ECLI:NL:RBAMS:2018:8832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/684543-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van dochter en vrijspraak van bedreiging ex-partner met bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van haar 17-jarige dochter en bedreiging van haar ex-partner. De rechtbank heeft op 5 december 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 21 november 2018. De officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, vorderde een gevangenisstraf en een taakstraf, terwijl de verdediging vrijspraak vroeg voor beide tenlasteleggingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling van haar dochter, maar sprak haar vrij van de bedreiging van haar ex-partner. De mishandeling vond plaats op 22 december 2017, toen de verdachte haar dochter op een gewelddadige manier vastpakte en aan haar haren trok. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans had aanvaard dat haar dochter pijn zou lijden, wat ook daadwerkelijk gebeurde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één week op, evenals een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de dochter en een meldplicht bij de reclassering. De benadeelde partij, de dochter, kreeg een schadevergoeding van €100,00 voor immateriële schade, terwijl de vordering van de ex-partner werd afgewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de mishandeling en de impact op de dochter, en vond het noodzakelijk om de verdachte te begeleiden in haar behandeling voor haar psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684543-17 (Promis)
Datum uitspraak: 5 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. F. van Baarlen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 22 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, haar kind, [naam kind] , heeft mishandeld door voornoemde [naam kind] (hardhandig) beet te pakken en/of mee te trekken en/of aan de haren te trekken en/of te rukken;
2.
zij op of omstreeks 27 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam ex-man] (zijnde verdachtes ex-man) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam ex-man] , (middels tussenkomst van [naam kind] ) dreigend de woorden toegevoegd:
- " Als je niet meegaat dan vermoord ik je vader" en/of "ik vermoord hem",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde.
Het onder 1. ten laste gelegde acht zij bewezen op grond van de aangifte van [naam kind] , het proces-verbaal waarin de camerabeelden zijn uitgewerkt, de bevindingen van verbalisanten ter plaatse, een getuigenverklaring en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt verdachte primair vrij te spreken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van de mishandeling, zoals onder 1. ten laste gelegd, voert zij aan dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van pijn. Ook de onder 2. ten laste gelegde bedreiging kan niet worden bewezen. De woorden die verdachte zou hebben geuit, zoals opgenomen in de tenlastelegging, zijn enkel door [naam kind] gehoord en waren niet rechtstreeks tot [naam ex-man] gericht. De aangifte van [naam ex-man] berust op hetgeen [naam kind] hem daarover heeft verteld, een zogenoemde verklaring ‘van horen zeggen’. Dat betekent dat in feite sprake is van één bewijsmiddel en dat is niet genoeg om tot een bewezenverklaring te komen. Bovendien, zo voert de raadsvrouw verder aan, konden de betreffende woorden bij [naam ex-man] niet leiden tot de redelijke vrees dat verdachte de bedreiging waar zou maken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 2. ten laste gelegde niet kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
3.3.2.
Het oordeel over het onder 1. ten laste gelegde
Op 22 december 2017 fietste de toen 17-jarige dochter van verdachte, [naam kind] (hierna: [naam kind] ), over de Apollolaan in Amsterdam naar school. Toen zij stond te wachten voor een op rood staand stoplicht, ter hoogte van het Hilton hotel, werd zij benaderd door haar moeder (zijnde verdachte), die haar kennelijk op haar fietsroute naar school stond op te wachten en achter haar was aangefietst. [naam kind] heeft verklaard dat verdachte haar toen stevig bij haar arm vastpakte, dat verdachte wilde dat [naam kind] met haar meeging en dat zij aan haar haren trok. Een omstander die getuige was van het hele incident belde de politie en verklaarde dat een vrouw een meisje beetpakte, haar aan haar haren trok en dat zij het meisje duwde. Toen verbalisanten ter plaatse kwamen troffen zij verdachte, die met haar beide handen [naam kind] vasthield. Volgens verbalisanten maakte [naam kind] bewegingen met haar armen, die zij interpreteerden als bedoeld om los te komen van verdachte. Het incident is vastgelegd op een camera van het Hilton hotel. Hoewel op de camerabeelden geen gezichten zijn te herkennen, komt duidelijk naar voren dat een in het wit geklede vrouw het haar van de andere vrouw vastpakt en hieraan trekt. Daarna pakt zij de vrouw bij haar arm vast en duwt zij de vrouw voor zich uit. Gelet op de verklaringen van [naam kind] ondersteund door de verklaring van de getuige, de waarneming van de politie ter plaatse en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris inhoudende dat zij [naam kind] heeft vastgepakt en haar aan haar haren trok toen zij haar ontglipte, is het voor de rechtbank vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handelingen zoals in de tenlastelegging omschreven. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte ook het vereiste opzet dat [naam kind] daarbij pijn zou ondervinden, zij het in voorwaardelijke vorm. De rechtbank gaat er niet vanuit dat verdachte doelbewust, met zogenoemd boos opzet, [naam kind] pijn heeft willen doen. Door [naam kind] echter hardhandig beet te pakken, mee te trekken en aan de haren te trekken, heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam kind] hieraan pijn zou overhouden, wat ook daadwerkelijk is gebeurd. Het verweer van de raadsvrouw hieromtrent wordt dan ook verworpen en de rechtbank acht de onder 1. ten laste gelegde mishandeling bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 22 december 2017 te Amsterdam, haar kind, [naam kind] , heeft mishandeld door voornoemde [naam kind] hardhandig beet te pakken en mee te trekken en aan de haren te trekken.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf ter hoogte van 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast vordert zij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen en daarbij een contactverbod op te leggen, en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
.
