Overwegingen
1. Eiseres is op [datum] 2016 verhuisd van de gemeente Heemskerk naar de gemeente Amsterdam. Zij heeft op 24 augustus 2016 bijzondere bijstand voor huisraad of inrichtingskosten aangevraagd.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit aan eiseres een bedrag van € 1.527,28 voor deze kosten aan bijzondere bijstand toegekend. Eiseres krijgt minder dan het volledige bedrag van € 5.500,- voor twee personen voor de kosten van woninginrichting. De reden hiervoor is dat eiseres over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017 voldoende draagkracht uit inkomen en vermogen heeft. Zij kan een bedrag van € 3.927,72 zelf betalen aan woninginrichting.
3. Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en heeft naar aanleiding van de bezwaren opnieuw een draagkrachtberekening gemaakt. Uit de berekening volgt dat de draagkracht van eiseres uit inkomen € 694,31 en uit vermogen € 2.170,71 is. De totale draagkracht van eiseres over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017 is € 2.865,03. Dit is minder dan in het primaire besluit is vastgesteld en dat betekent dat eiseres nog een bedrag van € 1.107,69 aan bijzondere bijstand krijgt. Eiseres is het niet eens met deze beslissing van verweerder en is daarom in beroep gegaan.
De beoordeling door de rechtbank
4. Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiseres recht heeft op bijzondere bijstand voor haar inrichtingskosten en dat deze kosten vallen onder algemene noodzakelijke kosten. Volgens het beleid van verweerder kan hiervoor maximaal een bedrag van € 5.500 aan bijzondere bijstand worden verstrekt. Het bedrag dat eiseres in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017 zelf aan draagkracht heeft uit inkomen en vermogen wordt op dit maximale bedrag in mindering gebracht. In deze zaak staat tussen partijen alleen ter discussie of verweerder de draagkracht van eiseres juist heeft berekend. De rechtbank beoordeelt eerst of de draagkracht uit inkomen juist is berekend. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de draagkracht uit vermogen juist is berekend.
6. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder haar draagkracht uit inkomen onjuist heeft berekend. Eiseres stelt dat ten onrechte een bedrag van € 47,62 bij het inkomen wordt opgeteld en wordt meegenomen in de berekening van de draagkracht. Volgens eiseres wordt dit bedrag wekelijks ingehouden door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen in verband met een openstaande schuld en kan ze er dus niet over beschikken.
7. Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat dit bedrag ten onrechte bij het inkomen is opgeteld omdat het bedrag wordt ingehouden wegens een terugvordering en boete. Eiseres kan dus niet over dit bedrag beschikken. Het bedrag van € 47,62 moet daarom buiten beschouwing worden gelaten in de berekening van de draagkracht uit inkomen. Dit betekent dat verweerder de draagkracht van eiseres uit inkomen onjuist heeft berekend.
8. Eiseres stelt verder dat verweerder bij de berekening ten onrechte uitgaat van een bedrag aan vakantiegeld van 8% bruto. Er moet volgens eiseres rekening worden gehouden met 5% netto aan vakantiegeld. Eiseres verwijst hierbij naar de alimentatienormen.
9. Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat een bruto of netto bedrag aan vakantietoeslag niet uitmaakt. Volgens verweerder is 8% van een netto bedrag hetzelfde als 8% van een bruto bedrag. De factor verandert namelijk niet. Daardoor wordt het bedrag evenredig verminderd.
10. De rechtbank is net als verweerder van oordeel dat het geen verschil maakt of over het bruto inkomen 8% vakantietoeslag wordt berekend of over het netto inkomen, omdat zowel het inkomen als de vakantietoeslag worden belast. Wanneer de vakantietoeslag over het netto inkomen wordt berekend op basis van 8% levert dat een evenredig verminderd bedrag op aan (netto) vakantietoeslag. Overigens stelt de rechtbank vast dat ook in het rapport alimentatienormen versie 2017 (Tremarapport) het uitgangspunt is dat (ook) bij het netto inkomen in het algemeen 8% aan vakantietoeslag wordt opgeteld en dus niet 5%. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het standpunt van verweerder juist is en de vakantietoeslag op basis van de Regeling Pw, IOAW en IOAZ voor de berekening van de draagkracht uit inkomen juist is vastgesteld.
11. Eiseres voert verder aan dat haar draagkracht uit vermogen onjuist is berekend. De stelling dat het vermogen van eiseres onder het vrij te laten vermogen valt en daarom niet meegenomen mag worden in de draagkrachtberekening, heeft gemachtigde van eiseres op de zitting laten vallen.
