ECLI:NL:RBAMS:2017:8802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
13/845137-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van bestuurder van een bv voor belastingfraude met verwerping van het verweer omtrent het ontbreken van opzet

Op 8 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de bestuurder van een bv, die werd beschuldigd van belastingfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan over de periode van 25 april 2013 tot en met 31 januari 2014. De verdachte had de leiding over de onderneming en was verantwoordelijk voor de aangiften. Tijdens de zitting op 25 oktober 2017 heeft de officier van justitie, mr. M.J. Dontje, de vordering ingediend, en de verdediging werd gevoerd door mr. M.E. van der Werf. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij geen opzet had, omdat hij op zijn belastingadviseur mocht afgaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de onjuiste aangiften en dat hij opzettelijk te lage omzetbelasting had opgegeven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn mededaders opzettelijk handelden, wat leidde tot te weinig belastingheffing. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de bv van de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,00. De rechtbank benadrukte dat belastingfraude niet alleen de belangen van de fiscus schaadt, maar ook die van eerlijke belastingbetalers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/845137-15
Datum uitspraak: 8 november 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [GBA] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.J. Dontje, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.E. van der Werf, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaak tegen verdachte [bedrijf verdachte] (13/993134-16)

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. [bedrijf verdachte] , op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 april 2013 tot en met 31 januari 2014 te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Zaandam en/of Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting t.n.v. [bedrijf verdachte] over het/de tijdvak(ken):
  • 1e kwartaal 2013 (DOC-031, p. 5) en/of,
  • 2e kwartaal 2013 (DOC-031, p. 6) en/of,
  • 3e kwartaal 2013 (DOC-031, p. 7) en/of,
  • 4e kwartaal 2013 (DOC-031, p. 8),
(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben [bedrijf verdachte] en/of haar mededader(s) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangiftebiljet(ten) over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag omzetbedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
Subsidiair:
hij, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 april 2013 tot en met 31 januari 2014 te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Zaandam en/of Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting t.n.v. [bedrijf verdachte] over het/de tijdvak(ken):
  • 1e kwartaal 2013 (DOC-031, p. 5) en/of,
  • 2e kwartaal 2013 (DOC-031, p. 6) en/of,
  • 3e kwartaal 2013 (DOC-031, p. 7) en/of,
  • 4e kwartaal 2013 (DOC-031, p. 8),
(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangiftebiljet(ten) over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag omzetbedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
2. hij, op of omstreeks 06 september 2012 te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Zaandam en/of Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten, (in totaal) 2, althans één of meer, (digitale) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen, te weten,
  • een aangifte IB 2010 (D-032, p. 1) en/of,
  • een aangifte IB 2011 (D-032, p. 1),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan dan wel laten doen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), op/in het/de bij/naar (de) Inspecteur(s) der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/gezonden aangiftebiljet(ten)/aangifte(n) Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen over genoemd(e) jaar/jaren (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan belastbaar inkomen, opgegeven en/of vermeld, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat/die feit(en) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte omdat verdachte, die geen verstand heeft van belastingzaken, wel en zijn boekhouder en belastingconsulent, die verdachte heeft geadviseerd minder omzetbelasting aan te geven en de belastingaangifte heeft verzorgd, niet wordt vervolgd. Het gaat in deze zaak niet om vergelijkbare gevallen zodat geen sprake is van strijd met het gelijksbeginsel, maar zonder een heldere toelichting, die ontbreekt, valt in redelijkheid niet uit te leggen waarom in deze zaak de boekhouder/belastingadviseur, die de constructie met betrekking tot de omzetbelasting en suppleties heeft bedacht en heeft uitgevoerd, niet en verdachte die op diens adviezen is afgegaan wel wordt vervolgd, aldus de raadsman.
3.2.
Ingevolge artikel 167 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie heeft een ruime discretionaire bevoegdheid om te beslissen of een verdachte moet worden vervolgd. Deze vervolgingsbeslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
3.3.
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen, dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur – dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280 - NJ 2013/109) en waar de raadsman kennelijk op doelt. Ten aanzien van het verbod op willekeur geldt wel dat het ten onrechte niet vervolgen van derden van wie de gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte (HR 11 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:286 – NJ 2014/137).
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de zaak van de boekhouder/belastingadviseur, die wel wordt vervolgd voor het feitelijk leiding geven aan belastingfraude door zijn bedrijven, gelijk is aan die van verdachte, omdat beiden vanuit relevant strafrechtelijk perspectief bezien niet in een identieke positie verkeren. Verdachte is de eerstverantwoordelijke en degene die leiding heeft gegeven aan de onderneming die verdacht wordt van belastingfraude en gegevens heeft verstrekt aan de boekhouder op basis waarvan die de (verdere) werkzaamheden voor verdachte en zijn onderneming verrichtte.
