ECLI:NL:RBAMS:2017:5604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1119
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning in strijd met bestemmingsplan conform kruimelgevallenbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor een uitbouw met dakterras. Eisers, een man en een vrouw uit Amsterdam, hadden aanvragen ingediend voor omgevingsvergunningen voor uitbouwen aan hun woningen. De gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Stadsdeel Noord, heeft deze aanvragen geweigerd op basis van het bestemmingsplan en het kruimelgevallenbeleid. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geweigerd de vergunningen te verlenen, omdat de uitbouwen in strijd waren met het bestemmingsplan 'Tuindorp Oostzaan'. De rechtbank concludeerde dat het gedeelte van het dak dat vanuit het huis te betreden is, niet als balkon maar als dakterras moet worden aangemerkt, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De eisers voerden aan dat de derde-partijen, die bezwaar hadden gemaakt tegen de vergunningen, niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser, en

[de vrouw] ,te Amsterdam, eiseres,
hierna ook samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. E.R. Slot).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[de persoon 1], te Amsterdam, en
[de persoon 2] ,te Amsterdam.

Procesverloop

Met het besluit van 13 juni 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor een uitbouw aan het gebouw aan [het adres 1] .
Met het besluit van 14 juni 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor een uitbouw aan het gebouw aan [het adres 2] .
Met het besluit van 9 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partijen gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten herroepen en de aanvragen van eisers om omgevingsvergunningen alsnog geweigerd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2017.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Eiser is zelf ook verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De derde-partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Op 10 februari 2016 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor een uitbouw aan het gebouw aan [het adres 2] te Amsterdam. Eiseres is eigenares van dit gebouw.
1.2.
Op 7 maart 2016 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor een uitbouw aan het gebouw aan [het adres 1] te Amsterdam. Eiser is eigenaar van dit gebouw.
2.1.
Met de primaire besluiten heeft verweerder aan eisers de gevraagde omgevingsvergunningen verleend. De derde-partijen, die wonen aan de [straat 1] en [straat 2] , hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
2.2.
In bezwaar heeft de bezwaarschriftencommissie van de bestuurscommissie Noord (de bezwaarschriftencommissie) in haar advies, samengevat, overwogen dat de dakterrassen op de uitbouwen in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan ‘Tuindorp Oostzaan’ (het bestemmingsplan) en het Kruimelgevallenbeleid Wabo 2010 (het Kruimelgevallenbeleid). Volgens het Kruimelgevallenbeleid wordt namelijk geen omgevingsvergunning verleend voor een uitbouw met een dakterras. Overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft verweerder met het bestreden besluit het bezwaar van derde-partijen gegrond verklaard, de primaire besluiten herroepen en de aanvragen van eisers om een omgevingsvergunning geweigerd.
Wettelijk kader
3.1.
Op grond van het bestemmingsplan rust op de gronden waarop de uitbouwen zullen worden geplaatst de bestemming ‘Tuinen-2’.
3.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
3.3.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels of in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen slechts in afwijking van het bestemmingsplan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
3.4.
In artikel 4.2, eerste lid, onder e, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften is een algemene vrijstellingsbevoegdheid opgenomen om vrijstelling te verlenen van bebouwingsgrenzen en bestemmingsgrenzen tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, en lift- en traphuizen en andere onderschikte delen van gebouwen.
3.5.
Op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) komt een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in aanmerking voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoel in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
3.6
Het beleid van het Stadsdeel Noord voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo staat in het Kruimelgevallenbeleid. Op grond van beleidsregel 4, geldt voor een bijbehorend bouwwerk aan de achtergevel van een woning, voor zover van belang, dat het een hoogte mag hebben van maximaal 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag, mits daarop geen dakterras wordt aangebracht.
Heeft verweerder het bezwaar van de derde-partijen terecht ontvankelijk verklaard?
4.1.
Eisers voeren in beroep aan dat het bezwaar van de derde-partijen niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, omdat zij niet als belanghebbenden bij de primaire besluiten kunnen worden aangemerkt. Het bouwplan tast hun privacy namelijk niet sterker aan dan nu het geval is.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient, om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te kunnen worden aangemerkt, een natuurlijk persoon een objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. [1] De vraag of aan dit vereiste bij een besluit als het onderhavige wordt voldaan, wordt beoordeeld aan de hand van het zogenoemde zicht- en afstandscriterium. De rechtbank merkt in dit verband op dat zowel het afstandscriterium als het zichtcriterium relatief zijn. Er is geen bepaalde afstand die de absolute grens vormt voor de kwalificatie van belanghebbende en iemand met zicht is niet altijd een belanghebbende. Het is een combinatie van zicht en afstand die maakt of iemand belanghebbende is.
4.3.
