13. Eigen Haard stelt dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet haar hoofdverblijf heeft in de woning. Volgens Eigen Haard woont [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] bij [naam 3] in de woning aan de [woonadres naam 3] te [woonplaats] . Dat blijkt volgens Eigen Haard uit meldingen van overlast en bedreigingen die Eigen Haard van buren en omwonenden van [naam 3] heeft ontvangen. Uit die meldingen komt naar voren dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] steeds bij die overlast en bedreigingen van omwonenden betrokken is. Verder zijn er volgens Eigen Haard verklaringen van buren van [naam 3] uit de [woonadres naam 3] die verklaren dat [naam 3] daar samenwoont met [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] en verklaringen van buren en omwonenden uit de 2e J.C. Mensinglaan te [woonplaats] waar de aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] verhuurde woning is gelegen waaruit blijkt dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] daar in het geheel niet of nauwelijks woont. Eigen Haard wijst op een kennisgeving van de griffier van de rechtbank aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van een beslissing van de Politierechter met betrekking tot een vordering van een benadeelde partij. Uit die kennisgeving blijkt dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] het adres [woonadres naam 3] te [woonplaats] als haar verblijfplaats heeft opgegeven. [naam 3] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zelf hebben volgens Eigen Haard tegenover haar wisselende en tegenstrijdige antwoorden gegeven op vragen over de woonplaats van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] . Uit dit alles blijkt volgens Eigen Haard dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet haar hoofdverblijf in de woning heeft.
13. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Het begrip “hoofdverblijf” is niet scherp omlijnd. Of [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] haar hoofdverblijf heeft in de woning dient beoordeeld te worden aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien. Dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] zeer regelmatig in de woning van [naam 3] aan de [woonadres naam 3] te [woonplaats] verblijft, betekent niet automatisch dat zij niet haar hoofdverblijf in haar woning in [woonplaats] heeft, maar kan – afhankelijk van de omstandigheden – daar wel een aanwijzing voor zijn. Het schriftelijk bewijs dat door Eigen Haard in het geding is gebracht, is te weinig concreet, te algemeen en niet voldoende verifieerbaar om mede gelet op de onbepaaldheid van het begrip “hoofdverblijf” te oordelen dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet aan haar verplichting uit de huurovereenkomst voldoet.
13. Volgens Eigen Haard dient [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te bewijzen dat zij haar hoofdverblijf in de woning heeft. Eigen Haard beroept zich op de bewijsafspraak die is vastgelegd in artikel 10 lid 2 van de toepasselijke Algemene voorwaarden voor woonruimte. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] voert aan dat die bewijsafspraak onredelijk bezwarend is en daarom als nietig moet worden beschouwd.
13. Eigen Haard beroept zich op het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 8 maart 2011 (ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7563). In dat arrest is, anders dan Eigen Haard kennelijk meent, echter in het geheel geen oordeel gegeven met betrekking tot de nietigheid van een bewijsafspraak als de onderhavige. Het gerechtshof oordeelde dat de huurder onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij niet zijn hoofdverblijf in de huurwoning had. Aan nader onderzoek door bewijslevering en aan de vraag op wie, gelet op de in de huurovereenkomst neergelegde bewijslastverdeling daarbij de bewijslast rust, kwam het gerechtshof dus niet toe. 13. Verder beroept Eigen Haard zich op een vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 28 februari 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:1434). Daarin wordt een bewijsafspraak die vergelijkbaar is met de onderhavige onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van titel 7.4 van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken I 2002/2003, 26 089, nr. 50) niet als onredelijk bezwarend beoordeeld. Die uitspraak wordt niet door de kantonrechter in de onderhavige procedure gevolgd. Het gaat hier om toepassing van Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en de daarbij behorende zogenoemde indicatieve lijst. In onderdeel q van die lijst wordt een beding zoals het onderhavige als mogelijk onredelijk bezwarend aangemerkt. Een uitlating in het parlement bij de behandeling van nationale wetgeving kan daaraan niet afdoen. 13. In een uitspraak van 8 juli 2011 (ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3088) van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam is een bewijsafspraak zoals de onderhavige wel onredelijk bezwarend beoordeeld. De kantonrechter te Amsterdam (31 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:9844) kwam in een procedure waarbij Eigen Haard zelf partij was met betrekking tot een identiek beding als hier aan de orde tot hetzelfde oordeel. Eigen Haard heeft blijkens het arrest van 23 februari 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:630) van het gerechtshof te Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. De beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de geldigheid van de bewijsafspraak was in hoger beroep echter niet aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen omdat Eigen Haard zich pas bij pleidooi tegen die beslissing van de kantonrechter keerde en daar bij memorie van grieven geen grief tegen had gericht. 13. In lijn met de hiervoor genoemde uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam en de kantonrechter te Amsterdam wordt het volgende overwogen. Het onderhavige beding wordt – zoals hiervoor is overwogen – in onderdeel q van de indicatieve lijst bij Richtlijn 93/13/EEG als mogelijk oneerlijk beding aangemerkt. Op de Nederlandse zwarte lijst (artikel 6:236 onder k BW) worden bepaalde (andere) vormen van bewijslastomkering als onredelijk aangemerkt. Feiten of omstandigheden die met zich brengen dat het beding in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend is, zijn gesteld noch gebleken. Dit maakt dat het beding op grond van art. 6:233 onder a BW in zoverre tussen partijen niet geldig is. Op Eigen Haard rust op grond van artikel 150 Rv. de bewijslast van haar stelling dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet haar hoofdverblijf in de woning heeft. Zij zal overeenkomstig haar daartoe strekkend aanbod tot bewijslevering moeten worden toegelaten.
13. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.