4.3.Het oordeel van de rechtbank
De ten laste gelegde uitlatingen
De rechtbank zal allereerst beoordelen of de ten laste gelegde uitlatingen aan verdachte zijn toe te schrijven.
De uitlatingen staan alle op de door verdachte opgezette en uitsluitend door hem beheerde website. Een aantal daarvan is door verdachte zelf geschreven en de overige betreffen citaten van verschillende schrijvers die verdachte heeft opgenomen in zijn eigen tekst.
De rechtbank stelt vast dat de website is opgezet als een pamflet in de vorm van een werkstuk, bestaande uit een aantal gecategoriseerde hoofdstukken, met inleidingen en commentaren van verdachte en aangekleed met citaten van anderen en een aantal verwijzingen naar andere websites. De hoofdstukken hebben onder meer titels als: ‘Waarom geen rassenvermenging?’, ‘De verschillen tussen de rassen’ en ‘Stop rassenvermenging van mensen’ Uit deze opzet en uit hetgeen verdachte hierover ter zitting heeft verklaard, volgt onmiskenbaar dat het de bedoeling van verdachte is om met de website zijn persoonlijke overtuiging uit te dragen dat verschillende rassen zich niet zouden moeten vermengen. Uit de opbouw blijkt dat verdachte de citaten bewust heeft geplaatst om zijn betoog te onderbouwen en dat deze niet toevallig zijn uitgekozen. Verdachte heeft - ook ter zitting - bevestigd dat hij achter de uitlatingen van de door hem aangehaalde schrijvers staat en hij heeft zich er niet van gedistantieerd. Daarom kunnen deze uitlatingen aan verdachte worden toegeschreven.
Van één van de uitlatingen heeft verdachte zich wel gedistantieerd, te weten de derde onder feit 2 ten laste gelegde uitlating. Verdachte heeft verklaard dat hij deze uitlating niet herkende en dat die niet op de website terecht zou zijn gekomen als hij die bewust zou hebben gelezen. Voor zover de verdediging zich bij het doen van deze uitlating heeft beoogd te beroepen op het ontbreken van opzet bij verdachte, overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de hiervoor beschreven opzet en inhoud van de website, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat juist dit citaat, dat nog harder van toon is dan de andere citaten, per ongeluk zou zijn geplaatst en verdachte zich niet van de inhoud daarvan bewust was. Het citaat is op de website geplaatst en betreft niet een enkele link naar een andere website. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook deze uitlating aan verdachte worden toegeschreven.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de ten laste gelegde uitlatingen beledigend zijn voor gekleurde en/of negroïde mensen en/of Joden en of de uitingen aanzetten tot discriminatie van deze groepen.
Artikelen 137c, eerste lid, en 137d, eerste lid, Sr stellen strafbaar het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over (137c) en het aanzetten tot discriminatie van (137d) een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap. In de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:539) zijn toetsingscriteria ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van dan wel aanzetten tot discriminatie van een groep mensen. Daaruit volgt dat de rechtbank deze vraag dient te beantwoorden aan de hand van de volgende drie toetsingscriteria: (i) hadden de uitlatingen van de verdachte – op zichzelf en in hun context bezien – de strekking om de bedoelde groepen mensen te beledigen dan wel aan te zetten tot discriminatie van die groepen wegens hun ras en/of godsdienst en/of hun levensovertuiging?;
(ii) zo ja, heeft de verdachte zijn uitlatingen gedaan in een context die het beledigend dan wel discriminerende karakter daarvan mogelijk wegneemt vanwege het in art. 10, eerste lid, EVRM verzekerde recht op vrijheid van meningsuiting?; en
(iii) zo ja, moeten de uitlatingen van de verdachte niettemin als onnodig grievend worden aangemerkt?
Voor de beoordeling van de voornoemde vragen dienen die uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze uitlatingen wekken.
