ECLI:NL:RBAMS:2019:4446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
AMS 18/2214
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.C. Bachrach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de arbeidsdeskundige beoordeling van de WGA-uitkering en de geschiktheid van functies

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die op 2 oktober 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend aan werkneemster met ingang van 4 december 2017. Eiseres betwist de arbeidsdeskundige beoordeling en de uitkomst van de schatting, en stelt dat er te weinig SBC-codes zijn geselecteerd, wat heeft geleid tot een onjuiste vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van werkneemster. De rechtbank heeft op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres ongegrond is verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat werkneemster geen toestemming heeft verleend voor het toezenden van medische gegevens aan eiseres, waardoor de rechtbank deze stukken niet inhoudelijk kon weergeven. Eiseres is eigenrisicodrager voor de uitvoering van de WIA en heeft werkneemster in dienst gehad. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die onder andere betrekking hebben op de selectie van SBC-codes en de beoordeling van functies, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom bepaalde functies als ongeschikt zijn beoordeeld, en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de relevante aspecten adequaat heeft toegelicht.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat werkneemster voor 35,80% arbeidsongeschikt is. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres] te [verweerder] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] ,te [verweerder] , werkneemster
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met het besluit van 2 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan werkneemster met ingang van 4 december 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Met het besluit van 16 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Werkneemster was aanwezig met haar gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst, zodat eiseres en de gemachtigde van werkneemster kunnen reageren op de door verweerder ter zitting overgelegde rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 januari 2019. Eiseres heeft op 4 februari 2019 gereageerd. Verweerder heeft op 12 april 2019 gereageerd en een aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 april 2019 overgelegd. Op 29 april 2019 heeft de gemachtigde van werkneemster gereageerd.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) partijen in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken kenbaar te maken of zij een nadere zitting wenselijk achten. Na afloop van deze termijn heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 mei 2019 gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt vast dat werkneemster geen toestemming heeft verleend voor het toezenden aan eiseres van stukken die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft om die reden, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid van de Awb, besloten dat kennisneming van medische stukken in dit geding is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres. Gelet hierop kan de rechtbank in deze uitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven en zullen voor zover noodzakelijk, de medische klachten van werkneemster slechts in algemene zin worden benoemd.
Wat ging aan deze procedure vooraf?
2.
Eiseres is eigenrisicodrager voor de uitvoering van de WIA. Werkneemster was bij eiseres werkzaam als [functie] voor 30 uur per week. Op 7 december 2015 heeft werkneemster zich arbeidsongeschikt gemeld voor haar werk.
3. Werkneemster heeft op 15 augustus 2017 een WIA-aanvraag ingediend. Met het primaire besluit heeft verweerder aan werkneemster met ingang van 4 december 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, aangezien zij 35,80% arbeidsongeschikt wordt geacht. Aan het primaire besluit heeft verweerder rapportages van de verzekeringsarts van
18 september 2017 en van de arbeidsdeskundige van 28 september 2017 ten grondslag gelegd.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Omdat enkel arbeidskundige bezwaren zijn aangevoerd, is alleen een heroverweging verricht door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Deze ziet geen aanleiding af te wijken van de primaire beoordeling dat werkneemster 35-80% arbeidsongeschikt is. De bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn neergelegd in een rapport van 15 februari 2018, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
Standpunt van eiseres in essentie weergegeven
5.1
Eiseres voert in beroep, samengevat, aan dat de arbeidsdeskundige beoordeling en uitkomst van de schatting onjuist is vastgesteld. Het is onduidelijk hoe verweerder tot het verwerpen van alle functies is gekomen. Volgens eiseres zijn er te weinig SBC-codes geselecteerd en dus te weinig functies. Dit betekent dat er ten onrechte enkele functies niet zijn geduid die hadden geleid tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage van werkneemster.