De rechtbank volgt eisers niet het standpunt dat de derde-partijen niet als belanghebbenden bij het bouwplan kunnen worden aangemerkt. Zij wonen immers op minder dan 25 meter afstand van de beoogde uitbouwen en zouden hier vanuit hun tuin zicht op hebben. Deze afstand is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat een onderscheidend en rechtstreeks belang kan worden aangenomen. Of de derde-partijen door het bouwplan meer of juist minder last van inkijk hebben, raakt aan de inhoud en heeft geen betrekking op de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften. Verweerder heeft de derde‑partijen terecht aangemerkt als belanghebbenden bij de primaire besluiten. Deze beroepsgrond van eisers slaagt niet.
5. Eisers voeren vervolgens aan dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, omdat de bezwaarmakers één bezwaarschrift tegen twee primaire besluiten hebben gericht. De rechtbank volgt eisers niet in dit betoog. De wet staat het indienen van één bezwaarschrift tegen meerdere primaire besluiten niet in de weg. Verweerder heeft het bezwaar van de derde-partijen tegen de primaire besluiten terecht ontvankelijk verklaard.
Heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunningen in redelijkheid kunnen weigeren?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan van eisers in strijd is met het bestemmingsplan. Aan de orde is daarom de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen.
7. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het advies van de bezwaarschriftencommissie wordt gevolgd. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond artikel 3:49 van de Awb kan verweerder volstaan met een verwijzing naar de motivering in het advies van de bezwaarschriftencommissie.
8.1.
Eisers voeren verder aan dat het gedeelte van het dak van de uitbouw dat vanuit het huis te betreden is, moet worden aangemerkt als een balkon en niet als een dakterras. Het te betreden gedeelte van het dak is namelijk maar 1,8 meter diep. Daarom moet artikel 4.2, eerste lid, onder e, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften worden toegepast. Op grond van deze bepaling kan in strijd met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend voor een balkon, indien de bestemmingsgrenzen tot ten hoogste 2 meter worden overschreden.
8.2.
De rechtbank overweegt dat de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften geen definitie van ‘balkon’ bevatten. Voor de betekenis van dit begrip moet daarom aansluiting worden gezocht bij de omschrijving die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. Volgens ‘Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal’ is een balkon een open uitbouw met balustrade aan een bovenverdieping. Gezien de in artikel 4.2, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften genoemde objecten waarvoor vrijstelling kan worden verleend, is in de planvoorschriften ook een balkon aan de gevel en niet een inpandig balkon bedoeld. Nu het in het geval van eisers gaat om het realiseren van een terras op het platte dak van de uitbouwen en niet om een uitbouw van maximaal 2 meter
aande bovenverdieping van de bestaande woning, is in het bouwplan van eisers sprake van een dakterras op de uitbouw en niet van een balkon. Het formaat van het dakterras maakt dat niet anders. Verweerder heeft terecht geen toepassing gegeven aan artikel 4.2, eerste lid, onder e, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften.
9.1.
Eisers vinden dat verweerder van het Kruimelgevallenbeleid had moeten afwijken vanwege bijzondere omstandigheden. Het dakterras wordt namelijk voorzien van melkglas aan de zijkanten. Hierdoor worden de buren minder in hun privacy aangetast dan nu - zonder de realisatie van het dakterras - het geval is. Ook het feit dat de omgevingsvergunningen met de primaire besluiten wel zijn verleend, moet worden gezien als een dergelijk bijzondere omstandigheid, aldus eisers.
9.2.
Verweerder heeft conform het eigen Kruimelgevallenbeleid de omgevingsvergunningen aan eisers voor de uitbouw met dakterras geweigerd. Hij heeft daarbij gewezen op de toelichting bij beleidsregel 4, waarin staat dat het aanbrengen van een dakterras in verband met de privacy van omwonenden niet is toegestaan. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting toegelicht dat, ondanks het melkglas aan de zijkanten van de dakterrassen, geen omgevingsvergunningen zijn verleend, omdat verweerder niet kan uitsluiten dat het melkglas in de toekomst wordt vervangen door ander glas of wordt weggehaald. In dat geval zou de privacy van de omwonenden wel worden aangetast.
9.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is een dakterras geen afzonderlijk bouwwerk, geen gebouw zijnde, maar dient dit te worden aangemerkt als onderdeel van de uitbouw. [2] De weigering een vergunning te verlenen voor de uitbouw met dakterras is in overeenstemming met het beleid. Gelet op de toelichting in het beleid en de toelichting van verweerder op de zitting, is het feit dat gebruik zal worden gemaakt van melkglas voor de afscheiding geen bijzondere omstandigheid die noopt tot afwijking van het beleid. Met het beleid wordt immers beoogd om de privacy te beschermen en het feit dat nu melkglas wordt gebruikt is geen garantie voor de toekomst. Ook het feit dat de omgevingsvergunningen met de primaire besluiten wel waren verleend, is geen bijzondere omstandigheid die noopt tot afwijken van het beleid. Verweerder heeft daarom in redelijkheid kunnen weigeren om de omgevingsvergunning niet in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen.
10. Eiser heeft op de zitting foto’s overgelegd van woningen aan [het adres 3] te Amsterdam met uitbouwen met een dakterras. Voor zover eisers hiermee hebben bedoeld een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dat beroep niet. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat voor [het adres 3] een ander bestemmingsplan van toepassing is dan voor [het adres 1] en dat de uitbouwen op [het adres 3] niet in strijd met dat bestemmingsplan zijn. Op [het adres 3] is dus geen sprake van gelijke gevallen.
Conclusie
11. Het beroep van eisers is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:350.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:241.