ECLI:NL:RBAMS:2017:6254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
13/730018-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het bezit van wapens en cocaïne

Op 29 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van het bezit van wapens en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 17 maart 2017 in Amsterdam, samen met medeverdachten, in een gestolen Renault Clio reed. Tijdens de controle door de politie werd de auto als gestolen herkend, wat leidde tot de aanhouding van de verdachten. De man werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van munitie en cocaïne in zijn woning. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 20 weken, maar de rechtbank oordeelde dat de man niet kon worden veroordeeld voor de heling van de Renault Clio en de Volkswagen Caddy, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat deze voertuigen gestolen waren. De rechtbank sprak de man vrij van deze feiten, maar achtte het wel bewezen dat hij munitie en cocaïne in zijn woning had. Uiteindelijk werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 88 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van cocaïne en munitie, en de impact daarvan op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730018-17 (Promis)
Datum uitspraak: 29 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.T. van Berge Henegouwen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 17 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere voertuig(en) (te weten een Renault Clio, oorspronkelijk kenteken [kenteken] en/of een Volkswagen Caddy, oorspronkelijke kenteken [kenteken] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2017 tot en met 18 maart 2017 te Amsterdam en/of Bergschenhoek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(in de Volkswagen Caddy met oorspronkelijke kenteken [kenteken] )
- één of meer wapen(s) van categorie II, te weten één of meerdere volautomatische aanvalsgewe(e)r(en) (model Kalashnikov AK-47, kaliber 7.62 x 39 millimeter en/of model M70AB2, kaliber 7.62 x 39 millimeter) en/of een patroonmagazijn (model AK-47 Kalashnikov, kaliber 7.62 mm x 39) en/of
- munitie van categorie II, te weten één of meerdere patro(o)n(en) (merk Prvi Partizan en/of Sellier & Bellot, kaliber 7.62 x 39 mm) en/of
- één of meer wapen(s) van categorie III, te weten één of meerdere pisto(o)l(en) (merk Walther, model P99 AS, kaliber 9 x 19 mm en/of merk Walther, model P38, kaliber 9 x 19 mm) en/of
- ( een patroonmagazijn met) munitie van categorie III, te weten één of meerdere patro(o)n(en) (kaliber 9 x 19 mm, merk Geco) en/of
(in de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] )
- munitie van categorie II, te weten een patroon (kaliber .30 - 30WIN, merk PMC) en/of
- munitie van categorie III, te weten één of meerdere patro(o)n(en) (kaliber 9 x 19 mm),
voorhanden heeft gehad;
feit 3
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Bergschenhoek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 133 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de heling van de Volkswagen Caddy en, kort gezegd, van het voorhanden hebben van de wapens en munitie die in de Volkswagen Caddy zijn aangetroffen. De opzetheling van de Renault Clio, het voorhanden hebben van de munitie in zijn woning en het aanwezig hebben van de cocaïne (in de kelderbox behorende bij zijn woning) kunnen wel worden bewezen, aldus de officier van justitie.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto’s wist dat deze door misdrijf verkregen waren. Ook voor de feiten 2 en 3 is er onvoldoende bewijs. Er waren meerdere personen die toegang hadden tot de woning van verdachte en in de woning lag geen sleutel van de kelderbox. Ook is er op het plastic zakje waar de cocaïne in zat een vingerafdruk van een ander persoon gevonden. Niet is komen vast te staan dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de cocaïne en de munitie die in zijn woning en kelderbox zijn gevonden. Daarnaast heeft de raadsman zich aangesloten bij het verweer van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 1] , welk verweer kort gezegd inhoudt dat bij de start van het onderzoek door verbalisanten op onrechtmatige wijze is gehandeld.