ECLI:NL:RBAMS:2019:1964

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
AMS 18/5062 en AMS 18/5060
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens geen toegenomen arbeidsongeschiktheid na zorgvuldig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van haar aanvragen voor een WIA-uitkering. Eiseres had in 2018 twee aanvragen ingediend voor een WIA-uitkering wegens toegenomen klachten, maar deze werden door het UWV afgewezen. Eiseres stelde dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen, maar het UWV oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten waren die deze toename konden onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de belastbaarheid van eiseres en dat de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiseres had ter zitting aanvullende stukken willen indienen, maar deze werden niet in behandeling genomen omdat ze niet tijdig waren ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid en verklaarde de beroepen ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten op een deugdelijke medische grondslag berustten en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/5060 en 18/5062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2019 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

AMS 18/5062
Bij besluit van 22 januari 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wegens toegenomen klachten per 1 augustus 2017 afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
AMS 18/5060
Bij besluit van 11 april 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering wegens toegenomen klachten per 2 februari 2018 eveneens afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2018 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook de zus van eiseres was op de zitting aanwezig. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Vooraf
1. De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres ter zitting een nader stuk heeft willen indienen, gedateerd 28 februari 2019. Het is een verklaring van haar behandelaars M. Anbar, GZ-psycholoog en [de persoon 1] , verpleegkundige. Dit stuk is niet binnen de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde tiendagentermijn ingebracht. Zoals de rechtbank ook al ter zitting aan (de gemachtigde van) eiseres heeft uitgelegd, heeft eiseres ruim voldoende tijd gehad om nadere stukken in te dienen. Zij heeft ook van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt. Aanvankelijk stond de zitting gepland op 17 januari 2019, maar deze is op verzoek van verweerder een dag voor die datum verplaatst naar een latere datum. Gelet hierop en op het feit dat namens verweerder niemand op de zitting aanwezig was, zal de rechtbank dit stuk op grond van artikel 8:58 van de Awb niet bij de beoordeling in deze zaken betrekken.
Feiten
2. Eiseres is op 16 oktober 2008 uitgevallen als [functie] wegens fysieke- en psychische klachten. Per 14 december 2010 heeft verweerder eiseres bij besluit van 25 juli 2016 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, omdat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Verweerder heeft bij besluit van 2 mei 2017 de WIA-uitkering van eiseres beëindigd per 3 juli 2017. Bij besluit van 20 september 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 19 april 2017, geregistreerd onder nummer AMS 17/5670, het beroep van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het hoger beroep is op dit moment nog aanhangig bij de Centrale Raad van Beroep.
3. Eiseres heeft op 28 september 2017 een melding gedaan van toegenomen klachten per 1 augustus 2017.
4. De primaire verzekeringsarts heeft in de rapportage van 18 januari 2018 de belastbaarheid van eiseres beoordeeld. De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur van 18 januari 2018 en heeft een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts dossierstudie verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiseres niet meer beperkt is dan is aangenomen in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 augustus 2017, waarbij hij tevens is uitgegaan van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 augustus 2017.
5. Eiseres heeft op 19 februari 2018 wederom een melding gedaan van toegenomen klachten per 2 februari 2018.
6. De primaire verzekeringsarts heeft in de rapportage van 20 maart 2018 de belastbaarheid van eiseres beoordeeld. De verzekeringsarts heeft een dossierstudie verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de zwangerschap en de daaropvolgende spontane abortus een nieuwe gebeurtenis is en dus niet terug kan grijpen op een eerder recht op grond van dezelfde ziekteoorzaak. De aangeleverde gegevens zijn geheel in lijn met de al bekende gegevens en leiden niet tot het vaststellen van meer beperkingen.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van eiseres naar aanleiding van beide meldingen heroverwogen op basis van dossieronderzoek, het spreekuur van 3 mei 2018 en medische informatie van derden. Zij heeft in de rapportage van 3 juli 2018 geoordeeld dat het standpunt van de verzekeringsarts over de belastbaarheid en de beperkingen van eiseres op beide data in geding geheel kan worden gevolgd.
De standpunten van partijen
8. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden met de klachten en ziektes die haar belemmeren bij haar arbeidsinschakeling. Er is wel sprake van toegenomen beperkingen die voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak, omdat haar rechterhand/-arm niet meer functioneert. Hiervoor gebruikt zij nu een brace. Haar neuroloog vindt dat er een revalidatietraject opgestart moet worden, omdat de klachten aan haar linkerarm toenemen. Volgens eiseres nemen ook haar psychische klachten toe. Ze is in augustus 2018 met spoed gezien door een psychiater na haar intake op 17 juli 2018 en ze slikt hogere doses antidepressiva sinds 19 juli 2018. Volgens eiseres moet de FML op een groot aantal punten aangepast worden. Behandelaar [de persoon 2] van POH-GGZ heeft verklaard dat ze een slechte concentratie heeft. Dit komt niet overeen met punt 1.2 (normaal de aandacht verdelen) en punt 1.1 (vasthouden van aandacht). Ook kan zij niet zelfstandig handelen, heeft ze last van beide handen, is ze somber en afwezig, gaat ze niet zelfstandig naar buiten of kan ze zich zelfstandig aankleden, waardoor zij beperkt moet worden op punt 5.1 (doelmatig handelen in routine dagelijks leven), op punt 2.4 (schrijfvaardigheid), op punt 6.2 (inlevingsvermogen), op punt 2.10 (zelfstandigheid) en op punt 4.5 (gebruik toetsenbord en muis). Ook is haar handelingstempo in het dagelijks leven meer beperkt dan aangenomen wegens lichamelijke en geestelijke beperkingen. Ter zitting heeft eiseres de rechtbank verzocht om een derde-deskundige te benoemen, bij voorkeur een psychiater. Eiseres voert verder aan dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist is, omdat haar maatmanomvang verkeerd is berekend. In het arbeidsdeskundig onderzoek van verweerder van 20 september 2010 is aangenomen dat zij werkzaam was als [functie] voor gemiddeld 72,35 uur per week.