3.5.
Aangezien ook overigens geen omstandigheid is gesteld, gebleken of aannemelijk geworden waaruit zou volgen dat zodanig gehandeld is in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde – met name het door de raadsman bedoelde verbod op willekeur – dat dit tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging leidt, wordt het door de raadsman gevoerde verweer verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [bedrijf verdachte] in de ten laste gelegde periode over de in de tenlastelegging genoemde kwartalen onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Verdachte was in de periode van 2009 tot en met 2014 zowel directeur als enig aandeelhouder van [bedrijf verdachte] en aldus feitelijk leidinggevende.
4.2.
Een belastingaangifte die onjuist of onvolledig is gedaan, levert pas een strafbare overtreding van artikel 69, tweede lid, AWR op als die opzettelijk is gedaan. De vraag is dus of kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend.
4.3.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [bedrijf verdachte] opzettelijk onjuiste aangifte heeft gedaan en daarom zou moeten worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. In zijn arrest van 13 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH2586) heeft de Hoge Raad het volgende overwogen: “Indien een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen, is er geen aanleiding tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept. Dit wordt niet anders door het enkele feit dat hij – al dan niet op grote schaal – gebruik maakt van de desbetreffende regeling”. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 februari 2017 (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:127) daaraan toegevoegd dat dit uitgangspunt ook geldt voor zover het gaat om “betrekkelijk eenvoudige formele voorwaarden”. In zijn arrest van 11 augustus 2017, ECLI:NL:HR:2017:1611 heeft de Hoge Raad een en ander nog eens bevestigd. Er was gelet op de deskundigheid van zijn boekhouder en belastingadviseur, aan wiens zorgvuldige taakvervulling verdachte niet behoefde te twijfelen, en eerdere praktijk, geen reden voor verdachte te twijfelen aan zijn aanname dat verdachte zijn belastingaangifte kon laten doen zoals hij heeft gedaan. Het (voorwaardelijk) opzet op het doen van onjuiste belastingaangifte ontbreekt, aldus de raadsman.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De desbetreffende overweging van de belastingkamer van de Hoge Raad is hier niet van toepassing. Het gaat in deze zaak niet om een fiscale kwestie waarin verdachte geen gelijk heeft gekregen maar om het bewust geven van een verkeerde voorstelling van zaken. Uit onder meer de verklaring van verdachte blijkt dat hij niet slechts is afgegaan op het advies van zijn belastingconsulent, maar dat hij wist dat telkens opzettelijk te lage omzetbelasting werd aangegeven. Verdachte heeft ter zitting hierover zakelijk weergegeven onder meer het volgende verklaard: Mijn bedrijf ( [bedrijf verdachte] ) is in korte tijd enorm gegroeid. Er gingen in de beginjaren veel facturen de deur uit, maar op het moment dat de Belastingdienst moest worden betaald, waren de facturen nog niet voldaan en kon de Belastingdienst dus nog niet worden betaald. Dan werd er wat geschoven. Aan het eind van het jaar, wanneer het boekjaar wordt opgemaakt, zou alles worden gecorrigeerd en door middel van het indienen van suppletieaangiftes worden rechtgetrokken.
[medewerker] , die werkzaam was bij [administratiekantoor] , het administratiekantoor dat de boekhouding van [bedrijf verdachte] en verdachte deed, verzorgde vanaf het tweede kwartaal van 2013 de aangiftes omzetbelasting van [bedrijf verdachte] . [medewerker] heeft verklaard dat het vermoeden van de Belastingdienst dat de periodieke aangiften omzetbelasting in 2013 in opdracht van verdachte structureel zijn verlaagd juist is.
Hieruit concludeert de rechtbank dat [bedrijf verdachte] opzet heeft gehad op het (laten) doen van onjuiste aangiften. Het voornemen om bij een suppletieaangifte de juiste omzet te vermelden doet aan deze conclusie niet af, nu de suppletieaangifte niet is bedoeld voor het oplossen van liquiditeitsproblemen van ondernemers, en bovendien de strafbare feiten reeds waren voltooid (Rechtbank Amsterdam 12 april 2017 - ECLI:NL:RBAMS:2017:2415).
4.5.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank niet alleen af dat [bedrijf verdachte] opzettelijk onjuiste belastingaangifte heeft gedaan, maar tevens dat zij dit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gedaan. Verdachte heeft als bestuurder feitelijk leiding gegeven aan deze strafbare handelingen.
4.6.