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De verdediging heeft bepleit dat de staandehouding van de Renault Clio waarin verdachte en de twee medeverdachten zich op 17 maart 2017 bevonden, onrechtmatig is geweest. Hiertoe is aangevoerd dat de observatie door verbalisanten in burger die daaraan voorafging, geen wettelijke grondslag kende. Immers was er geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dat verbalisanten verdachte en de medeverdachten toch zijn gaan observeren, daarbij foto’s hebben gemaakt en de Renault gericht hebben gecontroleerd, is een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Dit dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat als gevolg van deze onrechtmatige staandehouding is verkregen, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer om de volgende redenen: Uit het dossier blijkt dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [mederverdachte 2] zich op 17 maart 2017 ophouden in de buurt van de ingang van het Amstelpark. Verbalisanten in burger vinden het gedrag en de kleding van het tweetal verdacht en houden zicht op beide verdachten. Even later voegt verdachte zich bij [medeverdachte 1] en [mederverdachte 2] . De verbalisanten vermoeden dat het drietal zich met criminele activiteiten bezig houdt en vragen om assistentie van geüniformeerde collega’s. Van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv is geen sprake. Korte tijd later houden de verbalisanten in uniform de auto staande waarin de verdachten zijn weggereden, met als doel de Renault te controleren. Verdachte bestuurt de auto, [medeverdachte 1] is de bijrijder en [mederverdachte 2] zit achter hem. Verdachte overhandigt zijn rijbewijs (dat overigens was verlopen) aan een verbalisant en vervolgens vraagt een van de verbalisanten naar het kentekenbewijs van de auto. Verdachte zegt dan dat hij de auto heeft geleend van iemand wiens naam hij niet wil noemen, omdat hij wel vaker problemen heeft gekregen als hij over iemand ging praten. Het kenteken van de auto wordt vergeleken met het chassisnummer, waarna blijkt dat de auto als gestolen staat geregistreerd. Hierop worden alle drie de verdachten aangehouden op verdenking van heling.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de staande houding door de verbalisanten in uniform rechtmatig was. Deze vindt haar grondslag in artikel 160 van de Wegenverkeerswet (WVW). De verbalisanten hebben de auto staande gehouden voor een verkeerscontrole en zij hebben naar het rij- en kentekenbewijs gevraagd. Toen bleek dat de auto als gestolen stond gesignaleerd ontstond er jegens de verdachten een verdenking van heling en mochten zij worden aangehouden. Dat de waarnemingen van de verbalisanten in burger de aanleiding vormden voor de verkeerscontrole, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2454, dynamische verkeerscontrole), waarin – kort samengevat – is geoordeeld dat wanneer daadwerkelijk inzage is gevorderd in het rijbewijs en/of de kentekenpapieren, mag worden aangenomen dat dit is gedaan ter controle van de naleving van de WVW en dat dit rechtmatig is, ook als het daarmee mogelijk wordt om opsporingshandelingen te verrichten waarop artikel 160 WVW niet ziet. De controlebevoegdheid is dan namelijk niet uitsluitend voor een ander doel (te weten: opsporing) gebruikt dan waarvoor die controlebevoegdheid is verleend.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de staandehouding rechtmatig was. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim, zodat bewijsuitsluiting niet aan de orde is.
4.3.2.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Ten aanzien van de Renault Clio
De rechtbank is van oordeel dat de heling van de Renault Clio niet kan worden bewezen en overweegt hiertoe het volgende.
De Renault Clio wordt op 20 of 21 september 2016 in Rotterdam weggenomen. Op 17 maart 2017 wordt verdachte in Amsterdam staande gehouden terwijl hij, met medeverdachten [medeverdachte 1] en [mederverdachte 2] , in de auto rijdt. Verdachte is de bestuurder en geeft aan dat hij de auto heeft geleend. Hij wil niet zeggen van wie en kan geen kentekenbewijs van de auto overhandigen. Aan de portiersloten en het contactslot wordt geen (braak)schade waargenomen. Ook verder is naar de uiterlijke verschijningsvorm niet te zien of te vermoeden dat de Renault Clio gestolen is. De Renault Clio bleek voorzien van valse kentekenplaten.
De rechtbank stelt vast dat niet blijkt wanneer en onder welke omstandigheden verdachte de Renault Clio voorhanden heeft gekregen Voor de vraag of er sprake is van heling is nu juist het moment van het voorhanden krijgen bepalend. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat uit voornoemde omstandigheden niet blijkt dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de Renault Clio wist of had moeten vermoeden dat deze van diefstal (of ander misdrijf) afkomstig was.
Ten aanzien van de Volkswagen Caddy
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde heling van de Volkswagen Caddy niet kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de Volkswagen Caddy heeft verworven of voorhanden heeft gehad. Daar komt bij dat niet is bewezen dat verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van de Volkswagen Caddy wist of had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen.
