ECLI:NL:RBAMS:2019:425

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
C/13/656062 / KG ZA 18-1124
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot verwijdering van persoonsgegevens uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister door ING Bank N.V.

In deze zaak vorderde eiseres, een voormalige cliënte van ING Bank N.V., dat de bank haar persoonsgegevens zou verwijderen uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister. De eiseres had een hypotheek afgesloten met haar voormalige echtgenoot en was betrokken bij verschillende ondernemingen. ING had haar persoonsgegevens geregistreerd vanwege verdenkingen van fraude en misbruik van kredietfaciliteiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de registratie van de persoonsgegevens gerechtvaardigd was, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat eiseres betrokken was bij frauduleuze handelingen die de bank hadden benadeeld. De rechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde eiseres in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van financiële instellingen bij het registreren van persoonsgegevens en de voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/656062 / KG ZA 18-1124 CdK/JE
Vonnis in kort geding van 22 januari 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 6 november 2018,
advocaat mr. J.J.L. Paijmans te Breda,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Voor de aanvang ter zitting van 14 november 2018 is de behandeling van deze zaak op eenstemmig verzoek van partijen verplaatst. Ter zitting van 8 januari 2019 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. ING heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig [eiseres] met mr. Paijmans en M. Snoek (tolk Russisch). Aan de zijde van ING waren aanwezig [fraudespecialist] (fraudespecialist) en [medewerker] (medewerker beroepsklachten) met mr. Jager.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en haar voormalige echtgenoot, [voormalig echtgenoot] , hebben op 15 mei 2007 bij ING een hypotheek afgesloten van € 522.280,- op hun woonhuis aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). [eiseres] woont in de woning en [voormalig echtgenoot] (hierna [voormalig echtgenoot] ), van wie zij in 2011 is gescheiden, niet meer. [voormalig echtgenoot] woont vanaf 3 december 2013 in Luxemburg. De zoon van [eiseres] en [voormalig echtgenoot] is [zoon] (hierna: [zoon] ).
2.2.
In de door ING gehanteerde Algemene Bankvoorwaarden staat het volgende:
“Artikel 35 Opzegging van de relatie
Zowel de cliënt als de bank kan de relatie tussen hen schriftelijk geheel of gedeeltelijk opzeggen. Als de bank de relatie opzegt, deelt zij desgevraagd de reden van de opzegging aan de cliënt mee. Na opzegging van de relatie worden de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. (…)”
2.3.
Op de door [eiseres] en [voormalig echtgenoot] bij ING afgesloten hypotheek zijn de Algemene bepalingen van geldlening van toepassing. Daarin is het volgende opgenomen:
“Artikel 10Vervroegde opeisbaarheid van de lening
De bank zal van haar in lid 2 van dit artikel omschreven recht de lening op te eisen alleen dan gebruik maken, indien haar belangen dit naar haar oordeel wenselijk maken en zal ingeval van die opeising kunnen vorderen, dat de lening terstond wordt betaald.
De lening is terstond opeisbaar indien:
(…)
g. (…) op het onderpand of op een vordering welke schuldenaar terzake daarvan heeft, beslag wordt gelegd (…).”
2.4.
Financiële instellingen in Nederland, zoals de Vereniging van Banken waarvan ING lid is, hanteren het zogeheten Protocol Incidentenwaarschuwings-systeem financiële Instellingen (hierna: het Protocol) bij het geven van uitvoering aan hun wettelijke verplichtingen om maatregelen te treffen ter bescherming van de integriteit van de financiële sector. Op basis van het Protocol kunnen deze instellingen persoonsgegevens van cliënten opnemen in het zogeheten Incidentenregister (intern te raadplegen, aangeduid als: IVR) en in het zogeheten Extern Verwijzingsregister (hierna: het EVR).
2.5.
Artikel 3.1.1 van het Protocol bepaalt het volgende.
“Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. (...)
3.1.2
Aan het Incidentenregister is het Extern Verwijzingsregister gekoppeld. Dit Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de Deelnemers, alsmede de Organisatie van de Deelnemers via een Verwijzingsapplicatie en bevat uitsluitend Verwijzingsgegevens die onder strikte voorwaarden conform artikel 5.2 Protocol door de Deelnemers mogen worden opgenomen.”.
