ECLI:NL:RBAMS:2017:5161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
AMS 16/5886
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag fietstaxivergunning door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in het geschil tussen een fietstaxiondernemer en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor een fietstaxivergunning, maar deze werd afgewezen door de gemeente. De ondernemer stelde dat zijn aanvraag was beoordeeld op basis van criteria die onvoldoende bekend waren tijdens de aanvraagperiode, waardoor hij geen eerlijke kans had om aan de voorwaarden te voldoen. De rechtbank oordeelde echter dat de beoordelingscriteria voorafgaand aan de aanvraagperiode duidelijk waren gecommuniceerd en dat de gemeente voldoende informatie had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat de ondernemer niet voldoende punten had behaald in de vergelijkende toets die was uitgevoerd. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan verplicht is om mededingingsruimte te bieden, maar dat dit niet betekent dat alle beoordelingscriteria vooraf bekendgemaakt hoeven te worden. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor aanvragers om hun aanvragen zorgvuldig voor te bereiden en te onderbouwen, rekening houdend met de beschikbare informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5886

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [bedrijfsnaam] , te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S. de Ruijter).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2016 (het primaire besluit), bekendgemaakt op 29 maart 2016, heeft verweerder de aanvraag van eiser om een enkelvoudige vergunning voor het aanbieden van Alternatief personenvervoer, als bedoeld in artikel 2.51 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (hierna: de APV), afgewezen.
Bij uitspraak van 14 juni 2016 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en verweerder daarbij opgedragen om eiser toe te staan zijn fietstaxi met ingang van 1 april 2016 tot zes weken na het nemen van een beslissing op bezwaar te exploiteren.
Bij besluit van 16 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 18 oktober 2016 [2] heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en verweerder daarbij opgedragen om eiser toe staan zijn fietstaxi te exploiteren totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van 17 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen, de heer [naam] .

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Feiten

Voorgeschiedenis.
2. Eiser is sinds 2010/2011 actief als fietstaxichauffeur en exploiteert, onder de naam van het eenmansbedrijf [bedrijfsnaam] , een fietstaxi. Hij beschikte in de vergunningperiode van 1 april 2013 tot en met 31 maart 2016 over een enkelvoudige vergunning voor het aanbieden van Alternatief personenvervoer, als bedoeld in artikel 2.51 van de APV (hierna: een vergunning). Ook over de periode 2013 - 2016 bestond een vergunningenplafond en is de vergunning van eiser verleend na een vergelijkende toets.
Aanvraag eiser, het primaire besluit en het bestreden besluit
3.1.
Gedurende de periode van 1 december 2015 tot en met 15 januari 2016 stond de mogelijkheid open tot het indienen van een aanvraag om een fietstaxivergunning voor de vergunningperiode 1 april 2016 tot 1 april 2019 (hierna: de vergunningperiode). Op 14 januari 2016 heeft eiser een aanvraag om een enkelvoudige fietstaxivergunning voor de vergunningperiode ingediend (hierna: aanvraag). Bij deze aanvraag heeft eiser, naast een aanvraagformulier, een formulier ‘Vergelijkende toets: vergunningaanvraag APV
(1 voertuig)’ (hierna: VT-formulier) ingediend, waarop eiser verschillende onderwerpen, gecategoriseerd in onderdelen, schriftelijk heeft toegelicht.
3.2.
Bij het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen en hieraan ten grondslag gelegd dat aan eisers aanvraag bij de vergelijkende toets onvoldoende punten zijn toegekend om, gelet op het vergunningenplafond, in aanmerking te komen voor een fietstaxivergunning.
3.3.
Voor de vergunningperiode zijn 132 aanvragen voor enkelvoudige en meervoudige fietstaxivergunningen ingediend voor in totaal 432 fietstaxi’s. Aan de aanvraag van eiser is een score van 215 van de 300 punten toegekend (71,67%), waardoor eisers aanvraag, na een vergelijking met de scores van de andere aanvragen, op nummer 68 van de ranglijst is geplaatst. De fietstaxivergunning voor de 100e fietstaxi is verleend aan de aanvrager op nummer 35 van de ranglijst. Aan die aanvraag is een score van 325 van de 400 punten toegekend (81,25%).
Beleidsdoelstellingen, vergunningenplafond en vergelijkende toets ten tijde van de vergunningperiode
4.1.
Op grond van artikel 2.51, derde lid, van de APV kan het college de vergunning weigeren (of intrekken) als het vervoer:
a. gevaar oplevert voor de veiligheid van de passagiers, de verkeersveiligheid of de doorstroming van het verkeer;
b. hinder veroorzaakt voor het woon- of leefklimaat;
c. een nadelige invloed heeft op het milieu;
d. onevenredig beslag legt op de openbare ruimte of
e. afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien daarvan.
4.2.
Voor de vergunningperiode 1 april 2016 tot 1 april 2019 is artikel 2.51 van de APV uitgewerkt in het Uitvoeringsbeleid Alternatief personenvervoer 2016 (hierna: het Uitvoeringsbeleid). Verweerder heeft een concept van dit Uitvoeringsbeleid op 7 april 2015 vrijgegeven voor inspraak, waarna van 8 april 2015 tot en met 19 mei 2015 inspraakreacties konden worden ingediend. Alle vergunninghouders uit de periode 2013 - 2016 zijn bij
e-mailbericht van 8 april 2015 en bij brief van 17 april 2015 van deze inspraakmogelijkheid op de hoogte gebracht. Verweerder is op de inspraakreacties ingegaan in de Nota van Beantwoording van 15 september 2015. Op dezelfde datum is het Uitvoeringsbeleid vastgesteld. Het Uitvoeringsbeleid is gepubliceerd, onder meer op de website van de gemeente Amsterdam, en is in werking getreden op 1 april 2016.
4.3.
Het college beoogt ten aanzien van het Alternatief personenvervoer een aantal beleidsdoelstellingen te bevorderen, namelijk: het aanbieden van milieuvriendelijke vormen van personenvervoer op korte afstand, continuïteit en kwaliteit in de dienstverlening voor vergunninghouders en gebruikers en het voorkomen van overlast. [3] Het maximaal aantal te vergunnen fietstaxi’s (categorie ‘fietsen met of zonder trapondersteuning’) is vanaf
1 april 2016 vastgesteld op 100. [4] Er worden maximaal 10 fietstaxi’s vergund aan de aanvrager van een meervoudige vergunning. [5] Gelet op de toelichting van het beleid wordt met het vergunningenplafond beoogd de overlast van andere gebruikers van de openbare ruimte te voorkomen. Uit de evaluatie die is uitgevoerd door Ecorcys over de periode 2013 - 2015 is gebleken dat het in de praktijk het Alternatief personenvervoer in de vorm van fietstaxi’s voor overlast zorgt. [6]
4.4.
Indien voor een type voertuig een vergunningenplafond geldt, wordt een vergelijkende toets uitgevoerd aan de hand van vastgestelde criteria. [7] Deze vergelijkende toets bestaat uit drie onderdelen. [8] In fase A wordt beoordeld of de bij de aanvraag gevoegde bijlage, waarin de gegevens worden gevraagd voor het beoordelen van de vergelijkende toets, voldoet aan de indieningsvereisten. In fase B wordt aan de hand van de overgelegde gegevens en op basis van criteria uit Bijlage I van het Uitvoeringsbeleid (hierna: de Bijlage) aan een aanvraag om een enkelvoudige fietstaxivergunning een score van 0 tot 300 punten toegekend en aan een aanvraag om een meervoudige fietstaxivergunning een score van 0 tot 400 punten. In fase C wordt, afhankelijk van de ruimte die het vergunningenplafond biedt, aan de aanvraag die in fase B het hoogst heeft gescoord een vergunning verleend. De aanvragen die voldoen aan de minimale score zoals bedoeld in de Bijlage, maar als gevolg van schaarste worden afgewezen, worden geplaatst op een ranglijst (fase D). Bij een vrijgekomen plaats wordt aan de hoogst scorende aanvraag een vergunning verleend voor zover het vergunningenplafond hiervoor ruimte biedt.
4.5.
In de Bijlage wordt vermeld dat de vergelijkende toets er vooral op is gericht om de vergunningen voor maximaal 100 fietstaxi’s toe te kennen aan de aanvragers die het meest bijdragen aan de gemeentelijke doelstellingen, zoals neergelegd in het Uitvoeringsbeleid. Het VT-formulier is daarom opgebouwd uit vier onderdelen, namelijk:
A. Veiligheid en uitstraling;
B. Normen en waarden;
C. Kwaliteitspunten om de professionaliteit van de dienstverlening te waarborgen en
D. Borging, interne controle en klachtenafhandeling.
In de Bijlage zijn voor elk onderdeel op het VT-formulier het doel, de juridische basis, de criteria en de meetpunten benoemd. Per onderdeel zijn 100 punten te behalen, waarbij onderdeel D alleen van toepassing is op een aanvraag om een meervoudige fietstaxivergunning. Er is ook een toelichting bij het VT-formulier.
