ECLI:NL:RBAMS:2017:8184

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3538
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering EU-burger tijdens beroepsprocedure verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Bulgaarse eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiseres ontving sinds 3 februari 2015 een bijstandsuitkering, maar deze werd per 5 mei 2017 beëindigd omdat haar verblijfsrecht als EU-burger volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was geëindigd. De eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beëindiging, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank moest beoordelen of de beëindiging van de bijstandsuitkering terecht was, en of er sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid tussen EU-burgers en derdelanders met betrekking tot het recht op bijstand tijdens een beroepsprocedure.

De rechtbank overwoog dat volgens de Participatiewet alleen Nederlanders of personen die gelijkgesteld zijn met een Nederlander recht hebben op bijstandsuitkering. De eiseres voldeed niet aan de voorwaarden om met een Nederlander gelijkgesteld te worden, omdat zij op de datum van de beëindiging van de bijstandsuitkering geen rechtmatig verblijf meer had. De rechtbank concludeerde dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid was tussen EU-burgers en derdelanders, aangezien ook derdelanders in vergelijkbare situaties geen recht op bijstand hebben tijdens een beroepsprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en bevestigde de beëindiging van de bijstandsuitkering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. F. Lavell),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: drs. A.A. Brouwer).

Procesverloop

Met het besluit van 14 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 15 maart 2017 beëindigd.
Met het besluit van 4 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 5 mei 2017 beëindigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2017. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan deze zaak vooraf?
1.1
Eiseres heeft de Bulgaarse nationaliteit en staat sinds 15 december 2010 in Nederland ingeschreven. Zij ontvangt vanaf 3 februari 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft hiervan melding gedaan aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
1.2
Met het besluit van 13 juli 2016 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris) vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres en haar zoon als burgers van de Europese Unie (EU) is geëindigd. Daarbij is overwogen dat eiseres niet ten minste één jaar reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en langer dan zes maanden werkloos is. Ook is eiseres geen werkzoekende met reële kans op werk en niet gebleken is dat zij voldoende middelen heeft om van te leven. De Staatssecretaris heeft met zijn besluit van 1 maart 2017 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 13 juli 2016 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op bezwaar beroep ingesteld. Ook heeft zij de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt haar uitzetting te verbieden totdat op het beroep beslist is. Met de uitspraak van 24 juli 2017 (zaaknummer 17/6953) heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en heeft de voorzieningenrechter haar verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Waar gaat deze zaak over?
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres beëindigd, omdat zij geen rechtmatig verblijf meer in Nederland heeft. Met het bestreden besluit heeft verweerder de beëindigingsdatum van de bijstandsuitkering bepaald op 5 mei 2017. Volgens verweerder kan eiseres niet met een Nederlander gelijkgesteld worden op grond van de Pw, omdat de IND heeft vastgesteld dat haar verblijfsrecht is geëindigd en het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond is verklaard. De datum van de beëindiging van de bijstandsuitkering heeft verweerder na het bezwaar van eiseres aangepast, omdat zij in strijd met verweerders beleidsvoorschriften niet is gehoord voor de beëindiging van haar bijstandsuitkering.
3.1
Eiseres voert in beroep aan dat er ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen vreemdelingen die geen burger van de EU zijn (zogeheten derdelanders) en EU‑burgers. Derdelanders van wie de verblijfstitel is beëindigd, kunnen volgens eiseres wel recht op bijstand houden als zij beroep instellen tegen het besluit op bezwaar van de Staatssecretaris over de beëindiging van hun verblijfsrecht. Eiseres houdt als onderdaan van de EU echter geen recht op bijstand als zij beroep heeft ingesteld tegen de vaststelling dat haar verblijfsrecht is geëindigd.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het een bewuste keuze is geweest van de wetgever om krachtens de wet alleen rechtmatig verblijf toe te kennen aan vreemdelingen hangende het eerste rechtsmiddel tegen een besluit (bezwaar) en niet hangende het daaropvolgende rechtsmiddel (beroep/hoger beroep). Verweerder verwijst in dat verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 maart 2016. [1]
Wat vindt de rechtbank ervan?
4.1
