. Verbalisanten constateren dat er zich in deze Volkswagen twee Marokkaans uitziende mannen met een geschatte leeftijd van tussen de 25 en de 30 jaar bevinden. Hierop besluiten zij om het genoemde voertuig aan een verkeerscontrole te onderwerpen. Bestuurder en bijrijder, verdachte, tonen hun rijbewijs. Gelijktijdig ruiken verbalisanten een sterke marihuana lucht, afkomstig uit de auto. Hierop verklaart verdachte [verdachte] dat hij een joint aan het roken was. Verbalisant [verbalisant] ziet dat verdachte [verdachte] een joint in zijn hand vasthoudt.
Middels de centrale politiesystemen stellen verbalisanten vast dat verdachte [verdachte] antecedenten ter zake overtreding van de Opiumwet op zijn naam heeft staan. Hierop doorzoeken verbalisanten op grond van artikel 9 lid 1 van de Opiumwet, de auto. In het compartiment van de bijrijdersairbag worden acht wikkels met daarin, zo blijkt later uit het onderzoeksrapport van het politielaboratorium, in totaal 4,98 gram cocaïne aangetroffen.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het ten laste gelegde feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Zij stelt dat politieagenten te allen tijde bevoegd zijn bestuurders van auto’s te onderwerpen aan een controle van het rijbewijs. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er volgens de Hoge Raad [1] in beginsel niets mis is met een dynamische verkeerscontrole. Artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 geeft ruime bevoegdheden. Vervolgens is het aan de rechter te beoordelen of correct is omgegaan met deze bevoegdheid. De officier van justitie plaatst de zaak in perspectief, namelijk in de tijdsgeest van 2015, en concludeert dat het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2016 toen geen geldend recht was.
Tot slot is de officier van justitie de mening toegedaan dat er geen sprake is van een dynamische verkeerscontrole maar van een ‘gewone’ verkeerscontrole. Volgens haar dient er geen bewijsuitsluiting te volgen. Zij acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en vordert oplegging van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van 250,00 euro met een proeftijd van twee jaren.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De raadsman verwijst hierbij naar de rechtsoverweging 3.7 uit het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2016. [2] Hij stelt zich op het standpunt dat verbalisanten de inzittenden in de auto, waaronder verdachte, slechts een stopteken hebben gegeven omdat zij een Marokkaans uiterlijk hadden, tussen de 25 en 30 jaar oud oogden en in een Volkswagen Golf reden. Dat maakt in zijn ogen dat er sprake is van een controle waaraan een onderscheid op grond van etnische afkomst ten grondslag ligt. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de Hoge Raad nu juist bedoeld heeft dat dit niet ten grondslag mag liggen aan het uitoefenen van controlebevoegdheden. De verdediging meent dat er sprake is van een onrechtmatige verkeerscontrole. Het verkregen bewijsmateriaal is hier een rechtstreeks gevolg van. Daarom dient er volgens de raadsman bewijsuitsluiting van het verkregen bewijsmateriaal te volgen en dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.4.
Oordeel van de politierechter
De politierechter is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen verdovende middelen van het bewijs dienen te worden uitgesloten en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken. De politierechter oordeelt daartoe als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 november 2016 overwogen dat uitoefening van controlebevoegdheden als bedoeld in artikel 160, eerste en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 verband dienen te houden met de naleving van de bij of krachtens die wet gegeven voorschriften. Die uitoefening is in beginsel rechtmatig, ook indien die daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien. Die omstandigheid brengt immers nog niet mee dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel - te weten: voor het verrichten van opsporingshandelingen - dan waarvoor deze is verleend. Voorts geldt dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van deze controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen (vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9670, NJ 2006/653). [3]
Het is aan de rechter te bevinden of de politie bij de uitoefening van controlebevoegdheden de te controleren persoon of personen heeft geselecteerd op een wijze die onverenigbaar is met het uitgangspunt dat personen niet worden gediscrimineerd wegens onder meer hun ras of hun godsdienst of levensovertuiging. Indien de rechter van oordeel is dat bij die selectie een in dit opzicht niet gerechtvaardigd onderscheid is gemaakt, zal hij moeten bepalen welk rechtsgevolg in de gegeven omstandigheden moet worden verbonden aan de onrechtmatigheid van de uitoefening van de controlebevoegdheid, rekening houdend met factoren als de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Een dergelijke bevinding kan in het bijzonder in beeld komen indien de selectie van het voor een verkeerscontrole in aanmerking komend voertuig uitsluitend of in overwegende mate is gebaseerd op etnische of religieuze kenmerken van de bestuurder of andere inzittenden van dat voertuig. [4]
De politierechter stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat verbalisanten twee Marokkaans uitziende jongemannen zien rijden in een Volkswagen Golf en dat zij daarom besluiten de bestuurder en bijrijder van deze auto aan een verkeerscontrole te onderwerpen. [5] Nu slechts dit de reden is geweest die ten grondslag lag aan de verkeerscontrole, doet zich de situatie voor zoals in door de Hoge Raad beschreven, te weten een selectie van het voertuig hoofdzakelijk gebaseerd op de etnische kenmerken van de inzittenden ervan. De uitoefening van de controlebevoegdheid is daarmee onrechtmatig. De politierechter acht daarom uitsluiting van het verkregen bewijsmateriaal aangewezen, zodat verdachte, vanwege gebrek aan voldoende bewijs, van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, politierechter,
in tegenwoordigheid van S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2017.

Voetnoten

1.HR 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454
2.HR 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454
3.HR 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454, r.o. 3.4.
4.HR 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454, r.o. 3.7.
5.Proces-verbaalnummer: PL1300-2015241742-7