ECLI:NL:RBAMS:2019:2013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
13/751212-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleveringsverzoek van Servië en mensenrechtenschendingen in detentie

Op 19 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een uitleveringsverzoek van de Servische autoriteiten voor de opgeëiste persoon, geboren in 1989 in voormalig Joegoslavië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in de periode van 20 september 2010 tot 20 april 2011 gedetineerd was in de Belgrade District Prison, waar hij onder onmenselijke detentieomstandigheden heeft verbleven. De rechtbank heeft de uitlevering ontoelaatbaar verklaard op basis van een voltooide schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op rapporten van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering (CPT), waarin ernstige tekortkomingen in de detentieomstandigheden in de Belgrade District Prison zijn vastgesteld, waaronder overbevolking en gebrek aan persoonlijke ruimte. De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging genomen, waaronder zijn posttraumatische stressstoornis, die hij zou hebben opgelopen door marteling tijdens zijn detentie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon zijn geschonden, wat leidt tot de beslissing om de uitlevering te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751212-17
RK nummer: 17/2846
Uitspraak: 19 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering op grond van artikel 23 van de Uitleveringswet van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 28 april 2017, onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het door tussenkomst van de Minister van Veiligheid en Justitie (thans:
Minister van Justitie en Veiligheid) ontvangen verzoek van de Servische autoriteiten tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats].
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De rechtbank heeft op 15 augustus 2017 de opgeëiste persoon en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, ter openbare zitting gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.M. Hof en door een tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Het onderzoek is voortgezet op de openbare zitting van 22 februari 2018 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. Polman en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst tot 8 maart 2018. Op 8 maart 2018 heeft zij het onderzoek gesloten en bepaald dat op 22 maart 2018 uitspraak zal worden gedaan. Met toestemming van de rechtbank zijn de raadsman, noch de opgeëiste persoon bij de sluiting van het onderzoek op 8 maart 2018 aanwezig geweest.
Bij tussenuitspraak van 22 maart 2018 is het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd.
Het onderzoek is voortgezet op de openbare zitting van 5 maart 2019 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door mr. Polman en door een tolk in de Engelse taal. Op 5 maart 2019 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bepaald dat op 19 maart 2019 uitspraak zal worden gedaan.

2.Beoordeling.

2.1.
Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Servische nationaliteit heeft.
2.2.
Grondslag en inhoud van het uitleveringsverzoek
De Servische autoriteiten hebben bij brief van 31 maart 2017 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van de Servische Republiek aan het Nederlandse Ministerie van Veiligheid en Justitie een verzoek tot uitlevering met het oog op tenuitvoerlegging van een aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf gedaan en daartoe de volgens de Wet en het toepasselijke Verdrag vereiste stukken overgelegd.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft bij brief van 11 april 2017 het verzoek met de daarbij overgelegde stukken aan het Internationaal Rechtshulp Centrum in dit arrondissement gezonden met het verzoek het uitleveringsverzoek in behandeling te nemen.
De uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een aan de opgeëiste persoon door het
High Courtin Belgrado bij vonnis van 20 april 2011 (onherroepelijk geworden op 2 november 2011) opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 2 maanden voor de feiten waarvoor zijn aanhouding is gelast. Deze feiten zijn omschreven in voornoemd vonnis van 20 april 2011. Een door de griffier gewaarmerkte kopie is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
2.3.
De veroordelingDe rechtbank heeft zich ervan vergewist of het door het
High Courtin Belgrado gewezen vonnis van 20 april 2011 voldoet aan de vereisten van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957, (Trb.65, 9).
Dit is het geval, het vonnis betreft een authentiek afschrift, zoals ook bevestigd is door de officier van justitie, het is opgemaakt in de vorm, voorgeschreven door de wet van de verzoekende Partij en het is voor tenuitvoerlegging vatbaar.
2.4.
Strafbaarheid
De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht zijn naar zowel Servisch recht als naar Nederlands recht strafbaar. Voor deze feiten kan eveneens in beide landen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste één jaar worden opgelegd. Bovendien is voor deze feiten een vrijheidsstraf met een duur van ten minste vier maanden opgelegd.