De rechtbank stelt vast dat de website tot doel heeft om tegen te gaan dat witte mensen zich voorplanten met mensen van andere rassen, omdat dit volgens verdachte zou leiden tot degeneratie van de rassen. Daarnaast stelt verdachte op zijn website dat de (verkeerde) Joden via de media aanzetten tot rassenvermenging tussen het witte/blanke ras en andere rassen, hetgeen hij betitelt als “witte genocide”. Verdachte heeft ter zitting nogmaals bevestigd dat hij achter deze boodschappen staat.
De rechtbank zal vervolgens de toetsingscriteria voor zowel artikel 137c als 137d Sr bespreken teneinde de vraag te beantwoorden of de in de ten laste gelegde opgesomde uitingen vallen binnen het bereik van de strafbaarstelling van het aanzetten tot groepsdiscriminatie en/of groepsbelediging,
Stap 1: Aanzetten tot discriminatie? (feit 1)
Bij aanzetten tot discriminatie gaat het om de vorm van discriminatie zoals gedefinieerd in artikel 90quater Sr, te weten: elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
De onder feit 1 ten laste gelegde uitlatingen op de website, in samenhang en in de hiervoor geschetste context van de rest van de website bezien, zetten naar het oordeel van de rechtbank aan tot discriminatie van niet-witte mensen, dus van gekleurde mensen - waaronder negroïde mensen – doordat ze oproepen deze te mijden bij het kiezen van een partner. Verdachte heeft ter zitting ook bevestigd dat dit het doel van zijn boodschap is. Met het verweer dat de oproep van verdachte niet ziet op specifieke groepen anders dan niet-witte personen, miskent de raadsvrouw dat verdachte daarmee een onderscheid maakt tussen witte mensen en niet-witte mensen en daarmee gekleurde mensen, waaronder negroïde mensen categoriseert als groep die anders moet worden behandeld. De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen er naar hun aard op zijn gericht anderen te overtuigen en mogelijk ook tot actie aan te sporen. Dit volgt met name uit de zin “Stop White Genocide”. De andere uitlatingen zetten indirect aan tot discriminatie van niet-witte mensen door te benadrukken dat, als een wit persoon wel met iemand van een ander ras date of zich voortplant, dit een schande, verraad aan eigen volk en de ergste misdaad is. De rechtbank merkt daarbij op dat voor het bewezen achten van het aanzetten tot discriminatie niet is vereist dat de discriminatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De uitlatingen op verdachtes website maken overigens niet alleen een onterecht onderscheid tussen witte en niet-witte mensen, maar verkondigen naar het oordeel van de rechtbank ook onmiskenbaar de discriminerende boodschap dat witte mensen superieur zijn aan niet-witte mensen. De uitlatingen op de website bieden geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van een ideologie van de verdachte die gebaseerd is op gelijkwaardigheid van witte en niet-witte mensen.
Stap 1: Groepsbelediging? (feiten 2 en 3)
Voor de beoordeling of sprake is van groepsbelediging moet worden gekeken naar de feitelijke uitlating en naar de samenhang met de overige omstandigheden. Om te beoordelen of een uitlating woordelijk beledigend is, dient een objectieve toets plaats te vinden waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat een uitlating beledigend is wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen (ECLI:HR:2001:AB3143). De uitlating moet daarnaast over een groep mensen of haar kenmerk gaan.
Groepsbelediging van gekleurde en negroïde mensen (feit 2)
Met betrekking tot de eerste en de derde uitlating die onder feit 2 ten laste zijn gelegd bestaat over het beledigend karakter, ook bij de verdediging, geen twijfel. Blijkens de bewoordingen zien deze uitlatingen specifiek op gekleurde mensen en mensen van negroïde origine. Naar het oordeel van de rechtbank is ook de tweede uitlating beledigend voor gekleurde en voor negroïde mensen. Hoewel deze uitlating zelf niet specificeert welke rassen superieur en inferieur zijn, blijkt uit de context allereerst dat het resultaat van deze vermenging, het kind, volgens de schrijver “onedel” en dus inferieur is, zodat deze uitlating hoe dan ook beledigend is ten opzichte van deze kinderen, en dus voor gekleurde mensen. Daarnaast blijkt, behalve uit de andere twee ten laste gelegde uitlatingen, ook uit de overige context van de website, zoals het hoofdstuk “de verschillen tussen de rassen” (p. 411 en volgende), dat deze de boodschap verspreidt dat negroïde mensen inferieur zijn aan witte mensen. De combinatie van de uitlatingen maakt dat er over deze groep mensen niet alleen negatieve conclusies worden getrokken, maar tevens worden ze in verband gebracht met verkrachting en necrofilie. Ook hier bieden de uitlatingen geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van een ideologie van de verdachte die gebaseerd is op gelijkwaardigheid van witte en niet-witte mensen en hebben ze, zowel in samenhang als afzonderlijk, onmiskenbaar de strekking gekleurde en negroïde mensen in een kwaad daglicht te stellen. Zij worden als groep in diskrediet gebracht en de waardigheid van de groep wordt ernstig aangetast.