Volgens artikel 4.1.1. van het Protocol is opname in het IVR, kort gezegd, slechts geoorloofd als het volgende van toepassing is:
“Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer[ING, vzr]
gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
  • op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
  • op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
  • op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen”.
Volgens artikel 5.2.1. van het Protocol is opname in het EVR, kort gezegd, slechts geoorloofd indien:
“a) de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
b) in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
c) het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het EVR voor de desbetreffende persoon.”.
2.6.
[eiseres] heeft sinds 17 juli 2002 de eenmanszaak [eenmanszaak] . De handelsnaam is van 15 juli 2002 tot 9 mei 2007 en van 10 mei 2007 tot 3 juli 2007 respectievelijk [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] geweest en de bedrijfsomschrijving is tot 14 mei 2007 importeren/groothandel hout en plaatmateriaal geweest. Daarna heeft deze eenmanszaak als bedrijfsvoering accountants- en administratieconsult. Zij heeft een kredietverlening van € 100.000,- van ING ontvangen.
2.7.
ING heeft in 2008 en 2012 krediet verstrekt aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), opgericht op 2 juli 2007. Haar bedrijfsomschrijving is im- en export/groothandel in plaatmaterialen en hout. Het krediet beliep op 18 januari 2017 € 191.105,38. Op 11 april 2013 heeft [voormalig echtgenoot] zich voor € 50.000,- tot borg gesteld voor al hetgeen [bedrijf 1] aan ING verschuldigd is of mocht worden. ING heeft op 18 januari 2017 het aan [bedrijf 1] verstrekte krediet opgeëist.
2.8.
Enig aandeelhouder van [bedrijf 1] is [holding] vanaf 28 juli 2011.
Haar bestuurders waren opeenvolgend:
[voormalig echtgenoot] en [zoon] vanaf 2 juli 2007,
[eiseres] van 1 tot 9 januari 2008,
[bedrijf 2] vanaf 9 januari 2008
[holding] vanaf 28 juli 2011
[bedrijf 3] vanaf 10 juni 2015,
en [naam] (hierna: [naam] ) vanaf 1 januari 2016.
Haar activiteiten zijn gestaakt per 7 november 2018.
2.9.
[holding] B.V. (verder ook [holding] ) is opgericht op 22 juni 2011.
Enig aandeelhouder was [voormalig echtgenoot] vanaf 19 juli 2011 en vervolgens [bedrijf 3] van 28 januari 2014 tot 14 november 2016 en daarna [naam] .
Haar bestuurders waren opeenvolgend:
[bedrijf 2] vanaf 19 juli 2011 en [bedrijf 3] van 1 april 2014 tot 14 november 2016 en daarna [naam] .
Op 23 november 2018 is de vestiging opgeheven.
2.10.
ING heeft in januari 2009 een krediet verleend van € 100.000,- aan [tandartsenpraktijk 1] te [plaats] (hierna: [tandartsenpraktijk 1] ), opgericht op 24 november 2008. In het kader daarvan heeft ING blijkens de door [voormalig echtgenoot] ondertekende kredietofferte een pandrecht gekregen op ”
alle huidige en toekomstige Bedrijfsactiva zoals omschreven in de Algemene Bepalingen van Pandrecht”en daarnaast met een afzonderlijke pandakte op de bedrijfsactiva van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] was dat moment bestuurder van [tandartsenpraktijk 1] . Op 20 juni 2017 heeft ING het krediet opgeëist.
2.11.
Enig aandeelhouder van [tandartsenpraktijk 1] was [bedrijf 3] Limited gevestigd te [plaats] - China (hierna: [bedrijf 3] ) van 16 juli 2014 tot 11 juli 2017 en daarna [naam] .
Haar bestuurders waren opeenvolgend:
[bedrijf 1] vanaf 24 november 2008,
[holding] B.V. (hierna: [holding] ) vanaf 16 augustus 2001,
[bedrijf 2] vanaf 1 oktober 2013,
[holding] vanaf 16 juli 2014 en
[bedrijf 3] van 1 januari 2015 tot 11 juli 2017.
Haar gevolmachtigden waren opeenvolgend:
[zoon] vanaf 14 april 2010, met een hiaat, tot 16 juli 2014
[eiseres] van 1 april 2017 tot 1 juni 2017.
Op 10 oktober 2018 is de vestiging opgeheven.
2.12.
