Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 12 juni 2017 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1995, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 april 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen en de mogelijke schending van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind onderzocht. De raadsvrouw voerde aan dat de opgeëiste persoon als minderjarige had moeten worden berecht, maar de rechtbank oordeelde dat dit verweer niet onderbouwd was. Daarnaast werd er een beroep gedaan op de slechte detentieomstandigheden in Polen, maar de rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe, objectieve gegevens waren die een reëel gevaar voor onmenselijke behandeling konden aantonen. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat de detentieomstandigheden in Polen niet zodanig zijn dat dit een belemmering voor overlevering vormt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen is daarom toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.A.A.G. de Vries als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.