2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank, gelet op haar primaire standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, subsidiair verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Zij benadrukt de beperkte kring waarin het incident zich heeft afgespeeld. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarbij zij wijst op de rapporten van de psycholoog en psychiater waaruit – kort gezegd – blijkt dat verdachte geen formele denkstoornissen of persoonlijkheidsproblematiek vertoont en dat de kans op herhalingsgevaar nihil dan wel gering is.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Op een voor [naam kind] normale schoolochtend fietst zij over de Apollolaan richting haar middelbare school. Stilstaand voor een rood stoplicht wordt zij door verdachte vastgepakt, meegetrokken en wordt zij aan haar haren getrokken. Verdachte had, zo volgt uit haar eigen verklaring, op [naam kind] staan wachten in de hoop haar te treffen en met haar te kunnen praten. [naam kind] reageerde volgens verdachte onder andere afwerend toen verdachte voorstelde samen hulp te zoeken. Verdachte houdt [naam kind] vervolgens vast tot een omstander de politie belt en deze ter plaatse komt. Verdachte en [naam kind] zijn beide in tranen op het moment dat de politie arriveert.
Het onderhavige feit speelt zich af tegen de achtergrond van een langslepend conflict tussen verdachte en haar ex-partner, die sinds 2012 de voogdij heeft over [naam kind] . Tussen partijen zijn diverse rechtszaken gevoerd. [naam kind] wil al geruime tijd geen contact meer met haar moeder. Dit heeft verdachte veel verdriet gedaan en verdachte kampt sinds een aantal jaren met een forse depressie. Verdachte benadrukt dat zij [naam kind] mist en dat dat zij graag weer met haar in contact komt. Zij lijkt het moeilijk te accepteren dat deze wens momenteel niet wordt gedeeld door [naam kind] , hetgeen ook blijkt uit het onderhavige incident. De wijze waarop verdachte heeft gehandeld is echter niet de geëigende weg om haar gemis op te lossen en haar wens om in contact te komen met [naam kind] te realiseren. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte doelbewust op de fietsroute van [naam kind] is gaan posten, in de hoop haar tegen te komen en aan te spreken, terwijl zij wist dat [naam kind] dit contact niet wenste. [naam kind] is erg geschrokken van het incident. Verdachte heeft met haar handelen duidelijk een grens overschreden. Zij heeft een aanzienlijke inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van haar dochter [naam kind] door haar, in het openbaar, vanuit het niets hardhandig beet te pakken, mee te trekken en haar aan haar haren te trekken. Dit is een beangstigende, onprettige en zelfs pijnlijke ervaring geweest voor [naam kind] . Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank overweegt dat voor het bewezenverklaarde feit een deels voorwaardelijke taakstraf een passende en geboden straf zou zijn. Verdachte heeft uiteindelijk twaalf dagen vastgezeten, mede omdat haar schorsing door de rechter-commissaris is opgeheven omdat verdachte zich niet aan de schorsingsvoorwaarden hield. Daardoor is er al een stevig voorschot op de op te leggen straf genomen. De rechtbank is echter van oordeel dat daarmee niet kan worden volstaan. De rechtbank heeft geluisterd naar verdachte en haar raadsvrouw en zij heeft kennis genomen van wat in de rapportages van de psycholoog, psychiater en de reclassering over verdachte is opgenomen. Gelet op die rapportages kan volgens de rechtbank niet worden volstaan met een reeds uitgezeten gevangenisstraf en is ook een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Verdachte is gediagnosticeerd met een forse depressie met gestagneerde rouw, inclusief overwaardige denkbeelden en kenmerken van PTSS als schrikachtigheid. Er wordt een ambulante behandeling geadviseerd bij een polikliniek als Inforsa, waarvan een gesuperviseerde ontmoeting met [naam kind] (indien zij daartoe bereid is) onderdeel zou kunnen zijn. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen een meldplicht en een ambulante behandeling. Ter zitting is dit advies door reclasseringswerker J. Strijbosch herhaald. Zij voegde hieraan toe dat hoewel het contact tussen verdachte en de reclassering een stroef begin kende, verdachte inmiddels haar medewerking verleent en dat het contact goed verloopt. Verdachte heeft ter zitting aangegeven baat te hebben bij reclasseringshulp en zij heeft verklaard welwillend te staan tegenover het meewerken aan behandeling. De rechtbank beschouwt deze welwillendheid als een positief gegeven, maar is tevens van oordeel dat een verplicht kader wenselijk is om verdachte daarin te ondersteunen.. Daarom zal de rechtbank – in navolging van het advies van de reclassering – een meldplicht opleggen.