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiseres per 5 mei 2017 heeft beëindigd vanwege het einde van haar verblijfsrecht in Nederland. Meer specifiek gaat het daarbij om de vraag of sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen derdelanders en EU-burgers doordat de bijstandsuitkering van eiseres is beëindigd tijdens de beroepsprocedure over haar geëindigde verblijfsrecht.
4.2
Volgens de Pw kunnen alleen Nederlanders of personen die worden gelijkgesteld met een Nederlander voor een bijstandsuitkering in aanmerking komen. Ten eerste wordt met een Nederlander gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ten tweede wordt gelijkgesteld met een Nederlander de vreemdeling die, nadat hij niet langer rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdelen a tot en met e, of l, van de Vw 2000 (eerste voorwaarde), voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating of tijdig bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van die toelating (tweede voorwaarde) en die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdelen g of h, van de Vw 2000 (derde voorwaarde). [2]
4.3
Eiseres heeft niet de Nederlands nationaliteit en had op de datum in geding (5 mei 2017) ook geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland op grond van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000. Zij kan dus alleen met een Nederlander worden gelijkgesteld als zij aan de drie hierboven genoemde voorwaarden voldoet. Vast staat dat eiseres rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onderdeel e, van de Vw 2000. Vast staat verder dat eiseres tijdig beroep heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar waarin de Staatssecretaris het einde van haar verblijfsrecht heeft gehandhaafd. Eiseres voldoet dus aan de eerste twee voorwaarden.
4.4
Eiseres voldoet echter niet aan de derde voorwaarde, omdat zij tijdens haar beroepsprocedure geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onderdelen g of h, van de Vw 2000 had. Daarin is namelijk bepaald dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in afwachting van een bezwaar- of beroepsprocedure als uitzetting op grond van de Vw 2000 of een rechterlijke beslissing achterwege moet blijven in afwachting van die procedure. Eiseres mocht haar beroepsprocedure tegen de vaststelling van het einde van haar verblijfsrecht niet in Nederland afwachten op grond van de Vw 2000 of een rechterlijke beslissing. Eiseres kon daarom tijdens haar beroepsprocedure niet met een Nederlander gelijk worden gesteld en had daarom ook geen recht op een bijstandsuitkering. [3]
4.5
De rechtbank overweegt verder dat ook derdelanders tijdens een beroepsprocedure tegen de beëindiging van hun reguliere verblijfsvergunning in beginsel geen rechtmatig verblijf op grond van de Vw 2000 hebben, en daarom tijdens die beroepsprocedure ook geen recht op bijstand hebben. Derdelanders kunnen tijdens hun beroepsprocedure over de beëindiging van hun reguliere verblijfsvergunning wel recht op bijstand houden als met een rechterlijke beslissing is bepaald dat uitzetting achterwege moet blijven in afwachting van de uitkomst van de beroepsprocedure. Die situatie is dus niet anders dan de situatie van eiseres. Eiseres zou immers ook rechtmatig verblijf en daarmee recht op bijstand hebben gehad als met een rechterlijke beslissing was bepaald dat haar uitzetting achterwege moest blijven gedurende haar beroepsprocedure tegen het besluit op bezwaar van de Staatssecretaris. Van een onderscheid, laat staan een ongerechtvaardigd onderscheid, tussen derdelanders en
EU-burgers over het recht op bijstand tijdens de beroepsprocedure tegen de beëindiging van een reguliere verblijfsvergunning of tegen het einde van een verblijfsrecht is dus geen sprake.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 5 mei 2017 heeft beëindigd, omdat zij geen rechtmatig verblijf meer had.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Bijlage: Wettelijk kader

Artikel 11, eerste lid, van de Pwbepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 11, tweede lid, van de Pwbepaalt – voor zover hier van belang – dat met de in het eerste lid bedoelde Nederlander wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000.
Artikel 11, derde lid, van de Pwbepaalt – voor zover hier van belang – dat bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk kunnen worden gesteld indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g en h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het
Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ (het Besluit gelijkstelling).
Op grond van
artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit gelijkstellingwordt voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vw 2000, voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating.
Artikel 8 van de Vw 2000bepaalt – voor zover hier van belang – dat de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf heeft;
(…)
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
(…)
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
(…).

Voetnoten

2.De rechtbank verwijst voor de relevante regelgeving naar de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
3.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5010, r.o. 4.3.