4.6.
De wijze waarop verweerder de aanvraag van eiser heeft beoordeeld is neergelegd in een beoordelingsformulier, dat als bijlage aan het primaire besluit is gehecht. De beoordeling is uitgevoerd door een ambtelijke commissie van verweerder. In het beoordelingsformulier is per onderdeel van het VT-formulier het aantal behaalde punten opgenomen, met daarbij een korte motivering indien niet het maximum te behalen punten is behaald.

De gronden van beroep en de beoordeling door de rechtbank

Zijn de beoordelingscriteria en -aspecten ten onrechte niet van tevoren bekend gemaakt?
5.1.
Eiser voert – samengevat – aan dat er in het beoordelingsformulier wordt verwezen naar (sub)onderdelen die niet specifiek in het Uitvoeringsbeleid of in het VT-formulier zijn neergelegd. Een normaal oplettende aanvrager mocht er volgens eiser van uitgaan dat alle voor de beoordeling van de aanvraag van belang zijnde (sub)criteria in het beleid van verweerder waren neergelegd. Nu voorafgaand aan de aanvraagperiode niet voldoende kenbaar was op welke wijze een aanvraag zou worden beoordeeld en aan de hand van welke (sub)criteria, heeft eiser naar eigen zeggen geen reële mededingingskans gekregen, omdat hij zijn aanvraag daar niet voldoende op heeft kunnen afstemmen.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een schaarse vergunning die tijdelijk wordt verleend. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 november 2016 [9] volgt dat bij de verdeling van schaarse vergunningen door het bestuur op enigerlei wijze aan potentiële gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunningen mee te dingen. Met andere woorden is het bestuursorgaan verplicht om mededingingsruimte te bieden. Deze rechtsnorm is gebaseerd op het formele gelijkheidsbeginsel; het beginsel van gelijke kansen. Deze rechtsnorm sluit echter geen enkele verdelingsprocedure uit. De verplichting om mededingingsruimte te bieden, kan worden beperkt door het wettelijk voorschrift dat in de schaarse vergunning voorziet. Een zodanige beperking kan evenwel niet zover gaan dat iedere mededingingsruimte volledig wordt uitgesloten. Het bestuur moet ten einde het beginsel van gelijke kansen te realiseren wel een ‘passende mate van openbaarheid’ garanderen met betrekking tot de beschikbaarheid van de schaarse vergunning, de verdelingsprocedure, het aanvraagtijdvak en de toe te passen criteria. Dat brengt met zich dat het bestuur voorafgaand aan het begin van de aanvraagprocedure duidelijkheid moet scheppen over de beschikbaarheid van de schaarse vergunning, de verdeelprocedure, het aanvraagtijdvak en de toe te passen criteria en dat de formulering van de verdeelregels zodanig moet zijn dat aanvragers hun aanvraag hier op kunnen afstemmen.
5.3.
De verplichting om mededingingsruimte te bieden is in dit geval beperkt door het wettelijk voorschrift dat in de schaarse vergunning voorziet, in dit geval artikel 2.51 van de APV. Niet in geschil is dat verweerder voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de beschikbaarheid van de schaarse vergunning, de verdeelprocedure en het aanvraagtijdvak. Het geschil richt zich in het bijzonder op de (sub)criteria oftewel de meetpunten aan de hand waarvan de vergelijkende toets is uitgevoerd. De in de vergelijkende toets te beoordelen criteria zijn gegroepeerd in onderdelen en de daarbij behorende meetpunten (inclusief het totaal aantal per meetpunt te scoren punten) zijn neergelegd in de Bijlage. Eiser klaagt er echter over dat de daadwerkelijke beoordeling van de aanvraag en het VT-formulier is geschied aan de hand van een door verweerder toegepast beoordelingsstramien, dat weliswaar is opgenomen in het beoordelingsformulier, maar niet vooraf is gepubliceerd. Eiser kreeg deze pas te zien bij ontvangst van het primaire besluit en het bijgevoegde beoordelingsformulier.
5.4.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de beoordelingscriteria en -aspecten helder zijn geformuleerd in het voor de aanvraagperiode gepubliceerde Uitvoeringsbeleid en de Bijlage. De beoordelingscriteria zijn van een toelichting voorzien. Daar komt bij dat er voorlichtingsbijeenkomsten zijn georganiseerd en potentiële aanvragers op die bijeenkomsten vragen mochten stellen en inspraak hadden. Nu deze beoordelingscriteria voldoende duidelijk zijn omschreven en deze voorafgaand aan de aanvraagperiode kenbaar waren, kon eiser zijn aanvraag hier op afstemmen. Op het beoordelingsformulier zijn een aantal onderdelen onderverdeeld in subcriteria en zijn per subcriterium indicatoren opgenomen voor het toekennen van een bepaalde (maximale) score op dat betreffende subcriterium. Indien een aanvraag volgens verweerder op een bepaald subcriterium in voldoende mate voldeed aan de in het beoordelingsstramien voor dat subcriterium opgenomen indicator, kon op dat subcriterium het volgens die indicator bepaalde (maximale) aantal punten worden gescoord. Het beoordelingsstramien dat is opgenomen op het beoordelingsformulier dient voor verweerder als hulpmiddel bij het beoordelen, in de zin van het waarderen in scores in welke mate een aanvraag aan de beoordelingscriteria voldoet.
5.5.
De rechtbank verwerpt de stelling van eiser dat verweerder achteraf ‘extra’ beoordelingscriteria heeft toegevoegd. De uitwerking van de beoordelingscriteria in het beoordelingsformulier vormt slechts een verfijning om de score nader te motiveren. De uitwerking leidt niet tot wijziging van criteria en bevat verder ook geen elementen die, waren zij bekend geweest bij de voorbereiding van de aanvragen, die voorbereiding hadden kunnen beïnvloeden. De rechtbank vindt dan ook niet dat het beoordelingsstramien, zoals neergelegd in het beoordelingsformulier, vooraf bekend had moeten worden gemaakt. De rechtbank vindt voor deze opvatting steun in de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2013 [10] en in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 21 december 2011 [11] . Ook in meer recente juridische publicaties wordt de opvatting gehuldigd dat een verfijning van de beoordelingscriteria en -aspecten na de aanvraagprocedure niet is uitgesloten. [12] Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat in dit geval de toepasselijke beoordelingscriteria voor eiser onvoldoende transparant zijn geweest. In het navolgende zal de rechtbank overigens nog op dit aspect ingaan naar aanleiding van specifieke bezwaren van eiser tegen de beoordeling van zijn aanvraag en de aan hem toegekende puntenscore.
Beoordeling beoordelingscriteria door verweerder in de vergelijkende toets
6.1.
Eiser voert voorts aan dat zijn aanvraag door verweerder op een aantal onderdelen op een onjuiste wijze is beoordeeld en dat verweerder de beoordeling, in de zin van het toekennen van punten, mede gelet op de beoordeling van andere aanvragen, niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van de aanvragen aan de hand van de beoordelingscriteria en de waardering daarvan in een score, ertoe leidt dat deze aanvragen onderling vergelijkbaar worden. Bij de beoordeling en waardering komt verweerder beoordelingsvrijheid toe. Dit brengt mee dat de toetsing van een besluit op een aanvraag om een fietstaxivergunning door de rechter met een zekere mate van terughoudendheid dient te worden verricht. Dit neemt niet weg dat een dergelijk besluit van een inzichtelijke motivering dient te worden voorzien, waarbij recht wordt gedaan aan de beoordelingscriteria, zoals die in dit geval voortvloeien uit het Uitvoeringsbeleid. Eerst op die wijze wordt inzicht verkregen in de beoordeling die aan de voorliggende besluitvorming ten grondslag ligt en is toetsing mogelijk van het standpunt van verweerder dat de aanvraag van eiser, na het uitvoeren van de vergelijkende toets, onvoldoende punten scoort om in aanmerking te komen voor een fietstaxivergunning.
6.3.
Verweerder heeft de aanvragen uitsluitend beoordeeld op basis van de inhoud van de VT-formulieren en eventueel daarbij gevoegde bijlagen, voor zover hiernaar expliciet in de VT-formulieren is verwezen. Deze wijze van beoordelen volgt uit het beoordelen van de aanvragen middels het uitvoeren van een vergelijkende toets. De rechtbank acht dit een juiste gang van zaken. De aanvrager is daarbij zelf verantwoordelijk voor de inhoud van het in te dienen VT-formulier. In de toelichting op het VT-formulier is benadrukt dat de vragen in dat formulier door de aanvrager volledig moeten worden beantwoord en dat het ontbreken van gegevens tot een minder hoge score zal leiden.
De toegekende score op het subcriterium ‘Beschrijving onderhoudsplan’
7.1.
