ECLI:NL:RBAMS:2019:4583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
18/5413
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loopbaanpremie op basis van Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Justitie en Veiligheid over de toekenning van een loopbaanpremie op basis van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie. Eiser, die vanaf 2 april 2007 tot 31 december 2015 aaneengesloten in een substantieel bezwarende functie was aangesteld, had op 31 oktober 2017 een aanvraag ingediend voor de toekenning van arrangement C, maar deze was door verweerder afgewezen. Verweerder stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal acht dienstjaren aaneengesloten in een SB-functie, omdat hij in de periode van 31 december 2015 tot 21 september 2016 als verplichte VWNW-kandidaat was aangesteld in een niet-SB-functie.

Eiser voerde aan dat de voorwaarden van de Tijdelijke regeling niet vereisen dat hij direct voorafgaand aan de aanvraag acht jaar aaneengesloten in een SB-functie had moeten werken. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte deze voorwaarde had gesteld en dat eiser wel degelijk voldeed aan de voorwaarden van artikel 7 van de Tijdelijke regeling. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook verweerder veroordeelde in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,- en het griffierecht van € 170,- diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. L. van Dijk),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M. Prade).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een loopbaanpremie (arrangement C) op grond van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie (de Tijdelijke regeling) afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2019. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser is vanaf 2 april 2007 tot 31 december 2015 aaneengesloten aangesteld geweest in een substantieel bezwarende functie (SB-functie), waaronder met ingang van 1 juni 2012 tot 31 december 2015 in de functie van [functie 1] in de Penitentiaire Inrichting (PI) [plaats 1] .
1.2.
Bij besluit van 19 januari 2016 is de functie van eiser met ingang van 31 december 2015 opgeheven en is eiser aangewezen als verplichte Van Werk Naar Werk (VWNW) kandidaat.
1.3.
Eiser is vanaf 31 december 2015 tot 21 september 2016 als verplichte VWNW-kandidaat aangesteld in een niet SB-functie. Vervolgens is hij, met ingang van 21 september 2016 tot 15 mei 2017, als verplichte VWNW-kandidaat gedetacheerd geweest in een SB-functie.
1.4
Eiser is bij besluit van 16 mei 2017 per 15 mei 2017 geplaatst in de SB-functie van [functie 2] bij de [plaats 2] . De status van eiser als verplicht VWNW-kandidaat is hiermee per 15 mei 2017 vervallen.
1.5.
Op 31 oktober 2017, door verweerder op 8 november 2017 ontvangen, heeft eiser een aanvraag gedaan om toekenning van arrangement C. In een bijbehorende verklaring heeft eiser onder meer te kennen gegeven dat hij vrijwillig deelneemt aan de Tijdelijke regeling overstap naar een niet SB-functie en dat een eventueel ontslagverzoek op vrijwillige basis is.
1.6.
Bij besluit van 14 november 2017 is aan eiser met ingang van 1 november 2017 eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 94 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
1.7.
Bij het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag om toekenning van arrangement C afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan een van de voorwaarden van artikel 7 van de Tijdelijke regeling. Eiser voldoet niet aan de voorwaarde dat hij minimaal acht jaren onafgebroken in een SB-functie is aangesteld. De periode van acht jaar is onderbroken nu eiser in de periode van 31 december 2015 tot 21 september 2016 verplicht VWNW-kandidaat was en in die periode niet was aangesteld in een SB-functie en ook geen feitelijke werkzaamheden heeft verricht die als substantieel bezwarende werkzaamheden zijn aan te merken.
Standpunten van partijen
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat direct voorafgaand aan de aanvraag voor toekenning van arrangement C gedurende een aaneengesloten periode van acht jaar moet zijn gewerkt in een SB-functie. In de Tijdelijke Regeling is deze voorwaarde volgens eiser niet opgenomen. Verweerder heeft daarom ten onrechte negatief op het verzoek van eiser beslist.
