ECLI:NL:RBAMS:2019:3906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
13-751151-19 RK 19-1438
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie in Duitsland

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 mei 2019, wordt de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Osnabrück in Duitsland, met als doel de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Marokko, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om partijen de gelegenheid te bieden hun standpunt in te nemen over een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 27 mei 2019, dat de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie in Duitsland aan de orde stelt.

Tijdens de zittingen op 18 april en 17 mei 2019 zijn de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer informatie nodig had om een beslissing te nemen over de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentie van de opgeëiste persoon niet geschorst, gezien het vluchtgevaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek opnieuw te openen, zodat de raadsvrouw en de officier van justitie zich kunnen uitlaten over het arrest van het HvJ EU, dat van belang is voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor een nader te bepalen datum bevolen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751151-19
RK nummer: 19/1438
Datum uitspraak: 31 mei 2019
TUSSEN UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 augustus 2017 door de
Staatsanwaltschaft Osnabrück, Duitsland, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 18 april 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabische (Marokkaanse) taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot 17 mei 2019 om nadere informatie in te winnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 17 mei 2019Op 17 mei 2019 heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek in gewijzigde samenstelling voortgezet.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Arabische (Marokkaanse) taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij ook die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Wat betreft de overleveringsdetentie en hetgeen daarover is bepaald in artikel 22, vierde lid, OLW volgt zij de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729) en schorst zij de detentie niet na ommekomst van de in artikel 22 OLW genoemde termijnen, gelet op het vluchtgevaar dat naar het oordeel van de rechtbank dermate groot is dat het niet door het stellen van voorwaarden kan worden ingeperkt.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
  • aanhoudingsbevel ten tenuitvoerlegging, uitgevaardigd door de
    Staatsanwaltschaft Osnabrück, gedateerd 11 augustus 2017, zaaksnummer 212 Js 17547/16 VRs
    en van een
  • vonnis, op 3 november 2016 gewezen door het
    Amtsgericht Osnabrück,
    met zaaksnummer 252 Ls (212 Js 17547/16) 348/16, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
    twee jaren met aftrek van 188 dagen voorlopige hechtenis.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Prejudiciële procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie
Het EAB is uitgevaardigd door de
Staatsanwaltschaft Osnabrück.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) heeft bij arrest van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (zaak OG) en C-82/19 PPU (zaak PI) de vragen beantwoord van de Ierse
Supreme Courten de Ierse
High Court, of het openbaar ministerie in Lübeck en het openbaar ministerie in Zwickau in Duitsland rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.
In het arrest is door het HvJ geoordeeld onder punt 88 tot en met 90:

88 It follows from the foregoing that, in so far as the public prosecutors’ offices at issue in the main proceedings are exposed to the risk of being influenced by the executive in their decision to issue a European arrest warrant, those public prosecutors’ offices do not appear to meet one of the requirements of being regarded as an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, namely the requirement that it be guaranteed that they act independently in issuing such an arrest warrant.
89 In the present case, it is, in that regard, irrelevant, for the reasons stated in paragraph 73 of the present judgment, that, in connection with the issuing of the European arrest warrants at issue in the main proceedings, no instruction in a specific case was issued to the public prosecutor’s office in Lübeck or in Zwickau from the ministers for justice of the Länder concerned.
90 In the light of all the foregoing, the answer to the questions referred is that the concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.
Het HvJ heeft voor recht verklaard:

2. The concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Council Framework Decision 2002/584/JHA of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, as amended by Council Framework Decision 2009/299/JHA of 26 February 2009, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.

5.Beslissing

Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen om de raadsvrouw en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om zich over voornoemd arrest uit te laten in de onderhavige zaak.
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Arabische (Marokkaanse) taal tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]