Verweerder heeft beoordeeld of eiser voldoet aan het beoordelingscriterium ‘Veiligheid en uitstraling van het voertuig’. Uit de in de Bijlage genoemde meetpunten en het VT-formulier blijkt dat een aanvrager daarbij dient te beschrijven waarop onderhoud wordt gepleegd, de frequentie van het onderhoud, de verhouding groot versus periodiek onderhoud, de met betrekking tot het onderhoud gevoerde administratie en de schriftelijke vastlegging daarvan. Voor het beschreven onderhoudsplan is een score van 0 tot 50 punten voorzien.
7.2.
Eiser heeft op het VT-formulier bij het onderdeel ‘A.1 Beschrijving onderhoudsplan’ het volgende vermeld:
“- goed werkende fiets is de basis - dagelijkse controle van de fietstaxi vóór begin van het werk - bijna dagelijkse controle van alle onderdelen van fiets - schoonhouden van het voertuig en de passagiers plaats (kussen en deken) - onderdelen vervang ik regelmatig, altijd voordat ze een probleem kunnen veroorzaken. - de remmen test en vervang ik vaak. - omdat ik goed voor de fietstaxi zorg is het risico van schade op straat minimaal. - eenmaal per vier maanden doe ik een grote controle, de gehele fietstaxi wordt dan uitvoerig gecontroleerd en getest. Ik houd alle reparaties bij in een onderhoud boekje.”
7.3.
Uit het beoordelingsformulier blijkt dat verweerder voor de maximale puntentoekenning van 50 punten het subcriterium heeft verdeeld in vijf onderdelen waarbij voor ieder onderdeel maximaal 10 punten kunnen worden toegekend, te weten:
A1a: Vermelden van de manier waarop het onderhoud georganiseerd is;
A1b: Vermelden hoe en hoe vaak het onderhoud op de fietstaxi’s wordt gecontroleerd;
A1c: Minimale frequentie; één keer per jaar groot onderhoud en daarnaast periodiek;
A1d: Vermelden hoe het onderhoud administratief wordt bijgehouden;
A1e: Schriftelijke vastlegging van het gepleegde onderhoud.
7.4.
Voor het subcriterium ‘Beschrijving onderhoudsplan’ is aan eiser een score van 25 van de 50 punten toegekend. Verweerder heeft deze score van 25 punten in het beoordelingsformulier als volgt gemotiveerd:
A1a: 5 punten omdat er onvoldoende is beschreven op welke wijze het onderhoud uitgevoerd wordt en het is onduidelijk door wie.
A1b: 5 punten omdat er onvoldoende is beschreven welke onderdelen van de fietstaxi gecontroleerd worden.
A1c: 5 punten omdat er onvoldoende is beschreven dat minimaal één keer per jaar groot onderhoud plaatsvindt.
A1d: 0 punten omdat er onvoldoende is beschreven waar het uitgevoerde onderhoud wordt genoteerd, geen voorbeeld gegeven van de wijze waarop het onderhoud wordt geregistreerd (bv onderhoudskaart o.i.d.).
A1e: 10 punten.
7.5.
Eiser voert aan dat het voorafgaand aan de aanvraagperiode niet duidelijk was wat van een aanvrager bij de invulling van het VT-formulier op dit onderdeel werd verwacht. Eiser stelt hiertoe dat er een helder criterium ten aanzien van de frequentie periodiek, dan wel groot onderhoud ontbreekt. Zo volgt het laten plaatsvinden van eenmaal per jaar groot onderhoud als criterium volgens eiser niet uit het Uitvoeringsbeleid of uit het VT-formulier. Bovendien voldoet eiser naar eigen zeggen ruimschoots aan deze eis, nu hij op het VT-formulier heeft vermeld dat hij eenmaal per vier maanden een grote controle uitvoert. Daarnaast voert eiser aan dat niet valt in te zien waarom het onduidelijk is wie het onderhoud uitvoert en waarom onvoldoende is beschreven hoe het onderhoud wordt uitgevoerd en welke onderdelen gecontroleerd worden. Eiser stelt hiertoe dat hij op het VT-formulier immers heeft vermeld dat hij zelf bijna dagelijks, dus periodiek, alle onderdelen controleert en vervangt voordat deze problemen kunnen veroorzaken, dat hij de remmen vaak test en vervangt en dat hij eenmaal per vier maanden een grote controle uitvoert, waarbij de gehele fietstaxi wordt gecontroleerd en getest. Voorts voert eiser aan dat het onbegrijpelijk en volstrekt onduidelijk is waarom voor het vermelden hoe het onderhoud administratief wordt bijgehouden een score van 0 van de 10 punten is toegekend, terwijl voor de schriftelijke vastlegging van het gepleegde onderhoud een score van 10 van de 10 punten is toegekend. Bovendien heeft eiser naar eigen zeggen, door op het VT-formulier aan te geven dat hij zijn reparaties bijhoudt in een onderhoudsboekje, wel degelijk een voorbeeld gegeven van de wijze waarop het onderhoud wordt geregistreerd.
7.6.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser op het VT-formulier voor dit subcriterium een te summiere en niet specifieke beschrijving heeft gegeven. Zo heeft eiser volgens verweerder, gelet op de in de Bijlage genoemde meetpunten, onvoldoende beschreven dat er minimaal eenmaal per jaar groot onderhoud plaatsvindt, op welke wijze het onderhoud wordt uitgevoerd en welke onderdelen worden gecontroleerd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat groot onderhoud de gehele fietstaxi omvat en dat er van een aanvrager verwacht wordt in het VT-formulier te specificeren waar groot onderhoud uit bestaat. Daarnaast heeft eiser op het VT-formulier volgens verweerder onvoldoende beschreven waar en op welke wijze het uitgevoerde onderhoud wordt geregistreerd. Voor dit laatste acht verweerder de door eiser op het VT-formulier ingevulde zin
“Ik houd alle reparaties bij in een onderhoud boekje”niet volledig, nu het bij dit subcriterium niet alleen om reparaties, maar ook om de uitgevoerde controles op de onderdelen gaat.
7.7.
Uit de Bijlage blijkt dat verweerder beoordeelt op frequentie van het onderhoud. Op basis van, onder meer, dit criterium vindt de vergelijking plaats. De enkele stelling van eiser dat hij eenmaal per vier maanden een grote controle uitvoert door de gehele fietstaxi te controleren en te testen is door verweerder onvoldoende specifiek geacht. Van eiser, op wiens weg het ligt zijn aanvraag te onderbouwen, kon verwacht worden dat hij goed zou beschrijven hoe het groot onderhoud is ingericht en hoe frequent dit geschiedt, zodat verweerder aan de hand van deze beschrijving kon bepalen of het beschreven onderhoud voldoet aan de eisen van een ‘groot onderhoud’. Verweerder kent in het beoordelingsstramien alleen een score van maximaal 10 van de 50 punten toe indien minimaal 1 keer per jaar groot onderhoud wordt verricht. De rechtbank acht dit een redelijke invulling van het criterium ‘frequentie groot onderhoud’. Anders dan eiser stelt, vormt dit geen extra, na aanvang van de aanvraagperiode toegevoegd beoordelingscriterium, maar is dit een nadere uitwerking van het criterium ‘frequentie van het onderhoud’ en leidt deze uitwerking er niet toe dat het criterium wijzigt. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 5.5. heeft geoordeeld, hoeft een dergelijke uitwerking van de puntenscore, niet voorafgaand aan de aanvraagperiode door verweerder bekendgemaakt te worden. Gelet op het feit dat eiser in zijn aanvraag aangeeft dat hij het onderhoud geheel in eigen beheer uitvoert, de controle op onderdelen zelf uitvoert en dit hn een boekje vastlegt, acht de rechtbank de motivering van verweerder dat de administratieve vastlegging van het gepleegde onderhoud ontoereikend is, niet onbegrijpelijk. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd waarom aan eiser op voor het subcriterium ‘Beschrijving onderhoudsplan’ een score van 25 van de 50 punten is toegekend.
De toegekende score op het subcriterium ‘Veiligheid en uitstraling van voertuig en bestuurder(s)’
8.1.
Verweerder heeft beoordeeld of eiser voldoet aan het beoordelingscriterium ‘Beoordeling uiterlijk voertuig/representativiteit bestuurder'. Uit de in de Bijlage genoemde meetpunten en het VT-formulier blijkt dat de beoordeling daarbij zag op de elementen uniformiteit, schoon, schadevrij en representativiteit. In deze meetpunten worden de volgende beoordelingscategorieën en de daarbij behorende scores genoemd: uitstekend (25 punten), goed (15 punten), gemiddeld (10 punten) en onvoldoende (0 punten).
8.2.