Gelet op het voorgaande zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
4.3.3.
Partiële vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte ook moet worden vrijgesproken ten aanzien van het voorhanden hebben van de wapens en munitie die in de Volkswagen Caddy zijn aangetroffen. Zoals hiervoor is overwogen is niet bewezen dat verdachte de Volkswagen Caddy op 17 maart 2017 voorhanden heeft gehad. Dat er een handpalmafdruk van verdachte op een LCD-scherm in de Volkswagen Caddy is aangetroffen maakt dat niet anders. Hieruit valt immers niet af te leiden dat verdachte op 17 maart 2017 de beschikkingsmacht had over de inhoud van de auto.
4.3.4.
Oordeel over het onder 2 (munitie in de woning) en 3 ten laste gelegde
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2 en hiertoe aangevoerd dat niet blijkt wanneer verdachte voor het laatst thuis is geweest en dat de woning meerdere bewoners heeft.
De rechtbank overweegt dat er op twee plaatsen in de woning van verdachte en zijn vriendin munitie is aangetroffen (in de was-/droogruimte en in de hal/gang), in totaal 16 patronen. In beginsel geldt dat degene die over een ruimte de beschikkingsmacht heeft – behoudens contra-indicaties – ook verantwoordelijk is voor hetgeen zich daarin bevindt en daar ook wetenschap van heeft. Uit het dossier blijkt niet dat anderen dan verdachte en zijn vriendin toegang hadden tot de woning. Nu verdachte op dit punt geen verklaring heeft afgelegd en er dus geen contra-indicaties zijn, is de rechtbank, conform voornoemd uitgangspunt, van oordeel dat verdachte wist van de munitie in zijn woning en dat hij hier ook de beschikkingsmacht over had.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is ten aanzien van feit 3. Hij heeft hiertoe, kort gezegd, aangevoerd dat er in het proces-verbaal van de doorzoeking van de rechter-commissaris geen melding wordt gemaakt van verdovende middelen. Ditzelfde geldt voor het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] van 18 maart 2017. Het proces-verbaal van [naam verbalisant] van 23 mei 2017 is, in strijd met artikel 152 Sv, niet ten spoedigste opgemaakt. In het forensisch rapport staat verder dat de integriteit van het item mogelijk geschonden is, als gevolg van de wijze van verpakken. Al met al is er naar de mening van de raadsman geen verifieerbare en betrouwbare keten van beslag en zijn de bevindingen omtrent de cocaïne onvoldoende betrouwbaar. Subsidiair is de raadsman van mening dat er als gevolg van de gehele gang van zaken geen sprake kan zijn van overtuigend bewijs. De conclusie van de raadsman is dat verdachte van feit 3 moet worden vrijgesproken.
De rechtbank constateert met de raadsman dat in de genoemde processen-verbaal van 18 maart 2017 geen melding wordt gemaakt van de vondst van (vermoedelijk) cocaïne. Daarnaast is de rechtbank het met de raadsman eens dat het proces-verbaal van 23 mei 2017 onnodig lang na de doorzoeking is opgemaakt. Het voorgaande maakt echter niet dat er twijfel zou moeten bestaan over de inhoud van dat laatste proces-verbaal. Ook bewijsuitsluiting is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Hoewel het slordig is dat de verbalisant pas na twee maanden proces-verbaal opmaakt, levert dit geen grove schending van artikel 152 Sv op. Daar komt bij dat het nadeel voor verdachte zeer beperkt is gebleven. Het proces-verbaal van 23 mei 2017 kan dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de cocaïne niet door de rechtercommissaris in beslag is genomen, waardoor er in die verslaglegging ook geen melding van cocaïne is gemaakt, maar op eigen titel door de (hulp) officier van justitie. Dit is een rechtmatige gang van zaken en maakt niet dat er sprake is van een onbetrouwbare keten van beslag.