ING heeft bij brief van 20 juni 2017 aan [tandartsenpraktijk 1] laten weten dat het krediet is beëindigd, omdat “
er conservatoir beslag is gelegd onder ING en er zonder (schriftelijke) toestemming van ING een wijziging is opgetreden in de aandeelhouders/bestuurders van uw vennootschap”.
2.13.
Vanaf 2 januari 2015 tot 25 februari 2016 was [eiseres] bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ), opgericht op 2 januari 2015. Voor internetbankieren wordt door [bedrijf 4] tot op heden gebruik gemaakt van het telefoonnummer van [eiseres] voor het doorgeven van de TAN-code en ook werkt [eiseres] mee aan het afstorten van contanten met de in haar bezit zijnde bankpas.
2.14.
[bedrijf 4] heeft als enig aandeelhouder vanaf 2 januari 2015 [eiseres] gehad en vanaf 25 februari 2016 [bedrijf 3] . Haar bestuurder was vanaf de start [eiseres] en vanaf 25 februari 2016 [bedrijf 3] . [eiseres] is alleen nog op 1 april 2017 gevolmachtigde geweest.
2.15.
Met ingang van 29 juni 2017 is [eiseres] enig aandeelhouder en bestuurder van [tandartsenpraktijk 2] , opgericht op 29 juni 2017.
2.16.
ING heeft [eiseres] in een brief van 24 oktober 2017 bericht de bankrelatie met haar te beëindigen en haar persoonsgegevens op te nemen in het Incidentenregister en het EVR. Over de reden hiervoor is in deze brief het volgende opgenomen:
“Uit het door ons ingestelde onderzoek is vastgesteld dat u mede betrokken bent bij het misbruik van de kredietfaciliteit van [tandartsenpraktijk 1] . Wij hebben vastgesteld dat de aan ING verpande activa van [tandartsenpraktijk 1] zonder toestemming van ING en zonder aflossing van het krediet zijn overgedragen aan een derde.”
2.17.
Aan [voormalig echtgenoot] heeft ING, eveneens op 24 oktober 2017, een brief gestuurd van gelijke strekking, met dien verstande dat het daarin ging om misbruik van de kredietfaciliteit van [bedrijf 1] .
2.18.
ING heeft op 6 november 2017 bij de politie schriftelijk aangifte gedaan tegen [tandartsenpraktijk 1] , [bedrijf 3] , [naam] , [voormalig echtgenoot] , [zoon] en [eiseres] van “
onttrekking pandrecht (en eventueel nog niet nader te benoemen strafbare feiten), strafbaar gesteld bij artikel 348 van het Wetboek van Strafrecht”.
2.19.
ING heeft in een brief van 15 december 2017 aan [eiseres] en [voormalig echtgenoot] de hypothecaire geldlening opgeëist en als aanleiding vermeld “fraude met Zakelijk Krediet” en aangekondigd tot veiling van de woning over te gaan indien zij de lening niet op tijd terugbetalen.
2.20.
Op 14 mei 2018 is het beslag dat door een derde op 14 oktober 2016 ten laste van [voormalig echtgenoot] op de woning is gelegd executoriaal geworden.
2.21.
ING heeft op 24 september 2018 opdracht gegeven over te gaan tot openbare executieveiling van de woning. De veiling staat gepland in februari 2019.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat –:
- ING te veroordelen de persoonsgegevens van [eiseres] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden uit het Incidentenregister en het EVR;
- ING primair te verbieden over te gaan tot openbare verkoop van de woning van [eiseres] en subsidiair te gebieden de voorgenomen openbare verkoop op te schorten totdat in rechte vast is komen te staan dat sprake is van fraude dan wel verzuim van [eiseres] en meer subsidiair de termijn waarop ING mag overgaan tot openbare verkoop te stellen op zes maanden;
alles op straffe van dwangsommen en met veroordeling van ING in de proces- en nakosten.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verwijderen gegevens uit Incidentenregister en EVR

4.1.
Aan de orde is de vraag of verwerking van de persoonsgegevens van [eiseres] in het Incidentenregister en EVR gerechtvaardigd was.
4.2.
Voor verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens is de enkele verdenking van betrokkenheid bij een strafbaar feit niet voldoende. Er dient sprake te zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van art. 350 Sv kunnen dragen. Als maatstaf geldt daarvoor dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan (HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720 en hof Arnhem-Leeuwarden
7 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8710).