Eiser heeft op het VT-formulier bij het onderdeel ‘A.2 Veiligheid en uitstraling voertuig en bestuurder(s)’ het volgende vermeld:
”Uiterlijk schoon en goed uitziende fietstaxi in combinatie met een goedlachse vriendelijke chauffeur is een basis voor goede dienstverlening. Ik wil ook trots op mijn fietstaxi zijn en ik probeer een van de leuke dingen in Amsterdam uit te dragen. Ik ben zeer dankbaar dat ik in de gelegenheid ben om dit werk in deze prachtige stad te doen, daarom doe ik altijd mijn uiterste best, en ik probeer altijd goed voor de dag te komen, schoonheid in plaats van schande en een vuile fiets. Ik ben ook blij dat ik het regenscherm in ‘Amsterdamse stijl’ heb kunnen maken. Eenvoudig genomen, ik wil er altijd beter uitzien dan de rest.”
8.3.
Voor dit subcriterium is aan eiser een score van 20 van de maximale 25 punten toegekend. Verweerder heeft deze score in het beoordelingsformulier als volgt gemotiveerd:
“Voertuig schoon (5) en schadevrij (5), professionele (vaste) verlichting voor- en achter (5), professionele tariefkaart / niet-handgeschreven (5). Geen bedrijfskleding op foto’s of omschreven”.
8.4.
Eiser voert aan dat nergens in het Uitvoeringbeleid of in het VT-formulier is genoemd dat voor het hebben van bedrijfskleding maximaal 5 punten worden toegekend. Bovendien stelt eiser dat bij een enkelvoudige vergunninghouder bedrijfskleding niet aan de orde kan zijn en dat hij op de bij zijn aanvraag overgelegde foto’s te zien is met representatieve kleding.
8.5.
Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat het kunnen toekennen van een score van 5 punten voor het hebben van bedrijfskleding geen wijziging van de beoordelingscriteria betreft, maar dat dit een precisering is van het beoordelingscriterium ‘beoordeling uiterlijk voertuig/representativiteit van bestuurder’. Voorts stelt verweerder dat het element ‘bedrijfskleding’ niet in de Bijlage is genoemd, maar dat in deze Bijlage wel het doel van de toetsing van het beoordelingscriterium ‘Beoordeling uiterlijk voertuig/representativiteit bestuurder’ is aangegeven, namelijk dat gekeken wordt naar de uitstraling van de fietstaxi’s en de representativiteit van de bestuurders als visitekaartje van de stad. Voor het hebben van bedrijfskleding, wat in dit kader niet verplicht is, kan een score van 5 punten worden toegekend, aldus verweerder. Indien op grond van het bij de aanvraag ingezonden fotomateriaal kan worden vastgesteld dat de bestuurder er representatief uitziet, kan dit volgens verweerder ook leiden tot het toekennen van een score van 5 punten.
8.6.
Verweerder heeft nader gemotiveerd dat de ondernemer in zijn aanvraag, behalve middels bedrijfskleding, ook op een andere wijze aan kan geven oog te hebben voor de representativiteit van de bestuurder en ook in dat geval in de categorie ‘uitstekend’ kan worden geplaatst. Deze nadere uitwerking vormt naar het oordeel van de rechtbank geen extra, beoordelingscriterium, maar een nadere uitwerking van het beoordelingscriterium ‘Beoordeling uiterlijk voertuig/representativiteit bestuurder’. Van een normaal oplettende aanvrager kon, gelet op het betreffende beoordelingscriterium en de in de Bijlage genoemde meetpunten, verwacht worden deze uitwerking te begrijpen en op deze manier te interpreteren, zodat een aanvraag hier op afgestemd kon worden. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de door eiser bij zijn aanvraag ingezonden foto’s, zonder nadere toelichting hieromtrent door eiser in het VT-formulier, in redelijkheid geen aanleiding geven om te oordelen dat eiser bedrijfskleding draagt of er zodanig representatief uitziet, dat plaatsing in de categorie ‘uitstekend’ op zijn plaats was. Mede gelet op het hiervoor onder 8.5. is vermeld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd waarom voor het subcriterium ‘Veiligheid en uitstraling voertuig en bestuurder(s)’ een score van 20 van de 25 punten is toegekend.
De toegekende score op het subcriterium ‘Beoordeling bedrijf door gemeente/handhaving/politie’
9.1.
Verweerder heeft ambtshalve de volgende in de Bijlage genoemde beoordelingscriteria beoordeeld: ‘Meldingen overlast/klachten in het verleden (tot maximaal 3 jaar voor aanvraagdatum), ‘Aantal verbalen/bestuurlijke maatregelen in het verleden (tot maximaal 3 jaar voor aanvraagdatum)’, ‘Bekendheid (goede naam) van aanvrager bij het bevoegd gezag’ en ‘Oordeel/advies handhaving/politie over gedrag van de aanvrager in de openbare ruimte’. In de in de Bijlage genoemde meetpunten worden de volgende beoordelingscategorieën en de daarbij behorende scores genoemd: uitstekend (40 punten), goed (30 punten), gemiddeld (20 punten) en onvoldoende (10 punten). Nu het onderdeel ‘Integriteit (onderdeel B) ambtshalve wordt beoordeeld, is dit onderdeel niet opgenomen in het door een aanvrager in te dienen VT-formulier en werd van een aanvrager niet verwacht iets over dit subcriterium op dit formulier te vermelden.
9.2.
Voor dit subcriterium is aan eiser een score van 20 van de 40 punten toegekend. Verweerder heeft deze score in het beoordelingsformulier als volgt gemotiveerd:
“Afgelopen 3 jaar max 10 strafpunten begaan (20 pt)”.
9.3.
Eiser voert – samengevat – aan dat voorafgaand aan de aanvraagperiode niet bekend was dat de toe te kennen score op dit onderdeel gebaseerd was op het aantal gegeven strafpunten in de voorgaande vergunningperiode. Daarnaast voert eiser aan dat het aan hem voor dit subcriterium slechts toekennen van een score van 20 van de 40 punten onterecht, althans onevenredig is. Eiser stelt hiertoe dat de gegeven strafpunten het gevolg zijn van zeer lichte (en gelijksoortige) vergrijpen en bovendien zijn er geen sancties opgelegd, maar waarschuwingen. Na verloop van tijd vervallen de waarschuwingen en de strafpunten, wat ook bij eiser is gebeurd, zo stelt eiser. Op het moment van de aanvraag had eiser naar eigen zeggen dan ook een blanco lijst.
9.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit subcriterium beoordeeld is op basis van objectieve beoordelingscriteria, welke ambtshalve door verweerder zijn onderzocht. De wijze waarop deze criteria, met gebruikmaking van een glijdende schaal, door verweerder beoordeeld zijn, zijn nader uitgewerkt in het beoordelingsstramien dat niet voorafgaand aan de aanvraagperiode is bekendgemaakt, aldus verweerder ter zitting. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat aan eiser, als bestaande vergunninghouder, de maximale score van 40 punten was toegekend indien er door hem in de voorgaande vergunningperiode geen overtredingen waren begaan en daardoor aan hem die periode 0 strafpunten waren gegeven. Voorts heeft verweerder toegelicht dat er, kijkend naar de voorgaande vergunningperiode, een score van 30 punten werd toegekend bij maximaal 5 gegeven strafpunten, een score van 20 punten bij maximaal 10 gegeven strafpunten en een score van 10 punten bij meer dan 10 gegeven strafpunten.
9.5.
Anders dan eiser betoogt, is het toekennen van punten op basis van het aantal gegeven strafpunten in de voorgaande vergunningperiode, met gebruikmaking van een glijdende schaal, geen extra, na aanvang van de aanvraagperiode toegevoegd, beoordelingscriterium, maar is dit een nadere uitwerking van de in rechtsoverweging 9.1. opgesomde beoordelingscriteria die duidelijk zien op gepleegde overtredingen in het verleden. Het leidt ook niet tot een wijziging van deze criteria. Bovendien kon en behoefde eiser zijn aanvraag niet op deze uitwerking af te stemmen, nu het onderdeel ‘Integriteit (onderdeel B) ambtshalve, en niet op basis van het VT-formulier, is beoordeeld door verweerder. Niet in geschil is dat eiser in de voorgaande vergunningperiode een zestal overtredingen heeft begaan, namelijk op 9 mei 2013, 30 mei 2013, 12 juni 2013, 18 juni 2013, 27 juni 2013 en 2 december 2013. Voorts stelt de rechtbank vast dat deze overtredingen, gelet op de overtreden voorschriften, volgens Bijlage II en Bijlage III van het Uitvoeringsbeleid als ‘licht’ worden aangemerkt, waardoor voor elk van deze overtreding een strafpunt is gegeven. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd waarom voor het subcriterium ‘Beoordeling bedrijf door gemeente/handhaving/politie’ een score van 20 van de 40 punten is toegekend. De stelling van eiser dat hij ten tijde van de aanvraag een schone lei had, slaagt niet omdat in de Bijlage staat vermeld dat wordt teruggekeken tot maximaal 3 jaar voor de aanvraagdatum. Dit acht de rechtbank niet onredelijk. Ook het aan eiser toekennen van een score van 20 punten voor dit subcriterium acht de rechtbank door verweerder toereikend gemotiveerd.
