Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4],
1.De procedure
- het vonnis in het incident van 31 januari 2018, met de daarin genoemde stukken,
- het tussenvonnis van 18 juli 2018 waarin ambtshalve een comparitie van partijen is gelast en
- het proces-verbaal van comparitie van 18 oktober 2018 en de daarin genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie met producties van de VvE.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
Op de begane grond waren ten tijde van de splitsing en steeds daarna (tot 1 januari 2017) bedrijven gevestigd die ter plaatste maaltijden bereidden en waar die maaltijden konden worden afgehaald dan wel ter plekke konden worden geconsumeerd, al dan niet aan een beperkt aantal tafels. Daarmee bestonden de activiteiten van de bedrijven uit meer dan enkel het verkopen van etenswaren, zoals de VvE heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat totdat de [soort bedrijf] werd geëxploiteerd er geen horecaonderneming was gevestigd op de begane grond, en zijn die bedrijven aan te merken als horecagelegenheden. De appartementseigenaren van de verdiepingen 1 tot en met 4 konden dus ten tijde van de koop waarnemen dat het horecaverbod niet werd nageleefd. Zoals hiervoor overwogen is niet aannemelijk dat Marsare en Fortaleza zich hebben gerealiseerd dat de bestaande situatie in strijd was met het in de splitsingsakte opgenomen horecaverbod. Nadat [naam onderneming 4] was gestaakt en het pand werd verbouwd tot [soort bedrijf] is het gebruik voor horecadoeleinden voortgezet, maar is de aard van het gebruik wel aanzienlijk gewijzigd omdat een [soort bedrijf] een horeca-gelegenheid is van geheel andere aard dan de eerder op de begane grond gevestigde (afhaal)restaurants. Zo heeft de [soort bedrijf] ruimere openingstijden dan de eerdere restaurants, terwijl er ook een terras is gekomen dat er niet was. Ook is niet weersproken dat in de [soort bedrijf] achtergrond muziek ten gehore wordt gebracht. Verder richt de [soort bedrijf] zich - anders dan de afhaalrestaurants - in de eerste plaats niet op het verkopen van bereide maaltijden. De nadruk ligt op het verkopen van ter plekke te nuttigen wijn, voedsel is daaraan secundair. De huurovereenkomst (2.6) is voorts aangegaan voor de periode van vijf jaar, met de optie op verlenging voor vijf jaar. Tot slot is relevant dat de Vof c.s. aanzienlijke investeringen in het pand op de begane grond heeft gedaan, volgens haar eigen berekening € 303.381,68 exclusief btw.
Het feit dat de VVE niet eerder een beroep op het horecaverbod heeft gedaan leidt niet tot verval van dat recht of rechtsverwerking. Ook is de vordering tot nakoming van het horecaverbod niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, gezien de belangen over en weer. De thans geëxploiteerde horecaonderneming vormt een duidelijk zwaardere belasting voor de bewoners van de verdiepingen dan de eerdere ondernemingen en de bewoners hebben dan ook een rechtmatig belang bij naleving van het horecaverbod. Daar staat tegenover dat de toewijzing van de onderhavige vordering tot aanzienlijk schade bij Marsare c.s. zal kunnen leiden. Dit heeft evenwel niet tot gevolg dat het vorderen van nakoming van het horecaverbod naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Immers, Marsare c.s. heeft gehandeld in strijd met het horecaverbod en zichzelf daardoor in de positie gebracht dat een vordering tot nakoming van dat verbod voor haar schadelijk kan zijn. Dat zij zich dat niet heeft gerealiseerd, komt voor haar risico, nu zij kennelijk heeft meegewerkt aan het tot stand komen van een splitsingsakte waarin ook voor de begane grond een horecaverbod is opgenomen. Ook als er van uit wordt gegaan dat dat een vergissing was, is die in haar risicosfeer gemaakt en op geen enkele wijze aan de andere leden van de VVE te wijten. De conclusie moet dan ook zijn dat de rechtsuitoefening door de VVE niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank zal de vorderingen onder I en II dan ook toewijzen. De onder III gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd zoals in de beslissing zal worden vermeld.
- explootkosten € 160,84
- salaris gemachtigde
€ 1.086,00(2 punten × tarief 543,00)
totaal € 1.864,84.