4.3.
Uitgangspunt is dat het in een procedure als deze aan de financiële instelling is, in dit geval ING, om aannemelijk te maken dat zij op goede gronden tot registratie is overgegaan. Het is dus aan ING om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die haar beslissing kunnen dragen om [eiseres] in de registers op te nemen.
4.4.
ING voert als grond voor opname van [eiseres] in de registers aan dat [eiseres] deel uitmaakt van partijen die frauduleus hebben gehandeld, ING hebben benadeeld en strafbare feiten hebben gepleegd. ING licht dit – kort weergegeven – als volgt toe. ING heeft kredieten verstrekt aan zowel [tandartsenpraktijk 1] als [bedrijf 1] . Belanghebbenden bij [bedrijf 1] zijn [voormalig echtgenoot] en [zoon] , de ex-echtgenoot en zoon van [eiseres] . Het bestuur en de aandelen van beide vennootschappen zijn zonder de vereiste toestemming van ING gewijzigd. Eerst zijn deze overgedragen aan het in China gevestigde [bedrijf 3] . [tandartsenpraktijk 1] en desgevraagd [eiseres] heeft ING ondanks herhaaldelijk daartoe te zijn verzocht niet bericht wie de feitelijk belanghebbenden achter [bedrijf 3] zijn. Uiteindelijk zijn de aandelen en het bestuur van beide ondernemingen kort na het opzeggen van het bedrijfskrediet overgedragen aan een “katvanger”, [naam] , van wie ING geen adresgegevens heeft. Noch [tandartsenpraktijk 1] noch [bedrijf 1] heeft het door ING verstrekte krediet afgelost. De personen achter deze vennootschappen hebben goederen opzettelijk onttrokken aan het pandrecht van ING, door de verpande goederen zonder berichtgeving aan ING te vervreemden. Dit handelen levert een strafbaar feit op. ING heeft schade geleden in de vorm van openstaande vorderingen op [tandartsenpraktijk 1] en [bedrijf 1] van meer dan respectievelijk € 93.000,- en € 215.000,-. Grote afgeronde sommen geld komen van [bedrijf 3] op de rekeningen van [tandartsenpraktijk 1] en [bedrijf 4] , er worden ook contante stortingen op die rekeningen gedaan. [eiseres] krijgt ronde sommen geld betaald door [tandartsenpraktijk 1] en [bedrijf 4] en [voormalig echtgenoot] , terwijl een omschrijving bij die overboekingen ontbreekt. ING heeft met geen van de betrokkenen contact kunnen krijgen, met uitzondering van [eiseres] . Zij stelde telkens nergens bemoeienis mee te hebben en verschool zich achter de directie van [tandartsenpraktijk 1] en [bedrijf 1] die in China zou zitten, ook verklaarde zij in oktober 2018 nog dat zij geen bemoeienis met [bedrijf 4] had terwijl dit wel zo was. ING stelt dat zij in de periode oktober – december 2017 meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen met [eiseres] met vragen over [tandartsenpraktijk 1] en haar heeft verzocht openheid van zaken te geven. Volgens ING heeft [eiseres] zich daarbij verscholen achter de directie in China. Mr. Jager heeft ter zitting een gespreksnotitie van een medewerker van ING voorgelezen, die is opgemaakt naar aanleiding van een telefoongesprek met [eiseres] op 11 oktober 2017. Uit die gespreksnotitie, waarvan de inhoud door [eiseres] niet is betwist, blijkt dat [eiseres] heeft gezegd niet te weten dat zij gevolmachtigde was van [bedrijf 4] en dat volgens haar [voormalig echtgenoot] achter [bedrijf 4] , [bedrijf 3] en [tandartsenpraktijk 1] zit, maar dat zij sinds hun scheiding in 2011 niets meer met hem te maken heeft. Dat zij op dat moment ook niet met [bedrijf 4] te maken heeft, stelt zij in een e-mail van 18 oktober 2017, aldus ING.
4.5.