De toegekende score op het subcriterium ‘Stratenkennis over Amsterdam’
10.1.
Verweerder heeft beoordeeld of eiser voldoet aan het beoordelingscriterium ‘Borging stratenkennis’. In dat kader heeft verweerder de stratenkennis van de bestuurder(s) beoordeeld. Uit de in de Bijlage genoemde meetpunten en het VT-formulier blijkt dat een aanvrager de stratenkennis van de bestuurder(s) dient te beschrijven.
10.2.
Eiser heeft op het VT-formulier bij het onderdeel ‘C.3 Stratenkennis bestuurder’ het volgende vermeld:
“Ik durf wel te zeggen dat mijn stratenkennis heel erg goed is. Bestemmingen die ik niet weet vind ik door hulp van moderne technologie (smartphone) of eventueel het stratenboekje (mocht de technologie weigeren). Ik woon nu 5 jaar in Amsterdam heb altijd veel gefietst en ben ook Postbode geweest.“
10.3.
Voor dit subcriterium is aan eiser een score van 5 van de 20 punten toegekend. Verweerder heeft deze score in het beoordelingsformulier als volgt gemotiveerd:
“Geen beschrijving van de belangrijkste straten, toeristische hotspots, etc. (0 pt)”en “
Matige beschrijving van de aantoonbare ervaring (5 pt)”.
10.4.
Eiser voert aan dat het niet duidelijk is wat in het Uitvoeringsbeleid of in het
VT-formulier wordt bedoeld met stratenkennis, anders dan het beschrijven hoe deze kennis is opgedaan en hoe deze wordt geborgd. Eiser stelt hiertoe dat uit het Uitvoeringsbeleid of het VT-formulier niet de eis blijkt dat een aanvrager zijn stratenkennis etaleert door een opsomming te geven van de belangrijkste straten en hotspots, waardoor het ontbreken van een dergelijke opsomming hem niet kan worden tegengeworpen. Deze kennelijke eis draagt volgens eiser overigens op geen enkele wijze bij aan de kwaliteit van de dienstverlening. Bovendien heeft eiser bij zijn toegewezen aanvraag om een fietstaxivergunning voor de voorgaande vergunningperiode (1 april 2013 tot en met 31 maart 2016) ook geen dergelijke opsomming, maar een vergelijkbare beschrijving, gegeven, zo stelt hij. De huidige uitkomst is naar zijn mening bevreemdend, nu de vraagstelling op dit onderdeel niet is gewijzigd. Hoe dan ook, eiser heeft naar eigen zeggen, gelet op zijn jarenlange ervaring, meer dan voldoende stratenkennis. Daarnaast voert eiser aan dat ‘ervaring’ als beoordelingscriterium voor dit onderdeel niet in het Uitvoeringsbeleid of in het VT-formulier is genoemd en dat dit beoordelingscriterium daarnaast niet consistent wordt beoordeeld. Bovendien stelt eiser dat er, gelet op wat hij op dit onderdeel in het VT-formulier heeft beschreven, aan hem voor aantoonbare ervaring van Amsterdamse stratenkennis ten onrechte slechts een score van 5 van de 10 punten is toegekend, nu hij heeft beschreven dat hij al 5 jaar in Amsterdam woont, veel gefietst heeft en een verleden als postbode heeft.
10.5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ten aanzien van het subcriterium ‘Beschrijving van de Amsterdamse stratenkennis bij de bestuurder(s)’, in het licht van het beoordelingscriterium, op het VT-formulier een te summier antwoord heeft gegeven. Eiser heeft hiervoor volgens verweerder geen punten ontvangen, omdat hij geen beschrijving heeft gegeven van de belangrijkste straten, toeristische hotspots, etc. Verweerder licht dit toe door aan te geven dat de beoordeling van de beschrijving van de Amsterdamse stratenkennis als volgt is beoordeeld:
“aantoonbare ervaring of uitgebreide toelichting van de belangrijkste straten, toeristische hotspots, etc. (10 pt), gemiddelde/summiere beschrijving van de belangrijkste straten, toeristische hotspots, etc. (5 pt) of geen inhoudelijk toelichting (0 pt)”. De essentie is dat het onderdeel ‘C.3 Stratenkennis bestuurder’ door de aanvrager op het VT-formulier volledig diende te worden beschreven om in aanmerking te komen voor de maximale score, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat aanvragers die op dit subcriterium goed hebben gescoord, op het VT-formulier uitvoerig de hotspots van de stad hebben beschreven en hebben beschreven waar zij vaak rijden, waar zij actief zijn, hoe zij van ‘a naar b’ komen, wat volgens hen daarvoor de snelste wijze is, welke wegen/routes zij vermijden in verband met de (on)veiligheid en drukte en op welke plaatsen vaak potentiele klanten staan. Nu eiser zijn ervaring als fietstaxichauffeur matig heeft beschreven is aan eiser een score van 5 van de 10 punten toegekend voor zijn ervaring als fietstaxibestuurder in de voorgaande vergunningperiode van 3 jaar. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor drie jaar ervaring een score van 5 van de 10 punten werd toegekend en voor meer dan drie jaar ervaring een score van 10 van de 10 punten werd toegekend, maar dat uit de beschrijving van eiser op het VT-formulier niet blijkt dat hij meer dan drie jaar ervaring heeft, nu eiser op het VT-formulier heeft beschreven dat hij vijf jaar in Amsterdam woont, veel gefietst heeft en postbode is geweest. Indien eiser had beschreven dat hij reeds vijf jaar actief was als fietstaxibestuurder, was dit subcriterium anders beoordeeld, aldus verweerder ter zitting.
10.6.
Anders dan eiser betoogt, zijn het hebben van aantoonbare ervaring of het geven van een uitgebreide toelichting naar het oordeel van de rechtbank geen extra, na aanvang van de aanvraagperiode toegevoegde, beoordelingscriteria, maar is dit een nadere uitwerking van het beoordelingscriterium ‘Borging stratenkennis’ en het meetpunt ‘beschrijving van de stratenkennis bij de bestuurder(s)’. Naar het oordeel van de rechtbank kon van een oplettende aanvrager verwacht worden ook ten aanzien van dit beoordelingscriterium het beste beentje voor te zetten. Er wordt immers gevraagd om een ‘beschrijving’ van de stratenkennis en in de toelichting op het VT-formulier is benadrukt dat de vragen in dat formulier door de aanvrager volledig moeten worden beantwoord. De oplettende aanvrager kon daarom begrijpen dat hij in het VT-formulier zijn (objectiveerbare) stratenkennis, welke nodig is om als fietstaxibestuurder goed te functioneren, zo goed mogelijk moest beschrijven. De motivering van verweerder dat eisers beschrijving te summier is voor de maximale puntenscore, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. Daarbij heeft verweerder in zijn beoordeling op een redelijke wijze rekening gehouden met de ervaring van eiser. De rechtbank acht dan ook de toekenning van de puntenscore voor het subcriterium ‘Stratenkennis over Amsterdam’ door verweerder voldoende gemotiveerd.
De toegekende score op het subcriterium ‘Historische kennis over Amsterdam’
11.1.
Verweerder heeft beoordeeld in welke mate eiser voldoet aan het beoordelingscriterium ‘Borging historische kennis over de stad Amsterdam’. In dat kader heeft verweerder de bij de bestuurder(s) aanwezige historische kennis over de stad Amsterdam beoordeeld. Uit de in de Bijlage genoemde meetpunten en het VT-formulier blijkt dat een aanvrager de historische kennis over de stad Amsterdam bij de bestuurder(s) dient te beschrijven.
11.2.
Eiser heeft op het VT-formulier bij het onderdeel ‘C.4 Historische kennis bestuurder over Amsterdam’ het volgende vermeld:
“Amsterdam is een van die steden waar geschiedenis aanwezig is op haast elke hoek, in elke straat, op elk plein, kortom haast overal waar je komt. En hebben we ook zo’n 1000 jaar aan de meest uiteenlopende, kleurvolle en interessante verhalen. Het is onmogelijk om alles van de stad te weten maar het zou zonde zijn om niet de belangrijkste gebeurtenissen rond Amsterdam te weten. Het verwezenlijken van de stad, kanaal uitbreiding, de handel, de Gouden eeuw, verbazingwekkende architectuur die werd gerealiseerd op moerasgrond een paar honderd jaar geleden. Water Ingenieurswetenschappen, gecombineerd met uitzonderlijke bouw vaardigheden maken een klein wonder van deze stad.”
11.3.
