In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen S.C. Buizert en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres, S.C. Buizert, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin haar WW-uitkering werd herberekend. In het primaire besluit van 17 maart 2016 werd haar een uitkering toegekend met ingang van 1 maart 2016, maar de hoogte van een eerdere WW-uitkering werd aangepast. Eiseres ging in beroep tegen het bestreden besluit van 20 juni 2016, waarin het UWV haar bezwaar gegrond verklaarde maar de eerdere uitkering beëindigde.
Tijdens de zitting op 11 januari 2017 werd het onderzoek gevoerd, waarna de rechtbank op 2 juni 2017 een tussenuitspraak deed. Hierin werd het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV diende een aanvullende motivering in, waarop eiseres een schriftelijke zienswijze gaf. De rechtbank besloot geen nadere zitting te houden en sloot het onderzoek.
In de uitspraak van 1 september 2017 oordeelde de rechtbank dat het UWV niet kon volstaan met de eerdere motivering en dat de hardheidsclausule van artikel 3 van het Besluit Conversie WW van toepassing was. De rechtbank herroept het primaire besluit en stelt dat de uitspraak in de plaats treedt van het primaire besluit. Eiseres werd in het gelijk gesteld, en het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.732,50 werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de omzetting van WW-rechten geen negatieve gevolgen mag hebben voor de uitkering van eiseres.