ECLI:NL:RBAMS:2018:3059

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
13/751173-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en de rechten van het kind

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 12 juni 2017 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1995, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 april 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen en de mogelijke schending van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind onderzocht. De raadsvrouw voerde aan dat de opgeëiste persoon als minderjarige had moeten worden berecht, maar de rechtbank oordeelde dat dit verweer niet onderbouwd was. Daarnaast werd er een beroep gedaan op de slechte detentieomstandigheden in Polen, maar de rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe, objectieve gegevens waren die een reëel gevaar voor onmenselijke behandeling konden aantonen. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat de detentieomstandigheden in Polen niet zodanig zijn dat dit een belemmering voor overlevering vormt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen is daarom toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.A.A.G. de Vries als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751173-18
RK nummer: 18/1642
Datum uitspraak: 9 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 maart 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juni 2017 door
the Regional Court in Gliwice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 6 november 2013 van
the District Court of Tarnowskie Góry, met kenmerk II K 601/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar, 11 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met hetoogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

5.Verweren

5.1.
Schending van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind
De raadsvrouw heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon in Polen via het jeugdstrafrecht en door een kinderrechter had moeten worden berecht, omdat hij op het moment van het plegen van het strafbare feit zeventien jaar was. Artikel 40 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind is geschonden, nu het Poolse recht bepaalt dat zeventienjarigen meerderjarig zijn met als gevolg dat de opgeëiste persoon als meerderjarige is berecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering daarom dient te worden geweigerd.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw dient te worden gepasseerd, nu de raadsvrouw het verweer niet heeft onderbouwd.
5.2.
Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat
De raadsvrouw heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat de detentieomstandigheden in Polen zodanig slecht zijn dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Polen gedetineerd zijn onmenselijk of vernederd worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de gronderechten van de Europese Unie (Handvest). Er is sprake van overbevolking en geweld tussen gedetineerden onderling, aldus de raadsvrouw. Zo is de opgeëiste persoon gedurende een eerdere detentie in Bytom te Polen door een medegedetineerde met een mes in zijn ribben is gestoken. Niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon in het geval hij wordt overgeleverd, zal worden blootgesteld aan een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling. De beslissing op het overleveringsverzoek moet daarom worden uitgesteld in afwachting van concrete informatie van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na een eventuele overlevering.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank heeft al eerder (onder andere op 24 mei 2016 [1] ) uitspraak gedaan op een overleveringsverzoek uit Polen, in welk vonnis is ingegaan op de detentieomstandigheden in Polen. Daarbij is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijk of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. Niet gebleken is van nieuwe, objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Polen die aanzetten tot het wijzigen van dat oordeel. Aan het op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 in de zaken
Aranyosi en Căldăraru(ECLI:EU:2016:198) te hanteren toetsingskader dat ziet op het uitsluiten van het individuele risico voor de opgeëiste persoon, komt de rechtbank daarom niet toe. Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2018.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, 24 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3081.