Groepsbelediging van Joden (feit 3)
Ook de twee uitlatingen die onder feit 3 ten laste zijn gelegd zijn naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar beledigend voor een bepaalde groep mensen. Daarin geeft verdachte de Joden de schuld van de vermeende witte genocide, oftewel de vernietiging van het blanke ras. Het gebruik van de term “de verkeerde Joden” bij de eerste uitlating maakt de uitlating naar het oordeel van de rechtbank niet minder beledigend. Uit het vervolg van de tekst op pagina 527 blijkt immers dat met de verkeerde Joden wordt gedoeld op de Kaïn-Edom Joden (Khazaren en Askenazen). Dit vormt dit een aanzienlijke groep binnen de wereldwijde Joodse gemeenschap, zodat de aanduiding ‘verkeerde’ niet op individuele Joden ziet. Deze uitlatingen hebben onmiskenbaar de strekking Joden in een kwaad daglicht te stellen. Zij worden als groep in diskrediet gebracht en de waardigheid van de groep wordt ernstig aangetast. De stellingen van de raadsvrouw dat verdachte dit niet beledigend vind en hij dit stelt te weten door eigen onderzoek doen aan het beledigend karakter niet af. De rechtbank zal nader op deze argumenten ingaan bij de volgende stappen in de beoordeling.
Stap 2: De context van de uitlatingen (feiten 1, 2 en 3)
De tweede toets betreft de vraag of uitlatingen in een bepaalde context zijn gedaan en zo ja in welke. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigend karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage levert of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt.
De reikwijdte van die context wordt onder meer gevormd door het recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM en de door artikel 9 EVRM beschermde vrijheid van religie. Artikel 10 EVRM beoogt niet alleen uitingen te beschermen die neutraal en informatief zijn, maar ook uitingen die kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten (EHRM 7 december 1976, app. no. 5493/72, ECLI:NL:XX:1976:AC0070 (Handyside)). De verdediging heeft ter terechtzitting uitgelegd dat het doel van de website onder meer was om mensen bewust te maken van de gevaren van rassenvermenging en dat er een door de (verkeerde) Joden opgezette mediacampagne gaande is om deze rassenvermenging te bevorderen. De verdediging heeft aangevoerd dat de uitlatingen aldus zijn gedaan in het kader van een maatschappelijk debat en dat verdachte deze heeft gebaseerd op zijn geloof, de natuurwetten en wetenschappelijk onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zijn uitlatingen – hoe kwetsend, choquerend en verontrustend deze ook moge zijn - heeft gedaan in de context van het aanzwengelen van een door hem beoogd maatschappelijke debat, mede vanuit zijn eigen geloofsopvatting. De rechtbank neemt in dat verband in aanmerking dat de verdachte er kennelijk van overtuigd is dat rassenvermenging een misdaad en een zonde is die wordt gepropageerd door (verkeerde) Joden. Verdachte heeft zijn gedachten openbaar gemaakt door deze te delen op een voor het publiek toegankelijke website. Aangenomen kan worden dat de verdachte met zijn uitlatingen gepoogd heeft zijn gedachtegoed op die wijze ingang te doen vinden in het publieke debat. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat bij deze toets slechts zeer beperkt plaats is om een oordeel te geven over de vraag of het voeren van een debat over een dergelijk onderwerp in een vrije democratische samenleving al dan niet juridische bescherming verdient. Wel moet de vraag worden beantwoord of de uitlatingen van de verdachte onnodig grievend zijn. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Stap 3: Onnodig grievend?