Voor dit subcriterium is aan eiser een score van 10 van de 20 punten toegekend. Verweerder heeft deze score in het beoordelingsformulier als volgt gemotiveerd:
“Matige beschrijving van de historische kennis (5 pt)”en
“De aantoonbare ervaring van de historische kennis is matig aangetoond (5 pt)”.
11.4.
Eiser voert met betrekking tot dit onderdeel aan dat ‘ervaring’ als beoordelingscriterium voor dit onderdeel niet in het Uitvoeringsbeleid of in het VT-formulier is genoemd. Evenmin is dit volgens eiser het geval voor het beoordelingscriterium ‘het volgen van een opleiding tot gids’. Voorts voert eiser aan dat uit het Uitvoeringsbeleid of het VT-formulier niet de wens van verweerder blijkt dat een aanvrager zijn historische kennis etaleert. Bovendien heeft eiser naar eigen zeggen, gelet op hetgeen hij op het VT-formulier heeft vermeld, wel degelijk laten zien dat hij zich bewust is van de rijke geschiedenis van Amsterdam.
11.5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ten aanzien van het meetpunt ‘Beschrijving van historische kennis over de stad Amsterdam bij de bestuurder(s)’ op het VT-formulier een summiere en matige beschrijving heeft gegeven van zijn historische kennis. Verweerder licht nog toe dat een uitgebreide beschrijving van de historische kennis of bijvoorbeeld een aantoonbaar gidscertificaat de maximale score van 10 punten had opgeleverd, naast de score van maximaal 10 punten die voor het subcriterium ‘Aantoonbare ervaring van de historische kennis over de stad Amsterdam bij de bestuurder(s)’ kon worden toegekend. Ten aanzien van laatstgenoemd subcriterium stelt verweerder dat eiser zijn ervaring als fietstaxichauffeur matig heeft beschreven, maar dat aan eiser een score van 5 punten voor ervaring is toegekend, nu hij de afgelopen drie jaar bestuurder van een fietstaxi is geweest.
11.6.
Anders dan eiser betoogt, zijn het hebben van aantoonbare ervaring van de historische kennis over de stad Amsterdam of het volgen of gevolgd hebben van een opleiding tot gids naar het oordeel van de rechtbank geen extra, na aanvang van de aanvraagperiode toegevoegd, beoordelingscriteria, maar zijn dit nadere uitwerkingen van het beoordelingscriterium ‘Borging historische kennis over de stad Amsterdam’. Naar het oordeel van de rechtbank kon een oplettende aanvrager gelet op de Bijlage begrijpen dat een goede beschrijving van de aantoonbare kennis van de bestuurder over de historie van de stad, punten zou kunnen opleveren. De rechtbank merkt daarbij wederom op dat er is gevraagd om een ‘beschrijving’ en in de toelichting op het VT-formulier is benadrukt dat de vragen in dat formulier door de aanvrager volledig moeten worden beantwoord. Gelet op hetgeen eiser in het VT-formulier heeft opgenomen, heeft verweerder toereikend gemotiveerd waarom aan eiser op dit subcriterium slechts 10 van de 20 punten zijn toegekend. Daarbij heeft verweerder in zijn beoordeling op een redelijke wijze rekening gehouden met de ervaring van eiser als bestuurder van een fietstaxi.
De toegekende score op het subcriterium: ‘Beschrijving van uw doelgroep’
12.1.
Verweerder heeft beoordeeld of eiser voldoet aan het beoordelingscriterium ‘Beschrijving doelgroep’. In dat kader heeft verweerder de beschrijving van de doelgroep beoordeeld. Uit de in de Bijlage genoemde meetpunten en het VT-formulier blijkt dat een aanvrager de doelgroep dient te beschrijven waarop hij/zij zijn dienstverlening richt. In deze meetpunten worden de volgende categorieën doelgroepen genoemd: toeristen, forenzen, bedrijven, Amsterdammers en overige categorieën.
12.2.
Eiser heeft op het VT-formulier bij het onderdeel ‘C.5 Beschrijving doelgroep’ het volgende vermeld: “
Ik heb zelf geen specifieke doelgroep voor ogen als ik mijn diensten aanbied. Iedereen die bij me instapt is welkom ongeacht nationaliteit of leeftijd. Toeristen uit elk land, Nederlanders en Amsterdammers. Mensen die op zoek zijn naar een leuke ervaring, grappig ritje, milieu vriendelijk alternatief of mensen die verdwaald zijn.”
12.3.
Voor dit subcriterium is aan eiser een score van 10 van de 20 punten toegekend. Verweerder heeft deze score in het beoordelingsformulier als volgt gemotiveerd:
“Matige beschrijving van 2 of meer categorieën (10 pt)”.
12.4.
Eiser voert aan dat voor zover de wens bestond dat hij als aanvrager mee zou denken over het verkennen van doelgroepen om het Alternatief personenvervoer te laten deelnemen in de markt, verweerder onvoldoende nauwkeurig en duidelijk heeft omschreven wat exact van hem werd verwacht. Het enkel verwijzen naar de Nota van Beantwoording van
15 september 2015 is hiervoor volgens eiser onvoldoende. Bovendien heeft eiser naar eigen zeggen wel degelijk blijk gegeven van het meedenken over de fietstaxi als milieuvriendelijk alternatief, nu hij heeft aangegeven zich niet alleen op toeristen te richten, maar zijn fietstaxi ook te presenteren als alternatief voor gewone taxi’s of het openbaar vervoer. Voorts stelt eiser dat hij meerdere doelgroepen heeft genoemd en nader beschreven en dat niet valt in te zien hoe hij deze doelgroepen uitgebreider had kunnen beschrijven. Dat het bedienen van meer doelgroepen een hogere score op zou leveren, was voorafgaand aan de aanvraagperiode niet kenbaar en in het beoordelingsformulier is ook niet aangegeven dat er te weinig doelgroepen zijn beschreven, zo stelt eiser.
12.5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser op het VT-formulier enkel de doelgroep heeft beschreven waarop zijn dienstverlening zich richt. Hetgeen eiser op dit onderdeel op het VT-formulier heeft vermeld geeft volgens verweerder geen blijk van het meedenken over het verkennen van doelgroepen die mogelijk benaderd kunnen worden om het Alternatief personenvervoer volwaardig deel te laten nemen in de markt voor personenvervoer voor korte ritten. Verweerder acht dit onderdeel van belang, omdat uit een evaluatie van Ecorys is gebleken dat de fietstaxi nog steeds niet een normale vorm van dienstverlening is, in vergelijking tot een reguliere taxi of het openbaar vervoer. Verweerder heeft toegelicht dat de gevraagde beschrijving op dit onderdeel in het VT-formulier betrekking heeft op de beleidsdoelstelling: het faciliteren van milieuvriendelijke vormen van personenvervoer voor de korte afstand, een vorm van personenvervoer voor niet alleen toeristen en bezoekers, maar ook Amsterdammers. Het voorgaande is volgens verweerder ook kenbaar gemaakt in de Nota van Beantwoording van 15 september 2015.
12.6.
Uit de Bijlage blijkt dat verweerder de beschrijving van de doelgroep waarop eiser zijn dienstverlening richt beoordeelt. Op basis van, onder meer, dit subcriterium vindt de vergelijking plaats. Van eiser, op wiens weg het ligt zijn aanvraag te onderbouwen, kon verwacht worden dat hij goed zou beschrijven wat zijn doelgroep is. Dat verweerder in zijn beoordeling rekening houdt met de wijze waarop de aanvrager meedenkt over het verkennen van (nieuwe) doelgroepen die mogelijk benaderd kunnen worden om het Alternatief personenvervoer volwaardig deel te laten nemen in de markt voor personenvervoer voor korte ritten acht de rechtbank geen nader beoordelingscriterium. Naar het oordeel van de rechtbank kan van een normaal oplettende aanvrager verwacht worden deze uitwerking te begrijpen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat deze uitwerking kenbaar is gemaakt in de Nota van Beantwoording van 15 september 2015, waarin het volgende staat
“Door het toevoegen van een beschrijving van de doelgroep waarop vergunninghouders hun dienstverlening gaan richten, is de intentie van het college om ondernemers te verleiden tot het verbreden van hun dienstverlening aan nieuwe doelgroepen die nu nog onvoldoende worden bediend door het vervoer per fietstaxi.”Gelet op het voorgaande heeft verweerder de puntenscore voor het subcriterium ‘Beschrijving van uw doelgroep’ toereikend gemotiveerd.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel, verbod op willekeur en transparantiebeginsel
13.1.
Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en op het verbod op willekeur. Hij stelt hiertoe dat uit de – door hem overgelegde – geanonimiseerde beoordelingsformulieren van andere aanvragers blijkt dat er een verschil is ten aanzien van de toegekende punten, terwijl aan deze puntenscore eenzelfde motivering van verweerder ten grondslag ligt. Er zijn dus sterke aanwijzingen dat andere aanvragers met gelijke of mindere antwoorden meer punten hebben gekregen dan eiser, althans dergelijke (onbewuste) willekeur is niet uit te sluiten. Het is verder strijdig met het transparantiebeginsel dat verweerder de aanvragen van de andere aanvragers niet heeft overgelegd, aldus eiser.
