ECLI:NL:RBAMS:2018:369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
13-752033-17 RK 17-7365
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot drugshandel

Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1976, die wordt verdacht van betrokkenheid bij drugshandel. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 16 november 2017 en de behandeling vond plaats op 11 januari 2018. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. De verdediging voerde aan dat de beschrijving van de feiten in het EAB niet voldoende was om de overlevering te rechtvaardigen, vooral gezien de jonge leeftijd van de opgeëiste persoon ten tijde van de vermeende feiten. De officier van justitie betoogde echter dat de beschrijving van de feiten duidelijk was en dat de opgeëiste persoon gedurende een lange periode betrokken was bij de drugslijn naar België.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de argumenten van de verdediging niet voldoende waren om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752033-17
RK-nummer: 17/7365
Datum uitspraak: 25 januari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 november 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 november 2017 door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Marokko, op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 8 november 2017, uitgevaardigd door eerdergenoemde onderzoeksrechter.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
In een e-mail van 2 januari 2018, afkomstig van de Onderzoeksrechter die het EAB heeft uitgevaardigd, geeft deze autoriteit de volgende aanvullende informatie:
‘ik kan u mededelen dat inzake [opgeëiste persoon] het onderzoek aantoonde dat hij reeds sedert 1991 ononderbroken actief is in de verkoop van drugs (hoofdzakelijk heroïne)’
waarbij de Onderzoeksrechter verwijst naar door afnemers afgelegde verklaringen.
Standpunt raadsmanDe overlevering moet worden geweigerd, want de omschrijving van het feit is niet genoegzaam.
Het is moeilijk denkbaar dat de opgeëiste persoon al vanaf 1991 actief betrokken zou zijn bij een internationale drugslijn, laat staan dat hij daarbij een leidende rol zou vervullen. Hij was toen nog maar vijftien jaar oud. De contacten verliepen kennelijk via de telefoon maar een telefoon uit 1991 is niet meer een telefoon zoals we die nu kennen. Algemeen bekend is dat telefoons van drugsdealers van de een op de ander overgaan. Er is meer informatie nodig. Subsidiair moet meer informatie worden gevraagd aan de Belgische onderzoekrechter.
Standpunt officier van justitie
Het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht is duidelijk omschreven; het aanbieden van drugs en het vervoeren daarvan naar België. Dat de opgeëiste persoon bij het begin van de periode nog maar vijftien jaar oud was, maakt dat niet anders. Hij wordt ervan verdacht gedurende een lange periode betrokken te zijn geweest bij de drugslijn.
Hetgeen is aangevoerd over de telefoons en de suggestie dat nummers van de een op de ander worden overgedragen is een bewijskwestie.
Oordeel rechtbankDe rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd zijn in feite bewijskwesties die moeten worden voorgelegd aan de Belgische rechter die, anders dan de overleveringsrechter, beschikt over het volledige strafdossier. Dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht sinds zijn vijftiende jaar een actieve rol te spelen in een drugslijn van Nederland naar België mag enige verbazing wekken, maar onmogelijk is het niet.
Het EAB voldoet aan de vereisten van artikel 2, tweede lid, aanhef, onder e OLW en hetgeen de raadsman heeft aangevoerd kan niet tot weigering van de overlevering leiden. Bovendien is aan het overleveringsdossier een proces-verbaal van bevindingen toegevoegd dat door het IRC, eenheid Rotterdam, is opgemaakt naar aanleiding van een rechtshulpverzoek dat is gedaan door eerdergenoemde Onderzoeksrechter. Dit proces-verbaal bevat aanvullende informatie waarop de verdenking jegens de opgeëiste persoon – en anderen – gegrond is. De specialiteit is dan ook voldoende gewaarborgd, de opgeëiste persoon weet tegen welke verdenking hij zich zal moeten verweren. Er is geen aanleiding om nadere informatie in te winnen.

4.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, heeft de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu Nederlands onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. De rechtbank stelt vast dat aan deze voorwaarde is voldaan nu het strafbare feit naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd als ‘
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek heeft een aanvang genomen in België,
  • het bewijs bevindt zich in België,
  • medeverdachten worden in België vervolgd of zijn daar veroordeeld,
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Belgische markten dus is met name de rechtsorde van België geschaad.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Belgische autoriteiten en de verdere vervolging in België de voorkeur verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd:
  • het betreft hier een Nederlands onderzoek,
  • de in het onderzoek genoemde verdachten zijn Nederlanders
  • niet blijkt dat de Belgische getuigen op enig moment contact hebben gehad met de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef, onder f OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat een deel van de feiten naar Nederlands recht verjaard is, hetgeen tot een partiële weigering van de overlevering moet leiden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer faalt.
Artikel 70, tweede lid, aanhef en onder 1e Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het recht tot strafvordering niet verjaart voor de misdrijven, waarop gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld. Dit laatste is het geval bij het misdrijf waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht (artikel 10, vijfde lid Opiumwet:
‘hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder A gegeven verbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie’)

8.Detentieomstandigheden in België

De raadsman heeft, onder verwijzing naar, zoals hij het aanduidde, eerdere discussies met betrekking tot de detentieomstandigheden in Belgische gevangenissen, melding gemaakt van een recente opstand in de gevangenis te Turnhout. Hij heeft bepleit dat een garantie nodig is van de Belgische onderzoeksrechter die het EAB heeft uitgevaardigd dat een Nederlandse gedetineerde kan rekenen op een goede behandeling in een Belgisch detentiecentrum.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook dit verweer faalt.
Zij verwijst hierbij naar haar uitspraak van 14 december 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:9373 en overweegt het volgende.
De rechtbank heeft in verschillende overleveringszaken met betrekking tot EAB’s uit België geoordeeld dat de detentieomstandigheden in België niet in de weg staan aan het toestaan van overlevering naar dat land (ECLI:NL:RBAMS:2017:6233, ECLI:NL:RBAMS:2017:6234
beide van 29 augustus 2017 en ECLI:NL:RBAMS:2017:7146 van 26 september 2017).
Onder verwijzing naar voormelde jurisprudentie overweegt de rechtbank als volgt.
De aard en de ernst van (vooral) de openbare verklaring van 13 juli 2017 van het CPT heeft de rechtbank in eerdere zaken aanleiding gegeven om nadere inlichtingen te vragen aan de Belgische autoriteiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat de op dat moment beschikbare informatie niet de conclusie rechtvaardigde dat sprake was van een (algemeen) reëel gevaar in Belgische gevangenissen op een onmenselijke of vernederende behandeling.
De algemene aanvullende informatie die de rechtbank nadien in verschillende zaken heeft ontvangen en die ook wordt genoemd in de eerdergenoemde uitspraken, rechtvaardigt deze conclusie nog minder.
De detentieomstandigheden in België vormen dan ook geen reden de overlevering van de opgeëiste persoon naar België niet toe te staan.
Voor zover bekend vormden klachten over de detentieomstandigheden niet de aanleiding voor de recente opstand in Turnhout maar betrof dit een protest tegen een door de directie van de inrichting genomen maatregel.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.