Verder overweegt de rechtbank het volgende ten aanzien van het geadviseerde contactverbod. Uit de aangifte van [naam kind] volgt dat zij wil dat verdachte haar niet meer lastig valt, niet meer stalkt, niet meer belt en dat zij wil dat verdachte niet meer bij haar huis komt. Gelet hierop zal de rechtbank aan verdachte een contactverbod opleggen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Dat betekent onder meer dat indien [naam kind] wél behoefte heeft aan contact met verdachte, het contactverbod daaraan niet in de weg hoeft te staan.
Alles afwegende komt de rechtbank tot één week onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke taakstraf, met een proeftijd van twee jaar, voor de duur van 20 uren. De rechtbank ziet geen aanleiding deze proeftijd te bepalen op een periode van drie jaar, zoals door de officier van justitie gevorderd. Aan de voorwaardelijke straf koppelt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals hieronder in de beslissing vermeld.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vorderingen
De benadeelde partij [naam kind] (feit 1) vordert € 428,28 aan materiële schadevergoeding en € 250,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [naam ex-man] (feit 2) vordert € 450,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. [naam kind] en [naam ex-man] vorderen tezamen € 529,38 aan proceskosten.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij [naam kind] (feit 1) toe te wijzen tot een bedrag van € 250,00 aan immateriële schade. Zij verzoekt de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het ten laste gelegde feit. De officier van justitie verzoekt de gevorderde proceskosten te matigen.
Gelet op het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde, verzoekt zij [naam ex-man] (feit 2) niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
8.3.
Standpunt van de verdediging
Gelet op haar primaire standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, verzoekt de raadsvrouw de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Indien vrijspraak volgt voor het onder 2. ten laste gelegde leent de vordering ten aanzien van de proceskosten zich niet voor behandeling in het strafproces nu er geen splitsing is gemaakt in de werkzaamheden voor de verschillende feiten.
De materieel gevorderde schade van benadeelde partij [naam kind] (feit 1) is niet toewijsbaar nu dit geen rechtstreeks verband houdt met het ten laste gelegde feit. De raadsvrouw stelt dat het oordeel over de immateriële schade is voorbehouden aan de civiele rechter nu dit is een te grote belasting van het strafgeding oplevert. Indien de rechtbank immateriële schade toewijst, stelt de raadsvrouw dat het gevorderde bedrag dient te worden gematigd. Voorts voert de raadsvrouw aan dat [naam kind] ten tijde van het indienen van de vordering tot schadevergoeding minderjarig was, en dat zij, nu zij inmiddels meerderjarig is, de vordering opnieuw moet indienen.
De door [naam ex-man] (feit 2) gevorderde immateriële schade acht de raadsvrouw niet toewijsbaar omdat niet valt in te zien hoe de door hem omschreven hinder zou zijn ontstaan door een geuite bedreiging.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat [naam kind] (feit 1) zich ten tijde van het indienen van de vordering benadeelde partij (toen zij minderjarig was) heeft laten bijstaan door een advocaat en [naam ex-man] , haar vader die bevoegd was haar in rechte te vertegenwoordigen. Uit niets blijkt dat zij, nu zij meerderjarig is, haar verzoek tot schadevergoeding niet zou willen handhaven.
De rechtbank stelt vast dat de aan de benadeelde partij [naam kind] door het onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en dat deze schade voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank waardeert deze schade waardeert deze schade op een bedrag van € 100,00. De door [naam kind] gevorderde materiële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is namelijk niet een rechtstreeks gevolg van de mishandeling. De gevorderde proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking, met dien verstande dat deze worden begroot conform het in kantonprocedures geldende liquidatietarief. De vordering van [naam ex-man] zal niet ontvankelijk worden verklaard nu de rechtbank de bedreiging (feit 2) niet bewezen acht.
De rechtbank concludeert dat de vordering van [naam kind] tot een bedrag van € 100,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 december 2017) tot aan de dag van algehele voldoening, en vermeerderd met € 30,00 aan proceskosten. Daarnaast wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
-
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
20 (twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
10 (tien) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
zich bij Reclassering Nederland, [adres reclassering] , moet blijven melden zolang en zo frequent als de reclassering dit nodig acht;
zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener. Veroordeelde dient zich aan de huisregels te houden en aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag opnemen en/of onderhouden met [naam kind] , geboren op [geboortedatum kind] , wonende aan de [adres] , dit zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van [naam kind] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 100,00 (honderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2017, het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam kind] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak, tot op heden begroot op € 30,00.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam kind] aan de Staat € 100,00 (honderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2017 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 2 (twee) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Verklaart de benadeelde partij [naam kind] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [naam ex-man] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Voetelink, voorzitter,
mrs. B. Vogel en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2018.