13.2.
In een beoordelingsformulier staan de punten die een aanvrager heeft gehaald met daarbij een korte motivering indien niet het maximum te behalen punten is behaald. De rechtbank is van oordeel dat de beoordelingen van de aanvragen niet enkel aan de hand van het beoordelingsformulier met elkaar vergeleken kunnen worden. Om deze vergelijking te maken zijn de onderliggende aanvragen nodig waarin de antwoorden staan die de andere aanvragers hebben gegeven. Alleen aan de hand van deze antwoorden kan de motivering en de puntentelling in het beoordelingsformulier geïnterpreteerd worden en kunnen de beoordelingen van de aanvragen met elkaar vergeleken worden. Het enkele feit dat in situaties met eenzelfde motivering een andere puntentelling is gegeven vormt geen aanwijzing dat de beschrijvingen van de aanvrager op het VT-formulier ook hetzelfde waren. Hiermee heeft eiser niet aangetoond dat er sprake is van vergelijkbare gevallen of dat het verbod van willekeur is geschonden.
13.3.
Voor zover eiser stelt dat met zijn stellingen over de verschillen in puntentoekenning een begin van bewijs is geleverd dat er sprake is van vergelijkbare gevallen en het op de weg van verweerder ligt om in die situaties de aanvragen over te leggen, overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan eiser stelt is het niet in strijd met het transparantiebeginsel dat verweerder de aanvragen van de andere aanvragers niet heeft overgelegd. Verweerder heeft toegelicht dat de antwoorden op de vergelijkende toetsen op hun eigen merites beoordeeld zijn aan de hand van de op voorhand kenbaar gemaakte beoordelingscriteria. Zo is de regeling ook opgebouwd. Het transparantiebeginsel gaat niet zo ver dat verweerder in deze procedure ten behoeve van eiser ook alle VT-formulieren van concurrerende aanvragers met de daarin door hen aan verweerder verstrekte informatie over hun bedrijfsvoering moet overleggen. Aan de hand van het beoordelingsformulier van eiser kan de eigen score worden nagegaan en op basis van welke elementen deze is berekend. Hiermee kan dus voldoende inzicht worden verkregen in de wijze waarop de aanvraag van eiser door verweerder is beoordeeld, zodat er geen sprake is van strijdigheid met het transparantiebeginsel.

Verzoek om overlegging processtukken

14. Eiser verzoekt de rechtbank verweerder op te dragen in elk geval de VT-formulieren die zijn ingediend door andere aanvragers aan wie een (enkelvoudige of meervoudige) fietstaxivergunning is verleend voor de vergunningperiode van 1 april 2016 tot 1 april 2019 over te leggen. De rechtbank overweegt dat eiser reeds een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft ingediend, wat heeft geleid tot openbaarmaking van alle beoordelingsformulieren, zij het geanonimiseerd. De vraag of verweerder op juiste gronden heeft geoordeeld dat de VT-formulieren niet openbaar worden gemaakt, hoort thuis in de bezwaar- of beroepsprocedure met betrekking tot die beslissing van verweerder. De conclusie hiervan is dan ook dat de rechtbank het verzoek van eiser afwijst.

Verzoek om schade

15. Het verzoek van eiser om vergoeding van de door hem gestelde geleden (eventueel nader te onderbouwen)schade komt niet voor toewijzing in aanmerking nu het bestreden niet rechtens onjuist is.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzitter, en mr. P. Vrugt en
mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Algemene Plaatselijke Verordening 2008
Artikel 2.51 (Personenvervoer)
1. Het is verboden zonder vergunning van het college als ondernemer op of aan de weg met een voertuig tegen betaling personenvervoer aan te bieden.
2. Het verbod geldt niet voor zover in het daar geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet personenvervoer.
3. Het college kan de vergunning weigeren of intrekken als het vervoer:
a. gevaar oplevert voor de veiligheid van de passagiers, de verkeersveiligheid of de doorstroming van het verkeer;
b. hinder veroorzaakt voor het woon- of leefklimaat;
c. een nadelige invloed heeft op het milieu;
d. onevenredig beslag legt op de openbare ruimte of
e. afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien daarvan.
4. Het is verboden om personenvervoer als bedoeld in het eerste lid aan te bieden op door het college aangewezen wegen.
Uitvoeringsbeleid Alternatief personenvervoer 2016 ex art 2.51 APV
Artikel 1.1 (Definities)
(…)
3. Alternatief personenvervoer: het met een vergunning van het college als ondernemer met een voertuig tegen betaling personenvervoer aan te bieden aan de weg (met één van de type voertuigen zoals genoemd in artikel 2.2 vervoersdiensten);
(…)
9. enkelvoudige vergunning: een vergunning of de aanvraag daarvan waarbij de vergunninghouder tevens de enige bestuurder van het voertuig is waarvoor vergunning is verkregen of wordt gevraagd;
10. meervoudige vergunning: een vergunning of de aanvraag daarvan waarbij de vergunninghouder derden (handelend onder de naam van de vergunninghouder) de voertuigen waarvoor vergunning is verkregen of wordt gevraagd, laat besturen;
(…).
Artikel 1.3 (Beleidsdoelstellingen Alternatief personenvervoer)
Het college beoogt ten aanzien van het Alternatief personenvervoer de volgende (beleids)doelstellingen te bevorderen:
1. Het aanbieden van milieuvriendelijke vormen van personenvervoer voor de korte afstand;
2. Continuïteit en kwaliteit in de dienstverlening voor de vergunninghouders en de gebruikers;
3. Voorkomen van overlast als bedoeld in artikel 2.51, derde lid van de APV.
Artikel 2.3 (Maximering en vergunningenplafond)
1. Per categorie kan het college besluiten een vergunningenplafond in te stellen indien er sprake is of dreigt van belangen die het derde lid van artikel 2.51 van de APV beoogt te voorkomen.
2. Indien voor een type voertuig een vergunningenplafond geldt, wordt aan de hand van vastgestelde criteria een vergelijkende toets uitgevoerd om te bepalen welke aanvrager een vergunning wordt gegund. (Zie ook artikel 2.5)

Maximering categorie ‘fiets met of zonder trapondersteuning’

3. Voor de categorie ‘fietsen met of zonder trapondersteuning’ geldt gelet op het bepaalde in artikel 2.51, derde lid, sub a. en d. van de APV een vergunningenplafond van maximaal 100 te vergunnen voertuigen.
4. Gelet op het bepaalde in artikel 2.51, derde lid, sub b. van de APV wordt per aanvrager een vergunning voor maximaal tien ‘fietsen met of zonder trapondersteuning’ toegekend.
Artikel 2.4 (Indieningsvereisten aanvraag)
Artikel 2.5 (Vergelijkende toets)
1. De vergelijkende toets bestaat uit drie onderdelen:
a. In fase A wordt beoordeeld of de bij de aanvraag gevoegde bijlagen waarin de gegevens worden gevraagd voor het beoordelen van de vergelijkende toets voldoet aan de indieningsvereisten (zoals beschreven in 2.4);
b. In fase B wordt aan de hand van de overgelegde gegevens en op basis van criteria uit bijlage I aan de aanvraag een score van 0 tot 400 punten toegekend;
c. In fase C wordt afhankelijk van de ruimte die het ingestelde vergunningenplafond biedt en het aantal voertuigen dat per aanvrager maximaal is toegestaan, aan de aanvraag die het hoogste heeft gescoord in fase B een vergunning verleend;
d. Indien twee of meer aanvragen in fase B gelijk scoren, heeft de eerst ingediende aanvraag voorrang;
e. Bij aanvragen die voldoen aan de minimale score zoals bedoeld in bijlage I, maar als gevolg van schaarste niet worden vergund, worden geplaatst op een ranglijst (fase D). Bij een vrijgekomen plaats wordt aan de hoogst scorende aanvraag een vergunning verleend voor zover het ingestelde vergunningenplafond hiertoe de ruimte biedt.
f. Bij een volgend door het college te bepalen selectiemoment vervallen alle op de ranglijst geplaatste aanvragen en start een nieuwe aanvraagprocedure.
2. Voor de vergelijkende toets zoals bedoeld in het eerste lid stelt het college een formulier ter beschikking dat bij de aanvraag volledig naar waarheid moet worden ingevuld. Het formulier bevat de criteria als bedoeld in bijlage I op basis waarvan de vergelijkende toets plaatsvindt. Het formulier is beschikbaar op www.amsterdam.nl/apv.
Bijlage I (Vergelijkende toets)
De vergelijkende toets is bedoeld om de vergunningen voor maximaal 100 fietstaxi’s toe te kennen aan de aanvragers die het meeste bijdragen aan de gemeentelijke doelstellingen conform artikel 1.3.