3.Tussenuitspraak 22 maart 2018

De rechtbank verwijst allereerst naar de punten 3.1 tot en met 3.3 van de tussenuitspraak van 22 maart 2018:
3.1.
Het standpunt van de raadsmanDe raadsman heeft betoogd dat de uitlevering vanwege een reeds voltooide schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geweigerd dient te worden. Hiertoe is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon heeft van 20 september 2010 tot 20 april 2011 vastgezeten in Servië in de Belgrade District Prison. Na een zorgwekkend rapport uit 2007 van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) is in februari 2011 door het CPT een vervolgbezoek gebracht aan de Belgrade District Prison. Het CPT heeft over dit bezoek op 14 juni 2012 [1] een rapport uitgebracht.
Daaruit volgt dat de in Servië aangetroffen detentieomstandigheden de toets van artikel 3 van het EVRM niet doorstaan, onder andere omdat gedetineerden slechts beschikten over een
personal spacedie kleiner is dan het vereiste minimum van 3 m². Daarmee bestaat volgens het CPT een ‘
strong presumption’dat de gedetineerden onder onmenselijke of vernederende detentie-omstandigheden verblijven in de Belgrade District Prison.
Nu de opgeëiste persoon tijdens het bezoek van het CPT verbleef in de Belgrade District Prison, heeft ook hij geleden onder de genoemde slechte detentie-omstandigheden.
Daar komt bij, aldus de raadsman, dat de opgeëiste persoon in detentie is gemarteld en als gevolg daarvan lijdt aan een posttraumatische stressstoornis De martelingen waarvan de opgeëiste persoon aangeeft dat hij deze heeft ondergaan komen overeen met door het CPT geconstateerde martelingen in de Belgrade District Prison.
De opgeëiste persoon heeft ter onderbouwing van zijn verweer de volgende stukken overgelegd:
- Een brief van 18 februari 2018 van S. Hengst, psychiater bij Stichting Centrum 45 waarin staat dat de posttraumatische stressklachten een gevolg zijn van langdurige martelingen (forse mishandelingen, bedreigingen, vernederingen en verwaarlozing) tijdens detentie in Servië;
- Verslag van 15 mei 2017 van het diagnostische onderzoek van de psychologen R. Boers en E. Nieuwenhuis waarin staat dat bij de opgeëiste persoon een posttraumatische stressstoornis en een paniekstoornis is geconstateerd;
- Een brief van 3 augustus 2017 van M.C. Hoofwijk, psycholoog bij Stichting Centrum 45 waarin is beschreven dat de posttraumatische stressklachten hun oorsprong hebben in traumatische ervaringen die de opgeëiste persoon heeft meegemaakt tijdens zijn detentie in Servië;
- Verslag van 6 juni 2017 van het diagnostische onderzoek verricht door het Psychotrauma diagnose centrum, waarin meerdere traumatische gebeurtenissen en de martelingen zijn beschreven.
De raadsman concludeert dan ook dat sprake is van een voltooide schending van artikel 3 van het EVRM en de uitlevering om die reden moet worden geweigerd.
3.2.
De vordering van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd de uitlevering toelaatbaar te verklaren. Er zijn geen weigeringsgronden. De feiten zijn dubbel strafbaar.
Er is geen sprake van een dreigende of voltooide schending van artikel 3 van het EVRM.
3.3.
Oordeel rechtbank: heropening onderzoek voor het vragen van aanvullende informatie aan de Servische autoriteiten
Onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 12 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2323) en 21 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:463) moet bij uitleveringsverzoeken die op een uitleveringsverdrag zijn gebaseerd, uitgegaan worden van het vertrouwen dat de verzoekende staat bij de vervolging en berechting van de opgeëiste persoon het EVRM en het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) zal respecteren.
De bevoegdheidsverdeling tussen de uitleveringsrechter en de Minister van Justitie en Veiligheid brengt mee dat alleen de minister bevoegd is om te oordelen over
dreigendemensenrechtenschendingen, zoals bijvoorbeeld schendingen van artikel 3 van het EVRM.
Als echter vast komt te staan dat in de zaak waarvoor de uitlevering wordt gevraagd sprake is van een
voltooidemensenrechtenschending, dan
moetde uitleveringsrechter de uitlevering ontoelaatbaar verklaren.
Het oordeel dat sprake is van een voltooide mensenrechtenschending is feitelijk en moet worden gestaafd met bescheiden die de opgeëiste persoon zelf betreffen.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) hanteert als minimummaatstaf bij de toetsing aan artikel 3 van het EVRM een persoonlijke ruimte danwel ‘
floor space’(vloeroppervlakte) van 3 m² per gedetineerde in geval van een meerpersoonscel.
Als vast komt te staan dat in een detentie-instelling minder dan 3 m² persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel ter beschikking staat, bestaat op grond van het arrest van de Grote Kamer van het EHRM van 20 oktober 2016 (nummer 7334/13,
Muršić v. Croatia,par. 124) een ‘
strong presumption’(sterk vermoeden) dat de opgeëiste persoon aldaar onder onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden heeft verbleven.
Verder heeft het EHRM in paragraaf 132 van datzelfde arrest overwogen dat dit vermoeden enkel kan worden weerlegd wanneer de volgende factoren cumulatief aanwezig zijn. Deze factoren betreffen – kort gezegd – de volgende:
1. ‘
short, occasional and minor reductions of personal space’;