5.2
De door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige [naam] van [naam] (hierna: [naam] ) noemt in diens rapportage van 17 november 2017 een aantal SBC-codes met zes functies die volgens hem ten onrechte verworpen zijn. In het aanvullende beroepschrift noemt eiseres twaalf SBC-codes die ten onrechte niet geselecteerd zijn en waardoor een aantal functies ten onrechte zijn verworpen. Eiseres noemt in haar nadere gronden nog meer functies. Eiseres voert meer specifiek aan dat niet duidelijk is waarom sprake is van kenmerkende en overschrijdende belasting in bepaalde functies. Eiseres noemt in dit kader de aspecten ‘knijp- en grijpkracht’, ‘repetitief werk’, ‘trillingen’, ‘opleidingsniveau’, ‘werkervaring’, ‘duwen en trekken’ en ‘tillen of dragen’. Daarbij voert [naam] aan dat verweerder zonder enige inzichtelijke onderbouwing stelt dat dit voor sommige functies geldt voor de gehele SBC-code [code] . Eiseres voert verder aan dat indien in de SBC-code [code] de functie ‘ [functie] ’ met een omvang van 21 uur per week (in plaats van 20 uur per week) wordt geselecteerd, het arbeidsongeschiktheidspercentage van werkneemster minder dan 35% wordt.
6. Volgens eiseres voldoet verweerder niet aan de verzwaarde motiveringsplicht bij werkgeversbezwaar, die voortvloeit uit het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde beginsel van ‘equality of arms’.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en de daarin genoemde beperkingen, de drie SBC-codes die door de arbeidsdeskundige gebruikt zijn, de maatgevende arbeid, de uren, het loon en het opleidingsniveau van werkneemster niet in geschil zijn. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder mogelijk te veel SBC-codes met bijbehorende functies als ongeschikt heeft beoordeeld, waardoor er sprake is van een lager arbeidsongeschiktheidspercentage van werkneemster, dan door verweerder is vastgesteld.
8. Verweerder beoordeelt de mate van arbeidsongeschiktheid aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] is het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Eveneens dient volgens vaste rechtspraak van de Raad in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Daarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn indien een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. In deze rechtspraak ligt tevens besloten dat geen sprake is van strijd met het uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende vereiste van ‘equality of arms’ alsmede met het beginsel van ‘fair play’, omdat verweerder middels het CBBS beschikt over gegevens die voor de betrokkene niet alle kenbaar zijn. Wel is het zo dat de aard van de betrokken belangen meebrengt dat verweerder het besluit over de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwt en inzichtelijk moet motiveren.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inzichtelijk en concreet heeft gemotiveerd dat bepaalde functies niet geschikt zijn voor werkneemster in verband met de overschrijdingen, waardoor SBC-codes uiteindelijk niet geselecteerd zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapportage van 7 januari 2019 per de door eiseres in beroep genoemde SBC-code en functienummer/naam toegelicht op basis van welke beperkingen een functie is verworpen. Voor de volledigheid wijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop dat de aspecten 4.3.6 ‘knijpkracht/grijpkracht’ en 4.3.8 ‘repetitieve hand/vingerbewegingen’ binnen het CBBS ‘matchende’ aspecten zijn. Dit betekent dat de arbeidsdeskundig analist voor de functies in kaart brengt wat de belasting is op deze aspecten. In de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vervolgens voor alle SBC-codes en functies aan de hand van concrete voorbeelden inzichtelijk gemaakt op welke wijze bij de weging van de functiebelasting zoals weergegeven door de arbeidsdeskundig analist de belastbaarheid zoals weergegeven op de FML wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierbij voldoende toegelicht waarom er in alle, binnen een bepaalde SBC-code gepresenteerde, functies sprake is van een overschrijdende belasting en de functies daarom ongeschikt zijn voor werkneemster.
11.
In de rapportage van 10 april 2019 rapporteert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens nader over de niet geselecteerde SBC-codes en functienummers die onder die codes vallen en wordt nog verder gespecificeerd waarom in de gepresenteerde functies de belasting wordt overschreden ten aanzien van de aspecten ‘knijp/grijpkracht’, ‘repetitieve hand/vingerbewegingen’, ‘trillingen’, ‘tillen’, ‘werkervaring’, ‘duwen en trekken’ en ‘opleidingseis’. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep licht in de rapportage ook toe dat na raadpleging van het CBBS is gebleken dat in de SBC-code [code] geen functies worden gepresenteerd in een omvang van meer dan 20 uur per week. De functie ‘ [functie] ’ met een omvang van 21 uur per week is haar niet bekend. De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Hiermee verwerpt de rechtbank ook de stelling dat sprake zou zijn van schending van het beginsel van ‘equality of arms’. Verwezen wordt nog naar vaste rechtspraak van de Raad en opnieuw genoemd in de recente uitspraak van de Raad van 15 mei 2019. [2]
Conclusie
12. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiseres voor 35,80% arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en werkneemster voor 35,80% arbeidsongeschikt wordt geacht per 4 december 2017.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bolt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS9343 en van 10 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:183.