9.4.Tot slot is van belang dat bij doorzoeking van de woning van eiseres op
22 februari 2017, eiser door de politie in de slaapkamer van eiseres is aangetroffen. Verder zijn spullen van eiser in de woning van eiseres aangetroffen, onder andere herenkleding, administratie en poststukken van eiser.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres en eiser hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres en daarmee dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Eiseres heeft dit niet gemeld bij verweerder en daarmee de inlichtingenplicht geschonden. Daarnaast is gebleken dat eiser inkomsten uit arbeid heeft gehad en inkomsten uit criminele activiteiten waarvan geen administratie is bijgehouden. Het recht op bijstand is hierdoor in de te beoordelen periode niet vast te stellen. Verweerder heeft terecht de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 december 2015 tot en met
21 februari 2017 herzien.
Gerechtvaardigd vertrouwen?
11. Eisers hebben verder aangevoerd dat zij zonder nader bericht erop mochten vertrouwen dat de bijstandsuitkering niet zou worden teruggevorderd. Eisers hebben hiervoor gewezen op het besluit van verweerder van 18 mei 2018, waarin volgens eisers is beslist dat eiseres als alleenstaande moet worden aangemerkt.
12. Dit betoog slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is namelijk nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank hier geen sprake. Weliswaar volgt uit het besluit van 18 mei 2017 dat er vanaf 22 februari 2017 geen sprake is van een gezamenlijk huishouden, maar in het besluit is geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde mededeling dat van terugvordering wordt afgezien over de periode vóór 22 februari 2017. Ook anderszins is van een dergelijke toezegging niet gebleken zodat niet kan worden gezegd dat bij eisers daartoe gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
Ten aanzien van zaaknummer AMS 17/6857
13. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw was verweerder verplicht het ten onrechte aan eiseres verstrekte bijstand van haar terug te vorderen, tenzij sprake is van dringende redenen om hiervan af te zien. Omdat van het bestaan van dringende redenen niet is gebleken, heeft verweerder het bedrag van € 17.654,36 terecht van eiseres teruggevorderd.
Ten aanzien van zaaknummer AMS 18/427
Hoofdelijke aansprakelijkheid
14. Volgens eiser heeft hij de inlichtingenplicht niet geschonden, omdat hij niet degene was die de uitkering ontving en heeft aangevraagd. Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft de van eiseres teruggevorderde bijstand mede van eiser teruggevorderd. Gelet op artikel 59, tweede lid, van de Pw kunnen in dit geval de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Omdat eisers in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, is eiser de persoon, als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Pw, met wiens inkomen rekening had moeten worden gehouden. Daarom was verweerder bevoegd de kosten van de ten onrechte aan eiseres verleende bijstand mede van eiser terug te vorderen. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 59, vierde lid, van de Pw terecht hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het van eiseres terug te vorderen bedrag.
15. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het gaat daarbij - naar de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever - om een discretionaire bevoegdheid.
16. Volgens vaste jurisprudentie van de Raadkunnen dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering voor de belanghebbende. Het moet dan om een zodanige bijzondere situatie gaan dat terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen aannemelijk moeten maken.
17. In de door eiser gestelde slechte financiële situatie heeft verweerder op goede gronden geen aanleiding gezien om een dringende reden aan te nemen op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien. Eiser heeft zijn stelling ook niet onderbouwd. De rechtbank vindt het wel aannemelijk dat de schuld zwaar op eiser drukt en dat hij weinig financiële ruimte heeft, maar bij de aflossingsruimte wordt rekening gehouden met de van toepassing zijnde beslagvrije voet.
18. Omdat van het bestaan van dringende redenen niet is gebleken, heeft verweerder het bedrag van € 17.654,36 terecht mede van eiser teruggevorderd.
19. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.