2.
‘sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities’;
3.
‘confinement in what is, when viewed generally, an appropriate detention facility’.
De rechtbank stelt vast dat in het rapport van het CPT van 14 juni 2012 het volgende is vermeld over de persoonlijke ruimte van gedetineerden:
34. At the time of the visit, the prison population stood at around 11,500 (compared to 9,000 at the time of the 2007 visit) for a maximum capacity of 6,500 calculated applying the standard of 4 m² of living space per prisoner.
Overcrowding was observed in all the establishments visited. The situation was of particular concern at Belgrade District Prison, which at the time of the visit accommodated 1,656 inmates for a capacity of some 800.
(…)
41. Some refurbishment had taken place in the main building of Belgrade District Prison since the CPT's 2007 visit. Offices in the detention areas had been turned into cells, with fully partitioned sanitary annexes. These cells were properly furnished and benefited from adequate artificial lighting. In addition, the shower rooms in all the blocks had been recently renovated, as well as the prison kitchen. Having said that, the rest of the accommodation areas continued to provide unacceptable conditions of detention, especially in the blocks on the ground floor (admission, remand, solitary confinement and disciplinary cells). The prison continued to display structural deficiencies described in the reports on the two previous visits..
These conditions were aggravated by the increased overcrowding; for example, it was not uncommon for four inmates to share a cell measuring 9 m², eight inmates to be accommodated in a cell of 21 m², and 14 inmates in a cell of 35 m².
In addition, a few inmates did not have a bed and had to sleep on a mattress on the floor.
The toilets inside the cells on the ground floor (except for the very few new cells) were still not partitioned, and most of them were in a poor state of repair. Bedding was not always provided, except for mattresses. Further, personal hygiene items and products to clean the cells were rarely available, including to indigent prisoners. (…)
43. These overall unacceptable material conditions were exacerbated by the fact that remand prisoners remained confined for some 23 hours a day inside their cells, in some cases for several years. As noted in the report on the 2007 visit, such a situation could well be considered as amounting in itself to inhuman and degrading treatment.(…)
53. All remand prisoners at Belgrade District Prison could have battery-operated TV and radio sets in their cells. However, there were no common/recreation rooms and the indoor gym visited in 2007 had been converted into a court room. No work, education or vocational training opportunities were provided. The only out-of-cell activity available to remand prisoners was outdoor exercise, for up to one hour per day during the week and half an hour on weekends. One of the yards at Belgrade District Prison had been provided with some sport equipment, and prisoners were allowed to practice jogging in the yards. That said, the yards were still not equipped with any shelter against inclement weather. To sum up, remand prisoners routinely spent 23 hours per day inside their cells, with nothing else to occupy themselves other than watching television, listening to the radio or reading.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gezien voornoemde passages uit het CPT-rapport, de raadsman en de opgeëiste persoon een begin van de “
strong presumption” van een voltooide schending van artikel 3 van het EVRM aannemelijk hebben gemaakt. Voor een verdere beoordeling is echter noodzakelijk dat bij de Servische autoriteiten navraag wordt gedaan of de opgeëiste persoon, en onder welke omstandigheden, daadwerkelijk van 20 september 2010 tot 20 april 2011 gedetineerd was in de Belgrade District Prison. De verklaring van de opgeëiste persoon hieromtrent acht de rechtbank namelijk van onvoldoende gewicht om dit gegeven als vaststaand aan te nemen. De rechtbank concludeert dan ook dat het onderzoek niet volledig is en acht zichzelf op dit moment onvoldoende voorgelicht om een uitspraak te kunnen doen. De vragen betreffen vooralsnog de plaats van detentie en de beschikbare
personal space(in een meerpersoonscel). Niet uitgesloten is dat de rechtbank na ontvangst van de antwoorden nog aanvullende vragen wenst te stellen. De rechtbank stelt de officier van justitie in de gelegenheid, middels het Ministerie van Justitie en Veiligheid, om de Servische autoriteiten de volgende vragen voor te leggen:
1. In welke detentie instelling heeft de opgeëiste persoon van 20 september 2010 tot 20 april 2011 gedetineerd gezeten?
2. Hoeveel m²
personal space(in een meerpersoonscel) heeft de opgeëiste persoon in die periode tot zijn beschikking gehad?
3. Wanneer het antwoord op vraag 2 is dat de opgeëiste persoon over minder dan 3 m²
personal spacein een meerpersoonscel beschikte, in hoeverre was er dan sprake van
short, occasional and minor reductions of personal space, danwel
sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities?
Gelet op voorgaande overwegingen heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 22 maart 2018 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd.

