[gedaagde] heeft verder als verweer aangevoerd dat niet zij, maar het bedrijf van [naam 6] (de broer van [naam 3] ) te weten de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 2] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ) de taarten aan Topgeschenken heeft geleverd.
Taartenwinkel heeft haar stelling dat [gedaagde] taarten aan Topgeschenken heeft geleverd onder meer onderbouwd met de e-mail van 11 januari 2017 (zie 2.6) en de toelichting dat de daarin vermelde ‘binnenkomende orders’ afkomstig zijn van Topgeschenken, gelet op het feit dat de namen van de taarten genoemd in die e-mail overeenkomen met de namen van de taarten op de website Taartbezorgen.nl. [gedaagde] heeft dat niet weersproken.
Taartenwinkel heeft voorts onbetwist gesteld dat haar vaste leverancier van taartdozen in opdracht van Topgeschenken 1400 gepersonaliseerde taartdozen heeft afgeleverd bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft daartegenover aangevoerd dat zij in verband met een order van Topgeschenken aan [bedrijfsnaam] van 1400 taarten - welke omvang voor [bedrijfsnaam] op dat moment problematisch was - op verzoek van [bedrijfsnaam] de betreffende taarten heeft geproduceerd. Dergelijke verzoeken deed en doet [bedrijfsnaam] wel vaker, aldus [gedaagde] , en dan is het wel zo efficiënt om de dozen direct bij [gedaagde] te laten afleveren. Vast staat derhalve dat [gedaagde] feitelijk taarten heeft geproduceerd en verpakt die bestemd waren voor Topgeschenken.
Taartenwinkel heeft voorts, onder verwijzing naar het in 3.2 vermelde beeldmateriaal, gesteld dat [gedaagde] het vervoer verzorgde van de in opdracht van Topgeschenken geproduceerde taarten, met dezelfde ritten als waarbij ook de in opdracht van Taartenwinkel geproduceerde taarten werden vervoerd, zoals ook is vermeld in de e-mail van 6 april 2017 (zie 2.7). [gedaagde] heeft dat niet betwist.
Vast staat dat [bedrijfsnaam] een kleinschalige, meer ambachtelijk werkende producent van brood en banket is, waarvan [naam 3] via [bedrijf 1] sinds december 2015 middellijk bestuurder en middellijk aandeelhouder is. Taartenwinkel heeft er voorts op gewezen dat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bij het bedrijfsprofiel van [bedrijfsnaam] de website van [gedaagde] wordt vermeld en dat de bestelpagina op de website van [bedrijfsnaam] direct doorlinkt naar de website van [gedaagde] .
[gedaagde] stelt in deze procedure weliswaar dat zij, toen Topgeschenken haar in 2016 benaderde met belangstelling voor de levering van taarten, aan Topgeschenken te kennen heeft gegeven dat zij op economische gronden (gebrek aan schaalgrootte/ het beperkte volume aan taarten dat Topgeschenken verwachtte te zullen afnemen) niet geïnteresseerd was, maar die stelling lijkt in tegenspraak met hetgeen [naam 3] eerder telefonisch aan Taartenwinkel heeft medegedeeld, namelijk dat [gedaagde] Topgeschenken heeft afgeslagen omdat dit volgens het contract met Taartenwinkel niet was toegestaan (zie 2.7). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt ook niet in te zien dat sprake zou zijn van een gebrek aan schaalgrootte (eerder van een uitbreiding van de schaalgrootte waarop al voor Taartenwinkel werd geproduceerd). Evenmin is toegelicht waarom Topgeschenken als klant zou kiezen voor een ambachtelijk werkende bakkerij in plaats van de meer industrieel werkende bakkerij [gedaagde] . [gedaagde] heeft ook geen contract of (bestel)documentatie overgelegd waaruit volgt dat [bedrijfsnaam] (en niet [gedaagde] ) de contractuele wederpartij van Topgeschenken was. Dat had gezien de onderbouwde stellingen van Taartenwinkel wel op haar weg gelegen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij taarten heeft geleverd aan Topgeschenken. Voor zover al moet worden aangenomen dat Topgeschenken daartoe formeel opdracht heeft gegeven aan [bedrijfsnaam] , is de rechtbank - mede in aanmerking genomen dat [naam 3] zowel in de familiesfeer als zakelijk is gelieerd aan [bedrijfsnaam] - van oordeel dat [bedrijfsnaam] er slechts voor de vorm is tussengeschoven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de leveringen aan Topgeschenken als een schending van het in artikel 11.2 van de overeenkomst opgenomen exclusiviteitsbeding moeten worden aangemerkt.