[eiseres] betwist dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan fraude of dat zij daarbij direct betrokken is geweest. [eiseres] heeft ontkend dat zij [naam] kent. Volgens [eiseres] kan uit het feit dat zij een familiebetrekking heeft (gehad) met [voormalig echtgenoot] en met [zoon] niet worden afgeleid dat zij van hun handelwijze op de hoogte is geweest, laat staan dat zij daarop enige invloed heeft gehad. [eiseres] stelt het te betreuren dat zij zaken heeft gedaan met kennelijk voor ING onbetrouwbare partners, maar dat zij niet voor het handelen van anderen verantwoordelijk kan worden gehouden. Daarnaast stelt [eiseres] dat zij zich nooit heeft beziggehouden met bedrijfsmatige keuzes van [tandartsenpraktijk 1] en [bedrijf 1] en dat zij daartoe ook niet bevoegd was, aangezien zij alleen werknemer was. [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat zij in loondienst is geweest bij [tandartsenpraktijk 1] van 2010 tot 2017 en bij [bedrijf 1] van 2011 tot 2014 en dat zij bij beide ondernemingen de administratie en boekhouding deed, waaronder de belastingaangifte. Voor het feit dat zij in 2008 een periode van 8 dagen bestuurder is geweest bij [bedrijf 1] , heeft [eiseres] als verklaring gegeven dat zij voor [bedrijf 1] naar Rusland is gereisd om contracten te tekenen en daarom tekeningsbevoegd moest zijn. Zij heeft verklaard dat de reden dat zij bij [tandartsenpraktijk 1] gedurende twee maanden in 2017 gevolmachtigde is geweest was. dat een gezondheidszorginspectie plaatsvond en dat [voormalig echtgenoot] de inspecteurs niet kon ontvangen omdat hij geen Nederlands spreekt en in Luxemburg woont. Verder verklaart zij ter zitting dat [voormalig echtgenoot] de verantwoordelijke persoon achter [bedrijf 3] is. Zij heeft de zaken waarvoor zij zelf verantwoordelijk is correct geregeld, aldus [eiseres] .
4.6.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] niet alleen niet voldoende aan het onderzoek van ING heeft meegewerkt, maar ook heeft zij in het telefoongesprek van 11 oktober 2017 in strijd met de waarheid verklaard. Dat [eiseres] sinds haar scheiding in 2011 van [voormalig echtgenoot] niets meer met hem te maken heeft is onjuist en dat zij er niet van op de hoogte was dat zij gevolmachtigde was van [bedrijf 4] is niet erg waarschijnlijk, gelet op het volgende. Naar aanleiding van haar gestelde vragen heeft [eiseres] ter zitting verklaard dat zij [bedrijf 4] begin 2015 van iemand heeft overgenomen, maar dat de onderneming niet goed liep omdat er te weinig klanten waren en dat zij de onderneming om deze reden na een jaar heeft verkocht aan [bedrijf 3] Limited, waarvan [voormalig echtgenoot] eigenaar is. Daarnaast is gebleken dat zij, anders dan zij heeft doen voorkomen, nog steeds betrokken is bij [bedrijf 4] , gelet op haar bezit van de betaalpas voor de zakelijke rekening van die onderneming, het gebruik van haar telefoonnummer voor de ontvangst van de TAN-codes en het gebruik van de betaalpas op naam van [eiseres] voor storting van contante gelden op de zakelijke rekening van [bedrijf 4] . In dit verband heeft [eiseres] ter zitting voorts gesteld dat zij met [voormalig echtgenoot] heeft afgesproken dat zij in ruil voor de overname van de niet goed lopende onderneming de administratie zou blijven doen. Dat [eiseres] , zoals door haar gesteld, in het telefoongesprek met ING heeft gezegd dat zij niet bij [bedrijf 4] betrokken was omdat deze onderneming ten tijde van het telefoongesprek al geruime tijd in handen was van de nieuwe eigenaar, is dus niet geloofwaardig.
4.7.