4.Nieuwe informatie

Op de vragen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 12 april 2018 is door de Servische autoriteiten op 3 mei 2018 onder meer als volgt geantwoord:
Regarding the question no.1 we are informing you that the detained person [opgeëiste persoon] was in detention in the District Prison in Belgrade in the period from 22.9.2010 until 20.4.2011 following the Order of the High Court in Belgrade K 3939/10, for the criminal offences Unlawful Production and Circulation of Narcotics from Article 246 paragraph 1 of Criminal Code and Attack on an Official in Performance of Duty from Article 323 paragraph 2 in relation with paragraph 1 of Criminal Code, for which he was sentenced to 3 years and 2 months of imprisonment.
Regarding the question no.2, we are informing you that the detained person, during his stay in the District Prison in Belgrade was staying all the time in the same room, with 8 or 9 inmates. The surface area of the room was 37,8 m2, which means that he had between 4.63 and 4.12 m2 of personal space and 8 m3 of space, which is in accordance with norms from Article 79 of the Law of Enforcement of Criminal Sanctions.

5.Zitting 5 maart 2019

5.1.
Het standpunt van de raadsmanDe raadsman heeft zijn eerdere verweer gehandhaafd en daar – zakelijk weergegeven – het volgende aan toegevoegd. De raadsman heeft allereerst twijfels over de juistheid van de nieuwe informatie van de Servische autoriteiten. Gelet op het CPT-rapport dat ziet op de detentieperiode waarin de opgeëiste persoon in de gevangenis van Belgrado verbleef, was destijds sprake van een forse overbevolking (1.656 gedetineerden terwijl er ruimte was voor 800 gedetineerden). Tegen die achtergrond oogt de verstrekte informatie ongeloofwaardig.
In de beantwoording van de Servische autoriteiten staat enkel iets over de
surface areamaar niets over de
floor space. Onder verwijzing naar rechtspraak van het EHRM heeft de raadsman betoogd dat, rekening houdend met meubels en sanitaire voorzieningen, er sprake is van onvoldoende
overall surface area. Er is dus sprake van een
strong presumptiondat een schending van artikel 3 EVRM plaatsvond in de periode dat de opgeëiste persoon in Belgrade District Prison was gedetineerd. Er zijn geen factoren aanwezig die dit vermoeden kunnen wegnemen, gelet op de overige slechte detentieomstandigheden zoals omschreven door het CPT. Hieruit volgt dat sprake is van een voltooide schending van artikel 3 EVRM; de uitlevering dient daarom ontoelaatbaar te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de dreigende schending van fundamentele rechten in het advies aan de Minister van Justitie en Veiligheid mee te nemen.
5.2.
De vordering van de officier van justitieDe officier van justitie heeft – net als op 8 maart 2018 – gevorderd de uitlevering toelaatbaar te verklaren. Er zijn geen weigeringsgronden. De feiten zijn dubbel strafbaar. Er is geen sprake van een dreigende of voltooide schending van artikel 3 van het EVRM. De officier van justitie heeft wel verzocht de Minister van Veiligheid en Justitie te wijzen op de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon.
6. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen zij onder het hiervoor geciteerde punt 3.3 tot en met de geciteerde paragraaf 53 uit het CPT-rapport van de tussenuitspraak van 22 maart 2018 heeft overwogen. Deze overwegingen moeten hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.
6.1.
Opgeëiste persoon gedetineerd in Belgrade District Prison
Op basis van de nieuwe informatie van de Servische autoriteiten van 3 mei 2018 stelt de rechtbank allereerst vast dat de opgeëiste persoon van 22 september 2010 tot 20 april 2011 gedetineerd was in de Belgrade District Prison ten behoeve van de strafzaak waar het uitleveringsverzoek op ziet. Tijdens het bezoek van het CPT van 1 tot 11 februari 2011 aan onder andere de Belgrade District Prison (resulterend in het rapport van 14 juni 2012) zat de opgeëiste persoon daar dus in voorarrest.
