ECLI:NL:RBAMS:2017:6282

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
16/4955
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.C. Bachrach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Samenloop van oude en nieuwe WW-aanspraken als gevolg van de wijziging van de WW op 1 juli 2015 en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen S.C. Buizert en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres, S.C. Buizert, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin haar WW-uitkering werd herberekend. In het primaire besluit van 17 maart 2016 werd haar een uitkering toegekend met ingang van 1 maart 2016, maar de hoogte van een eerdere WW-uitkering werd aangepast. Eiseres ging in beroep tegen het bestreden besluit van 20 juni 2016, waarin het UWV haar bezwaar gegrond verklaarde maar de eerdere uitkering beëindigde.

Tijdens de zitting op 11 januari 2017 werd het onderzoek gevoerd, waarna de rechtbank op 2 juni 2017 een tussenuitspraak deed. Hierin werd het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV diende een aanvullende motivering in, waarop eiseres een schriftelijke zienswijze gaf. De rechtbank besloot geen nadere zitting te houden en sloot het onderzoek.

In de uitspraak van 1 september 2017 oordeelde de rechtbank dat het UWV niet kon volstaan met de eerdere motivering en dat de hardheidsclausule van artikel 3 van het Besluit Conversie WW van toepassing was. De rechtbank herroept het primaire besluit en stelt dat de uitspraak in de plaats treedt van het primaire besluit. Eiseres werd in het gelijk gesteld, en het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.732,50 werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de omzetting van WW-rechten geen negatieve gevolgen mag hebben voor de uitkering van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2017 in de zaak tussen

S.C. Buizert, te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. A. Lange),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [de persoon] ).

Procesverloop

In het besluit van 17 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend met ingang van 1 maart 2016. Daarnaast heeft verweerder de hoogte van een eerdere WW-uitkering van eiseres herberekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
In het besluit van 20 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij bepaald dat de eerdere WW-uitkering van eiseres per 1 maart 2016 moet worden beëindigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 2 juni 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zal uitspraak doen.

Overwegingen

De tussenuitspraak
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank – voor zover hier nog van belang – het volgende overwogen. Verweerder moet nader motiveren waarom de hardheidsclausule van artikel 3 van het Besluit Conversie WW alleen wordt toegepast bij de omzetting van
meerdereoude WW-rechten. Verweerder moet daarbij motiveren hoe het interne beleid ten aanzien van de hardheidsclausule zich verhoudt tot de situatie van eiseres. In geval van eiseres is WW-recht 1 ontstaan en later herleefd als gevolg van
verschillendedienstbetrekkingen. Is dan nog steeds sprake van één oud WW-recht en zo ja op grond waarvan?
Ontwikkelingen in de zaak na de tussenuitspraak
3. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een nadere motivering gegeven in de brief van 14 juli 2017. In de nadere motivering heeft verweerder – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende opgemerkt:
“Uitgangspunt bij de omzetting van het recht is dat de omzetting geen gevolgen heeft voor de resterende duur van de uitkering. De omzetting kan met zich meebrengen dat het dagloon van het oude recht moet worden gewijzigd. […]
In de Nota van toelichting is opgenomen dat de omzetting niet mag leiden tot een veel lagere uitkering. In dat geval is UWV bevoegd om de hardheidsclausule toe te passen (Staatsblad 2014, 526).
[…] De beëindiging van het oude recht is in ieder geval een reden om te beoordelen of de hardheidsclausule moet worden toegepast.
De hoogte van WW-recht 1 bedroeg 70% van 5/32 x € 116,17 = € 12,71 per dag.
Met ingang van 1 maart 2016 is er een nieuw recht op uitkering ontstaan voor de overige 27 uur met een dagloon van € 105,66. De hoogte van WW-recht 2 is 70% van € 105,66 = € 73,96.
Als recht 2 zou zijn ontstaan voor 1 juli 2015 dan zouden beide rechten naast elkaar hebben gelopen. De totale hoogte van beide uitkeringen zou dan € 12,71 + € 73,96 = € 86,66 per dag zijn geweest.
Na 1 juli 2015 is er sprake van inkomstenverrekening. De twee verschillende rechten lopen niet meer naast elkaar. Het maandloon van recht 2 wordt op grond van artikel 3:3, zevende lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten als inkomen in mindering gebracht op recht 1.
Gelet op het uitgangspunt dat bij de omzetting van het recht het totaalbedrag aan uitkering niet (veel) lager mag worden dient de hoogte van recht 1 € 12,71 per dag te blijven:
70% van (dagloon recht 1 – € 105,66) = € 12,71
Het dagloon van recht 1 moet in dat geval worden opgehoogd naar € 123,81:
70% van (123,81 – 105,66) = 12,71.
Het verschil tussen de beide daglonen en daarmee ook de maandlonen bedraagt meer dan 12,5%. Er is derhalve ook geen reden om recht 1 te beëindigen.
Er is in casu aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen en het dagloon van recht 1 vast te stellen op € 123,81.
Met inachtneming van het voorafgaande wordt het door eiseres bestreden besluit van 20 juni 2016 niet gehandhaafd.”
4. Eiseres heeft in de schriftelijke zienswijze van 15 augustus 2017 – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende opgemerkt:
“[…] het UWV erkent dat het uitkeringsbedrag van het oude – reeds bestaande WW-recht – van betrokkene ook na de conversie moet blijven bestaan naast het nieuwe recht. Daarbij heeft het UWV ook aangegeven hoe de uitkering (c.q. het dagloon) van de oorspronkelijke WW-uitkering in dat geval aangepast dient te worden. Naar mening van [de vrouw] komt het UWV hiermee tegemoet aan haar beroepsgronden. Zij kan zich dan ook vinden in dit standpunt van het UWV.
[…] [D]e beslissing in primo van 17 maart 2016 [is] nog in stand […] gebleven. [Eiseres verzoekt] om dit besluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het WW-recht c.q. de WW-rechten […] met ingang van 1 maart 2016 moeten worden vastgesteld conform het standpunt van het UWV uit de brief van 14 juli 2017.”
Beoordeling door de rechtbank
5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit, zal de rechtbank eiseres in het gelijk stellen. Verweerder heeft in zijn nadere motivering uiteengezet dat het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd. Omdat het bestreden besluit hierdoor niet langer bestaat, zal de rechtbank het beroep van eiseres – gericht tegen dat besluit – formeel niet-ontvankelijk verklaren.
6. Naar aanleiding van de nadere motivering van verweerder en de zienswijze van eiseres, ziet de rechtbank aanleiding om als volgt zelf in de zaak te voorzien op grond van artikel 8.72, derde lid onder b van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank herroept het primaire besluit. Deze uitspraak (met nadruk op de nieuwe berekening van de WW-rechten van eiseres door verweerder, zoals hiervoor in overweging 3 geciteerd) dient in de plaats van het primaire besluit te komen.
7. Omdat eiseres in het gelijk wordt gesteld, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1,732,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus; met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.732,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).