12. De stelling dat eiseres ten tijde van de aanvraag een negatief vermogen had, handhaaft eiseres. Volgens eiseres volgt uit hoofdstuk 6 paragraaf 6.1 van de Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen (de Beleidsvoorschriften) dat de Pw onder vermogen verstaat de waarde van bezittingen minus de aanwezige schulden. Dit is een algemene definitie van vermogen die voor de gehele bijstand geldt, aldus eiseres. Deze definitie is ook opgenomen in paragraaf 6.3 van de Beleidsvoorschriften. Een schuld is volgens paragraaf 6.3.3 van de Beleidsvoorschriften een negatieve vermogenscomponent. Ten tijde van de aanvraag had eiseres een bedrag van € 3.099,- op haar bankrekening en een schuld van € 16.097,53. Dit levert een negatief vermogen van € 13.998,53 op. Eiseres heeft dus geen draagkracht uit vermogen.
13. Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat bij de berekening van draagkracht uit vermogen voor bijzondere bijstand wordt gekeken naar het totaal vrij te beschikken vermogen. Dit is voor eiseres het bedrag van € 3.099,-. Er wordt niet gekeken naar de aanwezige schulden. Verweerder verwijst hierbij naar paragraaf 9.6.4 van de Beleidsvoorschriften. Volgens verweerder gaat dit speciale artikel over bijzondere bijstand voor op de algemene artikelen uit hoofdstuk 6.
14. De rechtbank stelt vast dat in het hoofdstuk bijzondere bijstand van de Beleidsvoorschriften niet expliciet een bepaling over de definitie van vermogen is opgenomen. Ook ontbreekt een bepaling waarin een antwoord wordt gegeven op de vraag of bij de berekening van de draagkracht uit vermogen schulden meegenomen moeten worden. Anders dan eiseres stelt, betekent dit niet zonder meer dat op grond van de definitie van vermogen uit hoofdstuk 6 van de Beleidsvoorschriften rekening moet worden gehouden met schulden.
15. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter de Centrale Raad van Beroep moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of die kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft volgens deze bepaling het bijstandverlenend orgaan een zekere beoordelingsvrijheid.Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigt. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand.
16. Gelet op de hiervoor genoemde uitgangspunten kunnen naar het oordeel van de rechtbank de Beleidsvoorschriften niet zo worden uitgelegd dat de aanwezige schulden van het vermogen moeten worden afgetrokken bij het bepalen van de draagkracht. Daarmee zou immers indirect bijzondere bijstand worden verstrekt voor de schulden van eiseres. Overigens heeft verweerder bij de berekening van de draagkracht uit inkomen al wel rekening gehouden met de
aflossingvan de schulden van eiseres. Verweerder heeft namelijk bij de berekening van draagkracht uit inkomen met een bedrag van € 160,- per maand aan aflossing van schulden rekening gehouden en stelt dat ook rekening moet worden gehouden met de inhouding van € 47,62 per week. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij de berekening van de draagkracht van eiseres uit vermogen, terecht de schulden buiten beschouwing heeft gelaten.
17. De conclusie uit de hiervoor gegeven overwegingen is dat verweerder de draagkracht uit inkomen onjuist heeft berekend, voor zover het gaat om het bedrag van € 47,62 per week. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
18. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen. De rechtbank heeft in de berekening van de draagkracht uit inkomen het bedrag van € 47,62 per week buiten beschouwing gelaten en is verder uitgegaan van de bedragen zoals die door verweerder in de berekening van de draagkracht zijn gebruikt. De andere gronden die eiseres tegen de draagkrachtberekening heeft aangevoerd zijn immers ongegrond en voor het overige zijn de bedragen niet bestreden. Het inkomen van eiseres waarmee rekening wordt gehouden bedraagt dan € 988,66 per maand. Rekening houdend met de bedragen die volgens de berekening van verweerder in mindering moeten worden gebracht en met de draagkracht uit vermogen van € 2.170,71, stelt de rechtbank de draagkracht van eiseres vast op € 388,79. Dit betekent dat eiseres recht heeft op € 5.111,21 aan bijzondere bijstand. Dit bedrag moet worden verrekend met het bedrag dat al aan bijzondere bijstand is toegekend. In aanvulling op het bedrag van € 2.634,97 dat verweerder heeft toegekend ontvangt eiseres dus nog € 2.476,24.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).