6.2.
Personal space
Uit de eerder aangehaalde jurisprudentie van het EHRM volgt dat het vereiste van 3 m2
floor spaceper gedetineerde in geval van
multi-occupancy accommodationgeldt als de minimummaatstaf bij de toetsing aan artikel 3 EVRM (Muršić/Kroatië)
.Bij de berekening van
personal space– welk begrip het EHRM kennelijk hanteert als synoniem van
floor space– moeten de sanitaire voorzieningen niet worden betrokken bij het vloeroppervlak van de cel, maar het meubilair wel. Van belang is of de betrokkene de mogelijkheid heeft om zich binnen de cel normaal te bewegen (Muršić/Kroatië, § 114). In geval van
multi-occupancy accommodationlevert een hoeveelheid van minder dan 3 m2
personal spaceeen
strong presumptionop dat de detentieomstandigheden vernederend zijn in de zin van artikel 3 EVRM.
In de aanvullende informatie van de Servische autoriteiten van 3 mei 2018 wordt gesproken over een
surface areavan de meerpersoonsruimte waarin de opgeëiste persoon verbleef van 37,8 m2
, “which means that he had between 4.63 and 4.12 m2 of personal space”.Niet gebleken is dat hierbij geen rekening is gehouden met de sanitaire voorzieningen die voor een juiste berekening nog zouden moeten worden afgetrokken, zodat de rechtbank er van uitgaat dat daarmee inderdaad geen rekening is gehouden. Gelet op de informatie uit het CPT-rapport van 14 juni 2012 over
overcrowdingin de Belgrade District Prison in de periode dat de opgeëiste persoon daar gedetineerd was [2] – een beeld dat overeenkomt met de stellingen hieromtrent van de opgeëiste persoon – én gelet op het feit dat bij de berekening van
personal spacegeen rekening is gehouden met de sanitaire voorzieningen, gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon in een
multi-occupancy accommodationheeft gezeten en daar tussen de 3 m2 en 4 m2
personal spacetot zijn beschikking heeft gehad.
De officier van justitie heeft nog gewezen op paragraaf 41 van het CPT-rapport waarin enkele renovaties in de Belgrade District Prison worden genoemd. De rechtbank wijst er echter op dat in diezelfde paragraaf over de
remand cells(cellen voor voorarrest/voorlopige hechtenis, alwaar de opgeëiste persoon verbleef) het volgende wordt opgemerkt: “
Having said that, the rest of the accommodation areas continued to provide unacceptable conditions of detention, especially in the blocks on the ground floor (admission,remand, solitary confinement and disciplinary cells).”(onderstreping door de rechtbank)
.
6.3.
Overige omstandighedenIn gevallen waarin de opgeëiste persoon bij
multi-occupancy accommodationtussen 3 m2 en 4 m2
personal spaceheeft, zijn de overige detentieomstandigheden eveneens van belang voor de beoordeling of sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. In zulke gevallen kan sprake zijn van een schending van artikel 3 EVRM
“if the space factor was coupled with other aspects of inappropriate physical conditions of detention related to, in a particular context, access to outdoor exercise, natural light or air, availability of ventilation, adequacy of heating arrangements, the possibility of using the toilet in private, and compliance with basic sanitary and hygienic requirements”(Muršić/Kroatië), § 106).
In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
In de hiervoor aangehaalde paragraaf 41 van het CPT-rapport wordt ten aanzien van de Belgrade District Prison (en in het bijzonder ook ten aanzien van de
remand cells) gesproken over
unacceptable conditions of detention:
-
The prison continued to display structural deficiencies described in the reports on the two previous visits (…) In particular, there was still no direct access to natural light in any of the cells, and artificial lighting was totally inadequate in the cells on the ground floor.