De vergelijkende toets is vooral gericht op het toetsen van de 2e en 3e (beleids)doelstelling en is opgebouwd uit vier onderdelen:
A. Veiligheid en uitstraling;
B. Normen en waarden;
C. Kwaliteitspunten om de professionaliteit van de dienstverlening te waarborgen.
D. Borging, interne controle en klachtenafhandeling (
alleen bij meervoudige vergunningen).
Per onderdeel zijn de doelen, de juridische basis, criteria en de meetpunten benoemd. Ondernemers kunnen per onderdeel 100 punten halen. Minimum aantal punten per onderdeel om in aanmerking te komen voor een vergunning is 55 punten. Elk van de onderdelen weegt even zwaar mee.
Per meetonderdeel is aangegeven hoeveel punten maximaal behaald kunnen worden.
De beoordeling van de aanvragen wordt gedaan door een commissie die samengesteld is uit een vertegenwoordiger vanuit Politie, stadsdeel Centrum en namens het college, de Resultaat Verantwoordelijke Eenheid Verkeer & Openbare Ruimte.
Toetsing
A Veiligheid en uitstraling
Omschrijving
Score
Doel
De verkeerskundige effecten en veiligheid hebben als doel de deelname aan het verkeer te beoordelen op belemmering en veiligheid van het voertuig. Tenslotte wordt gekeken naar de uitstraling van de fietstaxi’s en de representativiteit van de bestuurders als visitekaartje van de stad.
Juridische basis
1. voorkomen van gevaar (aan de openbare weg) -art. 2.51, lid 3, sub a. APV.
2. voorkomen van hinder (in het openbaar leefklimaat) - art. 2.51, lid 3, sub b. APV.
3. veiligheid van passagiers - art. 2.51, lid 3, sub a. APV.
4. milieubelangen - art. 2.51, lid 3, sub c. APV.
5. voorkomen van verkeerskundige problemen - art. 2.51, lid 3, sub a. APV.
Criteria
- Veiligheid en uitstraling van het voertuig;
- Beoordeling uiterlijk voertuig / representativiteit bestuurder;
- Beoordeling naamsvermelding op het voertuig;
- Beoordeling van (mogelijke) reclame op het voertuig;
Toetsen aan beleid op de onderdelen:
Onderhoudsplan:
- beschrijf het onderhoudsplan voor uw fietstaxi's (waarop wordt onderhoud gepleegd frequentie, groot versus periodiek onderhoud, administratie, schriftelijke vastlegging
0 tot 50
Veiligheid en uitstraling van het voertuig en bestuurder (uniformiteit, schoon, schadevrij, representativiteit):
o Uitstekend
25
o Goed
15
o Gemiddeld
10
o Onvoldoende
Naamsvermelding:
o Weersbestendig, niet-handgeschreven, zichtbaar aan de achter en/of voorzijde van het voertuig.
10
o Niet aanwezig of niet conform de voorschriften
Reclame:
o Geen reclame
15
o Significant aanwezige reclame
5
o Overheersende reclame, bijvoorbeeld gehele achterzijde voertuig
Totaal
100
B Integriteit
Omschrijving
Score
Doel
De normen en waarden hebben als doel het gewenst gedrag van de ondernemer te toetsen op basis van ervaringen uit het verleden.
Juridische basis
1. voorkomen van gevaar (aan de openbare weg) - art. 2.51, lid 3, sub a. APV.
2. veiligheid van passagiers - art. 2.51, lid 3, sub a. APV.
3. het beslag op de openbare ruimte in het algemeen - art. 2.51, lid 3, sub d. APV.
Criteria
o Meldingen van overlast/klachten in het verleden (tot maximaal 3 jaar voor aanvraagdatum);
o Aantal verbalen / bestuurlijke maatregelen in het verleden (tot maximaal 3 jaar voor aanvraagdatum);
o Bekendheid (goede naam) van aanvrager bij het bevoegd gezag;
o Oordeel/advies Handhaving / Politie over gedrag van de aanvrager in de openbare ruimte;
o Administratieve verplichtingen.
Meten
Toetsen aan beleid op de onderdelen:
0 tot 60
Voor aanvragen voor een meervoudige vergunning:
Licht toe wat de visie op werkgeverschap is.
Hoe gaat uw onderneming om met de bestuurders? Wat is de beoordelingssystematiek? Wanneer wordt de werkrelatie met een bestuurder beëindigd?
Voor aanvragen voor een enkelvoudige vergunning:
Gaan ook anderen gebruik maken van uw fietstaxi? En zo ja, hoe gaat u om met de andere bestuurder(-s)? En hoe denkt u om te gaan met het handhavingsbeleid?
0 tot 60
Bestaande vergunninghouders: beoordeling door gemeente / handhaving /Politie:
o Uitstekend
40
o Goed
30
o Gemiddeld
20
o Onvoldoende
10
Nieuwe / onbekende aanvrager:
o Neutraal
30
Totaal
100
C Dienstverlening
Omschrijving
Score
Doel
De kwaliteitspunten hebben tot doel de professionaliteit van de dienstverlening te waarborgen.
Juridische basis
1. voorkomen van hinder (in het openbaar leefklimaat) - art. 2.51, lid 3, sub b. APV.
2. kwaliteit en duurzaamheid van de dienstverlening - art. 2.51, lid 3, sub b./c. APV.
Criteria
- Tariefstructuur;
- Borging van talenkennis;
- Borging Stratenkennis;
- Borging historische kennis over de stad Amsterdam;
- Beschrijving doelgroep.
Meten
Toetsen aan beleid op de onderdelen:
Tariefstructuur?
o Geen vast tarief
o Gedeeltelijk vast tarief
10
o Vast tarief
20
Taalvaardigheid; spreekt de bestuurder de volgende talen?
o Nederlands én Engels
20
o Nederlands óf Engels
10
o Geen van beiden
Stratenkennis
- Beschrijving van de stratenkennis bij de bestuurder(s)
0 tot 20
Historische kennis over de stad Amsterdam
- Beschrijving van de historische kennis over de stad Amsterdam bij de bestuurder(s)
0 tot 20
Beschrijving van uw doelgroep waarop u uw dienstverlening richt?
- Toeristen, forenzen, bedrijven, Amsterdammers en overige categorieën
0 tot 20
- Totaal
100
D Borging, interne controle en klachtenafhandeling (alleen bij meervoudige vergunningen)
Omschrijving
Score
Doel
De borging, interne controle en klachten hebben tot doel duidelijk te maken wat er van ondernemers wordt verwacht ten aanzien van de kwaliteit van de bedrijfsvoering.
Juridische basis
1. voorkomen van gevaar (aan de openbare weg)- art. 2.51, lid 3, sub a. APV.
2. voorkomen van hinder (in het openbaar leefklimaat)- art. 2.51, lid 3, sub b. APV.
Criteria
- Opleidingsprogramma/training voertuigbestuurders gericht op een professionele dienstverlening;
- Controle op gedrag van bestuurders in de openbare ruimte;
- Onderneming is 24 uur per dag bereikbaar voor calamiteiten;
- Beoordeling klachtenprocedure, verwijzing naar www.taxiklacht.nl;
- Beoordeling ondernemersplan (bij een meervoudige vergunning).
Meten
Toetsen aan beleid op de onderdelen:
Zorgplicht van de ondernemer om bestuurders zich gedragen conform voorschriften. Beschrijf de bedrijfsvoering met daarin in ieder geval aandacht voor:
- Opleidingsprogramma voor (nieuwe) bestuurders (denk hierbij bijvoorbeeld aan verkeersregels, vergunningsvoorschriften, gewenst gedrag, kennis van de stad);
0 tot 40
- Check op bestuurderspas, registratieplaat fietstaxi en overige verplichte documenten
0 tot 20
- Telefonische bereikbaarheid bij calamiteiten;
0 tot 10
- Klachtenprocedure (o.a. instructie bestuurder, zichtbaarheid klachtenprocedure voor klanten);
0 tot 15
- Overige voorzorgsmaatregelen (denk hierbij aan EHBO trainingen en/of het instellen van toezichthouders / stewards).
0 tot 15
Totaal
100

Voetnoten

3.Artikel 1.3 van het Uitvoeringsbeleid.
4.Artikel 2.3, derde lid, van het Uitvoeringsbeleid.
5.Artikel 2.51, derde lid, aanhef en onder b, van de APV.
6.Toelichting Uitvoeringsbeleid pag. 23.
7.Artikel 2.3, tweede lid, van het Uitvoeringsbeleid.
8.Artikel 2.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbeleid.
12.Mr. dr. C.J. Wolswinkel, “Volwassen verdelingsrecht? Rechtsontwikkeling en rechtseenheid bij de verdeling van schaarse vergunningen”, JB Plus, 19 afl. 1, 10 maart 2017, par. 4.2.1.