9. Naar aanleiding van het gestelde in beroep en de door eiseres overgelegde stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 21 september 2018 een nadere rapportage uitgebracht. Er is geen aanleiding gezien om het eerder ingenomen standpunt te herzien, omdat de klachten aan de linker pols aspecifiek zijn en er geen tekenen zijn die wijzen op een carpaletunnelsyndroom. Er zijn geen nieuwe medische feiten relevant rond de data in geding van 1 augustus 2017 en 2 februari 2018. Naar aanleiding van het door eiseres op 17 september 2018 overgelegde aanvullende beroepschrift met producties heeft verweerder bij brief van 4 oktober 2018 gesteld dat deze stukken geen betrekking hebben op de data in geding. Ook de door eiseres op 18 december 2018, 9 en 10 januari 2019 en 8 februari 2019 ingezonden stukken hebben niet geleid tot een ander standpunt van verweerder. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 7 januari 2019 geconcludeerd dat de diagnose van de psycholoog (productie 14) niet dermate gewijzigd is dat hierdoor aanvullende beperkingen in de FML zouden moeten worden aangenomen. De producties 15, 16 en 17 zijn van ver na data in geding en zijn daarom niet relevant. In de rapportage van 18 februari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de overgelegde medische informatie ziet op 2019 en niet is terug te leiden tot de data in geding.
Het oordeel van de rechtbank
10. In geschil is of verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat het recht van eiseres op een WIA-uitkering niet herleeft, omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
11. Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, zoals dat luidde ten tijde van belang, herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
12. In de rechtspraak over het met artikel 57, eerste lid, van de Wet WIA overeenkomstige artikel 43a, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, is geoordeeld dat die bepaling geen regeling inhoudt van een toename van arbeidsongeschiktheid in algemene zin, maar naar bewoordingen en bedoeling uitsluitend ziet op die situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerder toegekende en nadien ingetrokken uitkering. [1] Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan een beoordeling van de arbeidskundige aspecten niet toegekomen. Vaste rechtspraak is ook dat geen aanleiding bestaat om ten aanzien van artikel 57, eerste lid, van de Wet WIA in andere zin te oordelen. [2]
Het medische deel van de bestreden besluiten
13. De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiers heeft bestudeerd, eigen onderzoek heeft verricht en de beschikbare medische informatie bij de beoordelingen heeft meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder duidelijk gemotiveerd waarom zij het niet eens is met eiseres. Met betrekking tot de psychische klachten is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet met objectieve medische stukken heeft aangetoond dat de toename van de klachten die zij ervaart ook leidt tot meer beperkingen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn aangenomen. De door eiseres ingediende stukken zien veelal op haar situatie na de data in geding. Met betrekking tot de fysieke beperkingen is de rechtbank eveneens van oordeel dat niet is gebleken dat er ten onrechte niet meer beperkingen zijn aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook hier ontbreekt objectieve medische informatie die het standpunt van eiseres onderschrijft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op goede gronden vastgesteld dat geen sprake is van een toename van de beperkingen die voortvloeien uit de ziekteoorzaak waarvoor in het verleden een uitkering aan eiseres is toegekend. De rechtbank is verder van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de primaire verzekeringsarts spreekt van manipulerend gedrag nog niet de conclusie rechtvaardigt dat zij daarmee vooringenomen zou zijn. De rapportage van de verzekeringsarts biedt voor een dergelijk oordeel in het geheel geen aanknopingspunten.
14. Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat het medische deel van de bestreden besluiten in orde is. Verweerder heeft op goede gronden kunnen concluderen dat er bij eiseres geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
15. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zal zij daarom geen deskundige benoemen.
Het arbeidskundige deel van de bestreden besluiten
16. In reactie op de beroepsgrond dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een onjuiste maatman is uitgegaan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in beide procedures niet wordt toegekomen aan een beoordeling van de arbeidskundige gronden, omdat er geen sprake is van een toename van medische beperkingen op 1 augustus 2017 en 2 februari 2018.
17. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nu vast is komen te staan dat er geen sprake is van toegenomen medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerder toegekende uitkering er, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 12 is overwogen, niet wordt toegekomen aan een beoordeling van de arbeidskundige aspecten. De gronden die hierop zien blijven dan ook onbesproken.
Conclusie
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten I en II op een deugdelijke medische grondslag berusten. Aan de beoordeling van de arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten komt de rechtbank niet toe. De beroepen worden ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht of voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019.
de griffier
de rechter

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een tijdelijke maatregel te treffen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:635.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY6237.