Ten aanzien van de opmerking in het forensisch rapport overweegt de rechtbank het volgende. In het rapport staat: ‘Item 5355419 werd aangeleverd in een deels dicht geniete papieren zak. Door deze verpakkingswijze is de integriteit van het item mogelijk geschonden.’ Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de zak waarin het item, in dit geval een plastic zakje met vermoedelijk cocaïne, werd vervoerd open is geweest, niets afdoet aan de conclusie in het rapport. Dit zou mogelijk anders zijn indien er sprake zou zijn van bijvoorbeeld DNA-onderzoek waarbij contaminatie op de loer ligt, maar de conclusie dat er sprake is van 133 gram van een materiaal bevattende cocaïne trekt de rechtbank niet in twijfel.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat zij, gelet op de voorgaande overwegingen, geen aanleiding ziet om het meer subsidiaire verzoek van de raadsman, te weten het horen van de betreffende rechter-commissaris, te honoreren.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn standpunt dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne. Ook hier geldt dat degene die over een ruimte de beschikkingsmacht heeft in beginsel verantwoordelijk is voor hetgeen zich daarin bevindt, behalve wanneer daarvoor contra-indicaties bestaan. Dat op het plastic zakje waar de cocaïne in zat een vingerafdruk van een ander persoon is gevonden en dat in de woning van verdachte geen sleutel van de kelderbox is gevonden, vormt naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanige contra-indicatie.
Vrijspraak medeplegen
Nu er geen bewijs voorhanden is dat verdachte de cocaïne en de munitie in zijn woning samen met iemand anders voorhanden heeft gehad, zal hij zowel ten aanzien van feit 2 als feit 3 van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de als bijlage I aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 2
op 18 maart 2017 te Bergschenhoek, in de woning gelegen aan de [adres] te [plaats]
- munitie van categorie II, te weten een patroon (kaliber .30 - 30WIN, merk PMC) en
- munitie van categorie III, te weten meerdere patronen (kaliber 9 x 19 mm),
voorhanden heeft gehad;
feit 3
op 18 maart 2017 te Bergschenhoek, opzettelijk aanwezig heeft gehad 133 gram cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de hoofdstraf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, in het geval van strafoplegging, de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven voldoende straf is geweest. Verder dient er rekening te worden gehouden met de studievertraging die verdachte heeft opgelopen als gevolg van het voorarrest en met het feit dat verdachte zijn studie in september 2017 zal hervatten.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten. In zijn woning heeft hij een aantal patronen voorhanden gehad en in zijn kelderbox had hij een hoeveelheid cocaïne aanwezig. Het gebruik van cocaïne is schadelijk voor de volksgezondheid en de handel in harddrugs brengt niet zelden overlast voor de omgeving en andere vormen van criminaliteit met zich mee. Ook het ongecontroleerde bezit van munitie kan een gevaar opleveren voor de samenleving. Het bezit van de cocaïne weegt voor de strafoplegging het zwaarst en daarvoor wordt doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Dat zal de rechtbank ook in dit geval doen. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Als hij opnieuw gedetineerd zou raken, zou dit nadelige gevolgen hebben voor zijn studie. Dit is onwenselijk. Daar komt bij dat verdachte inmiddels al zo’n drie maanden in voorarrest heeft doorgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank doet een gevangenisstraf van deze duur recht aan de ernst van de feiten die verdachte heeft begaan.
Daarom zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, die gelijk is aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
9. Ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
patroon (5355364);
patroon, 23 stuks (5355372);
tas, Dirk van den Broek (5357191);
gekloonde kentekenplaat [kenteken] , 2 stuks (5354485);
valse sleutel Renault (5383108).
De verdediging heeft ter zitting afstand gedaan van al deze voorwerpen.
Verbeurdverklaring
Ten aanzien van voorwerp 3 bepaalt de rechtbank dat, nu het onder 3 bewezen geachte met behulp hiervan is begaan, dit voorwerp verbeurd wordt verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu het onder 2 bewezen geachte is begaan met betrekking tot de voorwerpen 1 en 2 en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De voorwerpen 4 en 5 zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte werd verdacht, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarom worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie’;
ten aanzien van feit 3:
‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
ACHTENTACHTIG (88) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- tas, Dirk van den Broek (5357191).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • patroon (5355364);
  • patroon, 23 stuks (5355372);
  • gekloonde kentekenplaat [kenteken] , 2 stuks (5354485);
  • valse sleutel Renault (5383108).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2017.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.