De rechtbank wijst in dit kader nogmaals op paragraaf 43 van het CPT-rapport:
-
These overall unacceptable material conditions were exacerbated by the fact that remand prisoners remained confined for some 23 hours a day inside their cells, in some cases for several years. As noted in the report on the 2007 visit, such a situation could well be considered as amounting in itself to inhuman and degrading treatment.(…).
Ook paragraaf 53 van het CPT-rapport (hiervoor geciteerd onder punt 3) is van belang; voor de
remand prisonersin de Belgrade District Prison bestond geen mogelijkheid te werken of een opleiding te volgen. De enige activiteit was
outdoor exercisevoor één uur per dag (een half uur in het weekend).
“To sum up, remand prisoners routinely spent 23 hours per day inside their cells, with nothing else to occupy themselves other than watching television, listening to the radio or reading.”
Deze constateringen van het CPT, gedaan ten tijde van het voorarrest van de opgeëiste persoon, stroken met hetgeen de opgeëiste persoon hierover heeft aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat de opgeëiste persoon tijdens zijn voorarrest in de Belgrade District Prison niet te maken heeft gehad met deze slechte detentieomstandigheden. De rechtbank benadrukt dat de opgeëiste persoon bijna zeven maanden onder deze omstandigheden gedetineerd is geweest.
De opgeëiste persoon heeft gesteld dat hij in detentie is gemarteld en als gevolg daarvan lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Ter onderbouwing hiervan zijn meerdere stukken overgelegd (zie hiervoor onder punt 3). Hoewel deze stelling moeilijk bewijsbaar is, merkt de rechtbank op dat het CPT (onder andere) in het rapport van 14 juni 2012 ernstige zorgen heeft geuit over
physical ill-treatment by the policeen dat in één geval
the delegation found medical evidence consistent with allegations of severe ill-treatment made. Hoewel niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon in detentie is gemarteld, vindt de gestelde marteling van de opgeëiste persoon tijdens zijn voorarrest wel (indirecte) steun in het CPT-rapport. De rechtbank overweegt – in het kader van de overige detentieomstandigheden, naast de beschikbare
personal space– dat (ook) ten aanzien van de fysieke bejegening van gedetineerden, de detentieomstandigheden waaronder de opgeëiste persoon in voorarrest heeft gezeten, onvoldoende waren.
6.4.
Conclusie
De hoeveelheid
personal spacedie de opgeëiste persoon tot zijn beschikking heeft gehad (overweging 6.2) in combinatie met de detentieomstandigheden zoals overwogen onder 6.3, leiden tot het oordeel dat de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, zoals gewaarborgd in artikel 3 EVRM, ten tijd van zijn voorarrest in de periode september 2010 – april 2011 in de Belgrade District Prison zijn geschonden. Deze voltooide mensenrechtenschending in de zaak waarvoor de uitlevering van de opgeëiste persoon is gevraagd, leidt ertoe dat de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 180 Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 Opiumwet;
de artikelen 2 en 5 Uitleveringswet;
de artikelen 1, 2 en 12 Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (Trb.65, 9) en artikel 5 Tweede Aanvullend Protocol bij dat Verdrag (Trb.1979, 120).

8.Beslissing.

VERKLAART ONTOELAATBAARde door Servië verzochte uitlevering van
[opgeëiste persoon].
HEFT OPhet – geschorste – bevel tot uitleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 maart 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 31 Uitleveringswet kan zowel de opgeëiste persoon als de officier van justitie tegen deze uitspraak binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen.

Voetnoten

1.Report to the Government of Serbia on the visit to Serbia carried out by the European Committee for the