[tandartsenpraktijk 1] en [bedrijf 1] hebben zich niet gehouden aan hun verplichtingen uit hoofde van de aangegane pand- en kredietovereenkomsten, waardoor ING is benadeeld. Aannemelijk is geworden dat de verantwoordelijke personen achter deze ondernemingen frauduleus hebben gehandeld, dat betreft [voormalig echtgenoot] en [zoon] Dat [eiseres] , zoals door ING gesteld, zeer betrokken is geweest in deze ondernemingen, is eveneens aannemelijk geworden. Zij is van beroep accountant, was werknemer en deed de administratie en boekhouding voor beide bedrijven. Daarnaast is [eiseres] korte tijd bestuurder van [bedrijf 1] en gevolmachtigde van [tandartsenpraktijk 1] is geweest. [eiseres] was geen bestuurder of gevolmachtigde toen de kredieten werden aangegaan en toen [bedrijf 1] een pandrecht op haar activa heeft verleend aan ING, doch in verband met de belastingaangiften moet ervan uit worden gegaan dat zij in grote mate inzicht had in het reilen en zeilen van de ondernemingen, waaronder de betalingsverplichtingen en kredietvoorwaarden van ING. Dat zij persoonlijk een rol heeft gehad in het zonder toestemming van ING wijzigen van het bestuur en de aandeelhouders van de ondernemingen is niet gebleken, maar de verwevenheid tussen haar handelen en dat van [voormalig echtgenoot] en [zoon] is groot. Uit het door ING aangehaalde gegeven dat de eenmanszaak van [eiseres] , [eenmanszaak] , in het verleden tot in 2007 als handelsnaam ‘ [bedrijf 1] ’ heeft gebruikt, blijkt overigens geen grotere verwevenheid, nu [bedrijf 1] in 2007 is opgericht en de handelsactiviteiten van [eenmanszaak] heeft overgenomen. [eenmanszaak] is voortgegaan als accountant/financieel consulent, hetgeen [eiseres] ook is. Wel blijkt een verdergaande betrokkenheid van [eiseres] uit het feit dat op de rekeningen van [tandartsenpraktijk 1] en [bedrijf 4] grotere bedragen zonder omschrijving heen en weer gaan tussen [voormalig echtgenoot] , [eiseres] en [bedrijf 3] , ook nadat [eiseres] uit dienst zou zijn getreden bij [tandartsenpraktijk 1] . Nu zij tot in 2017 de boekhouding voor [tandartsenpraktijk 1] heeft gedaan en nog steeds doet voor [bedrijf 4] is zij daarbij betrokken. [eiseres] heeft geen aannemelijke verklaring voor al die betalingen kunnen geven. Deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter voorhands voldoende voor een registratie in het Incidentenregister.
4.8.
[eiseres] heeft verklaard dat zij, toen zij [tandartsenpraktijk 2] . startte, een tandartsstoel en andere tandartsinventaris die toebehoorde aan [tandartsenpraktijk 1] na taxatie voor € 17.000,- heeft overgenomen en dat een tandarts en paramedisch personeel mee gegaan zijn naar [tandartsenpraktijk 2] . Er wordt vanuit gegaan dat die tandartsstoel behoorde tot de aan ING volgens de kredietvoorwaarden verpande activa van [tandartsenpraktijk 1] en dat ING door die onttrekking van kapitaal is benadeeld. Nu [eiseres] rond die tijd nog de boekhouding en belastingaangiften voor [tandartsenpraktijk 1] verrichtte, moet zij op de hoogte zijn geweest van zowel het feit dat [tandartsenpraktijk 1] na deze handelingen niet meer voort kon gaan, terwijl er nog schulden aan ING open stonden. De aandelen in [tandartsenpraktijk 1] zijn op 11 juli 2017 in eigendom gekomen van [naam] en het bedrijf is op 10 oktober 2018 opgehouden met haar activiteiten. [eiseres] ontkent [naam] te kennen, maar dat doet niet af aan haar kennis van de wens tot beëindiging van [tandartsenpraktijk 1] en de onmogelijkheid om [tandartsenpraktijk 1] voort te zetten na haar start van [tandartsenpraktijk 2] .
4.9.
In de periode vanaf 2016 is [naam] tevens in beeld gekomen als aandeelhouder of bestuurder van [bedrijf 1] en [holding] . In november 2018 zijn deze bedrijven opgehouden te bestaan. Dat [eiseres] met deze bedrijven te maken had nadat zij na 2014 geen werknemer van dat bedrijf meer was en naar haar zeggen de boekhouding niet meer verrichtte, heeft ING niet aannemelijk gemaakt.
4.10.