Uit het dossier volgt verder dat op de privérekeningen van verdachte stortingen zijn gedaan door het bedrijf [naam bedrijf] die betrekking hadden op de internetverkopen van [bedrijf verdachte] en dat deze stortingen niet waren verantwoord in de aangiften inkomstenbelasting van verdachte.
4.7.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1. [bedrijf verdachte]
, op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 25 april 2013 tot en met 31 januari 2014
te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Zaandam en/of Purmerend, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
(een
)ander of anderen,
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een)aangifte
(n
)voor de omzetbelasting t.n.v. [bedrijf verdachte] over
het/de tijdvak
(ken
):
  • 1e kwartaal 2013
  • 2e kwartaal 2013
  • 3e kwartaal 2013
  • 4e kwartaal 2013
(gedeeltelijk)onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan, immers heeft/hebben [bedrijf verdachte] en/of haar mededader(s) opzettelijk op
het/de bij
de Inspecteur der Belastingen ofde Belastingdienst ingeleverde
(elektronische
)aangiftebiljet
(ten
)over genoemd
(e
)tijdvak
(ken
) (telkens
) een te laag omzetbedrag, althans (telkens)een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, zulks
terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/ofterwijl dat
/diefeit
(en)er toe strekte
(n)dat te weinig belasting werd geheven,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/ofaan welke verboden gedraging
(en
)hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
2. hij, op
of omstreeks 06 september 2012
te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of Zaandam en/of Purmerend, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
(een
)ander of anderen,
althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk
(een)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n
), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten,
(in totaal
)2,
althans één of meer,(digitale) aangifte
(n
)voor de Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen, te weten,
  • een aangifte IB 2010
  • een aangifte IB 2011
onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan dan wel laten doen, immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader(s),
op/in
het/de
bij/naar
(de) Inspecteur(s) der belastingen ofde Belastingdienst
ingeleverde/gezonden
aangiftebiljet(ten)/aangifte
(n
)Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen over genoemd
(e
) jaar/jaren
(een)te la
(a)g
(e
)bedrag
(en
)aan belastbaar inkomen, opgegeven en/of vermeld, zulks
terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/ofterwijl dat
/diefeit
(en)er toe strekte
(n)dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van tweehonderdveertig uren. In de zaak tegen [bedrijf verdachte] heeft de officier van justitie een geldboete van € 75.000,00 geëist.
8.2.
De raadsman heeft voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen het volgende aangevoerd. Verdachtes bedrijf heeft altijd gesuppleerd. Hij heeft ook altijd het voornemen tot betalen gehad. Er is geen nadeel voor de fiscus omdat uiteindelijk alles is betaald. Verdachte en [bedrijf verdachte] zijn één; hij is 100% aandeelhouder van de bv. Als de bv wordt bestraft wordt verdachte ook bestraft en andersom geldt hetzelfde. Er zou kunnen worden volstaan met het opleggen van een geldboete aan de bv van verdachte en in de zaak tegen verdachte met een rechterlijk pardon (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht).
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
Verdachte heeft toen zijn bedrijf aangifte omzetbelasting over 2013 moest doen in samenspraak met zijn belastingadviseur telkens te weinig omzetbelasting in de aangifte vermeld omdat hij op dat moment niet genoeg geld in kas had. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan belastingfraude. Hij heeft ook in privé opzettelijk onjuiste belastingaangiften gedaan door inkomen te verzwijgen.
8.3.3.
Door deze handelwijze heeft verdachte het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
8.3.4.
De rechtbank laat in het voordeel van verdachte meewegen dat zijn bedrijf alsnog aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat de stortingen op zijn rekeningen uiteindelijk zijn aangemerkt als dividenduitkering. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte altijd van plan is geweest zijn aangiften te herstellen. Gebleken is immers dat verdachte over voorafgaande jaren ook door middel van suppleties zijn aangiften omzetbelasting heeft gewijzigd.
8.3.5.
De rechtbank zal de onderneming van verdachte een geldboete van € 50.000,00 opleggen. Gelet op de omstandigheid dat verdachte wel van plan was aan zijn verplichtingen te voldoen en heeft voldaan, is de rechtbank van oordeel dat in de zaak tegen verdachte kan worden volstaan met een voorwaardelijke straf zoals door de officier van justitie is geëist. Deze straf dient enerzijds om te benadrukken dat verdachte een verkeerde keuze heeft gemaakt en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken. Een rechterlijk pardon zoals door de raadsman is voorgesteld zou geen recht doen aan deze zaak mede gelet op de hoogte van het bedrag aan omzetbelasting dat niet is opgegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
Feitelijk leidinggeven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.T. Hylkema, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2017.
De jongste rechter is buiten staat
dit verkort vonnis mede te ondertekenen.