De Nederlandse samenleving kent veel, ook zeer, uiteenlopende opvattingen en (levens-) overtuigingen. Dit leidt er toe dat mensen soms geconfronteerd kunnen worden met uitingen van anderen die botsen met eigen principes of overtuigingen. Dat verdachte in het kader van zijn persoonlijke overtuigingen uitlatingen kan en mag doen, ook wanneer die uitlatingen andere groepen binnen de samenleving mogelijk kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten, is van groot gewicht. De vraag is echter waar de grens ligt tussen uitingen die in het kader van de vrijheid van meningsuiting en religie toelaatbaar zijn en welke uitingen strafrechtelijk te ver gaan. Daarom moet getoetst worden of de uitlatingen op de website onnodig grievend zijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De uitlatingen op de website zijn niet neutraal. Van verwijzing naar wetenschappelijk onderzoek of het belichten vanuit verschillende invalshoeken, zoals gesteld door de verdediging, is geen sprake. Verdachte heeft zijn geloofs- en persoonlijke overtuiging onderbouwd met verwijzingen naar schrijvers en websites die bekend staan om het verspreiden van antisemitisch en racistisch gedachtengoed, alsook websites die quasiwetenschappelijk onderzoek en complottheorieën publiceren. De ten laste gelegde uitlatingen zijn bovendien kwetsend tot uiterst kwetsend geformuleerd. Verdachte gebruikt (of heeft zich eigen gemaakt) zeer denigrerende termen voor personen in gemengde relaties (
race mixing slut, verraad aan eigen volk), voor de kinderen uit dergelijke relaties (bastaard,
mongrel, vernegerde wellustelingen, drankzuchtige gebochelde lamzakken en imbecielen) en voor negroïde mensen (voor een negroïde man is ook een dode vrouw goed genoeg). Daarnaast impliceert verdachte met de zwaar beladen term ‘genocide’ dat witte mensen die een gemengde relatie aangaan zich schuldig maken aan volkerenmoord en dat er een planmatige vernietiging van witte mensen als ras gaande is die wordt georganiseerd door de (verkeerde) Joden. De discriminerende uitlatingen verwijzen daarnaast weliswaar direct en indirect naar twee van de tien geboden, maar geven daarvan zeer verstrekkende, niet gangbare interpretaties. Het op deze wijze koppelen van rassenmenging aan een zeer ernstig strafbaar feit als genocide en het gebruik van zeer denigrerende termen voor mensen in gemengde relaties en mensen van gemengde afkomst is naar het oordeel van de rechtbank volkomen ongefundeerd, verwerpelijk en daarmee onnodig grievend. Dit alles leidt de rechtbank tot het oordeel dat de uitlatingen op de website, in samenhang bezien, als onnodig grievend moeten worden beschouwd.
Opzet van verdachte op de groepsbelediging
Verdachte heeft verklaard dat het niet zijn intentie was om gekleurde en negroïde mensen en Joden te kwetsen. De rechtbank is echter van oordeel, gelet op de aard en de inhoud van de uitlatingen, dat verdachte op zijn minst bewust het aanmerkelijke risico heeft genomen dat de website beledigend was voor deze groepen. De rechtbank acht daarom opzet op de groepsbeledigingen bewezen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de uitingen, geplaatst op een website met een Nederlandse URL en grotendeels in de Nederlandse taal, in het hele land hun uitwerking hebben gehad. Heel Nederland kan om die reden als pleegplaats worden gezien.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewoordingen op de website, ook in samenhang bezien, niet kan worden afgeleid dat bij het onder 1 ten laste gelegde aanzetten tot discriminatie van alle niet-witte mensen ook Joden moeten worden verstaan, zodat verdachte van dit gedeelte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.