Gelet op al het voorgaande is ING er in geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat ten aanzien van [eiseres] sprake is van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij heeft meegewerkt aan een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van art. 350 Sv kunnen dragen. Het zonder aflossing van het krediet vervreemden van de verpande goederen die tot gevolg hebben de staking van het betrokken bedrijf, zijn gedragingen die een bedreiging vormen voor de financiële belangen van ING en in die zin vallen onder (a) van artikel 5.2.1. van het Protocol. De betrokkenheid van [eiseres] als bedoeld onder (b) van 5.2.1. van het Protocol met betrekking tot het onttrekken aan het pandrecht is gelet op het vorenstaande voldoende aannemelijk geworden. Betrokkenheid van [eiseres] bij het overdragen van de aandelen en het bestuur van [tandartsenpraktijk 1] en overdragen van de aandelen in [bedrijf 1] , alsmede onttrekken van door [bedrijf 1] verpande goederen zonder berichtgeving aan ING, is vooralsnog niet gebleken. Dat na dit oordeel aan de proportionaliteitseis genoemd onder (c) is voldaan, is niet betwist.
4.11.
Het verwerken van persoonsgegevens in het incidentenregister en het verwerken van strafrechtelijke persoonsgegevens van [eiseres] in het EVR is onder deze omstandigheden gerechtvaardigd. Gelet op het voorgaande is de vordering van [eiseres] tot verwijdering van haar gegevens uit het Incidentenregister en EVR niet toewijsbaar.
Openbare verkoop woning
4.12.
[eiseres] heeft gesteld dat ING misbruik van recht maakt door het veilingtraject door te zetten op grond van een niet-onderbouwde verdenking van fraude jegens haar. Volgens [eiseres] zal een executieveiling verlies opleveren voor zowel haar als voor ING en geen enkel gerechtvaardigd doel dienen, aangezien de hypotheeklasten tijdig worden voldaan. Daarnaast is de derde die executoriaal beslag heeft gelegd op de woning niet voornemens dit uit te winnen en betreft dit beslag een vordering van slechts € 7.000,-. [eiseres] wenst het eigendomsdeel van haar ex-echtgenoot over te nemen, maar is tot nu toe door de registratie van haar gegevens in het EVR niet in staat geweest elders een hypotheek af te sluiten.
4.13.
ING heeft daartegen als verweer gevoerd dat zij de hypothecaire geldlening terecht heeft opgeëist en dat zij het veilingtraject heeft moeten opstarten, omdat [eiseres] en [voormalig echtgenoot] niet tot aflossing zijn overgegaan en de woning ook niet onderhands hebben verkocht, ondanks dat zij daarvoor ruim de tijd hebben gekregen. Met zowel [eiseres] als met [voormalig echtgenoot] heeft ING de bankrelatie beëindigd, zij is het vertrouwen in hen beiden volledig verloren en zij hoeft geen executoriaal beslag te dulden, aldus ING.
4.14.
De redenen die ING heeft aangevoerd voor het opeisen van de hypotheek zijn de door haar geconstateerde onregelmatigheden, de benadeling van ING en het gelegde executoriale beslag. ING heeft verwezen naar artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden, waarin is opgenomen dat zij de bankrelatie met een cliënt kan opzeggen, waarna de tussen de cliënt en de bank bestaande overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld. De verdenkingen van ING jegens [voormalig echtgenoot] en [eiseres] maken de opzegging van de bankrelatie en daarmee ook het opeisen van de hypothecaire lening gerechtvaardigd. Daarnaast heeft ING verwezen naar artikel 10 lid 2 onder g van de Algemene bepalingen van geldlening, op grond waarvan zij het recht heeft de lening op te eisen in geval op het onderpand beslag wordt gelegd. ING was dan ook op meerdere gronden gerechtigd de hypothecaire geldlening op te eisen, hetgeen overigens door [eiseres] ook niet is betwist. [voormalig echtgenoot] is niet opgekomen tegen het opeisen van de hypotheek door ING, noch tegen de beëindiging van de bankrelatie met hem, noch tegen de opname van zijn gegevens in het EVR. In de gegeven omstandigheden maakt ING geen misbruik van recht door over te gaan tot openbare verkoop van de woning. Het gevorderde verbod daartoe over te gaan is daarom niet toewijsbaar.
4.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen en dat zij als de in het ongelijk gestelde partij in zal worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten van dit geding worden tot heden aan de zijde van ING begroot op:
– € 626,= aan griffierecht en
– € 980,= aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van ING begroot op:
– € 626,= aan griffierecht en
– € 980,= aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: JE