3. Verweerder wijst onder meer op artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling en stelt zich op het standpunt dat uit doel en opbouw van de Tijdelijke regeling volgt dat de ambtenaar direct voorafgaand aan de aanvraag gedurende minimaal acht jaar aaneengesloten aangesteld moet zijn geweest in een SB-functie om in aanmerking te komen voor arrangement C. Eiser voldoet daar niet aan. Verweerder verwijst ook naar een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 6 maart 2017 (LEE 15/4634, niet gepubliceerd).
Juridisch kader
4. Artikel 60 van het ARAR luidt: Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen nadere regels worden gesteld om ambtenaren die werkzaam zijn in een substantieel bezwarende functie als bedoeld in artikel 94b, eerste lid, te stimuleren na verloop van tijd de overstap te maken naar een niet substantieel bezwarende functie.
5. Met de Tijdelijke regeling is hieraan uitvoering gegeven. Het doel van de Tijdelijke regeling is het stimuleren van uitstroom uit een SB-functie naar een tweede carrière in een niet SB-functie, om zo vroegtijdige uitstroom te verminderen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:139 en van 25 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3339).
5.1.
Op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling is, onverminderd het bepaalde in artikel 3a, deze regeling van toepassing op de ambtenaar die aangesteld is in een substantieel bezwarende functie bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie bij de inrichtingen van de dienst Justitiële inrichtingen, niet zijnde herplaatsingskandidaat als bedoeld in artikel 49d van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of verplichte VWNW-kandidaat.
5.2.
Op grond van artikel 3 van de Tijdelijke regeling kan het bevoegd gezag met het oog op de overstap naar een andere, niet-substantieel bezwarende functie een drietal arrangementen toekennen. Tot deze arrangementen behoort het toekennen van een loopbaanpremie (Arrangement C).
5.3.
In artikel 7, tweede lid, van de Tijdelijke regeling is bepaald dat de loopbaanpremie wordt verstrekt, onder de voorwaarde dat:
a. de ambtenaar minimaal acht dienstjaren aaneengesloten aangesteld is geweest in een substantieel bezwarende functie,
b. de ambtenaar geen aanspraak maakt op financiële voorzieningen die vastgesteld zijn op grond van het Besluit sociaal flankerend beleid sector Rijk 2008-2012 of hoofdstuk 7 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;
c. de ambtenaar een overstap maakt naar een andere functie, of aan betrokkene eervol ontslag is verleend op grond van artikel 94 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
5.4.
Op grond van artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling bedraagt de loopbaanpremie van de ambtenaar 8% van de berekeningsbasis per vol dienstjaar vanaf het moment van indiensttreding in de SB-functie en ten hoogste 100% van die berekeningsbasis.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht heeft besloten om de aanvraag van eiser tot toekenning van arrangement C van de Tijdelijke regeling af te wijzen. Niet in geschil is dat niet als voorwaarde in de Tijdelijke regeling staat vermeld dat de ambtenaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag acht jaar aaneengesloten gewerkt moet hebben in een SB-functie.
7. Naar het oordeel van de rechtbank voldeed eiser ten tijde van de aanvraag aan de voorwaarden van artikel 7 van de Tijdelijke regeling om aanspraak te kunnen maken op het arrangement C van de Tijdelijke regeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8. De stelling van verweerder dat uit opbouw en doel van de Tijdelijke regeling kan worden afgeleid dat eiser direct voorafgaand aan de aanvraag een aaneengesloten periode van acht jaar in een SB-functie gewerkt moet hebben, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling betrekt bij de vraag of eiser in aanmerking komt voor arrangement C. Artikel 8 van de Tijdelijke regeling betreft de wijze waarop de loopbaanpremie wordt berekend. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een loopbaanpremie staan opgesomd in artikel 7 van de Tijdelijke regeling. Om op grond van de Tijdelijke regeling in aanmerking te komen voor een loopbaanpremie is bij een onderbroken periode niet bepalend het moment van indiensttreding in de laatst vervulde SB-functie. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de Tijdelijke regeling dat eiser op enig moment minimaal acht dienstjaren aaneengesloten aangesteld moet zijn geweest in een SB-functie. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om anders te oordelen dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak van 6 maart 2017 van de Rechtbank Noord-Nederland.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser in de periode van 2 april 2007 tot 31 december 2015 aaneengesloten aangesteld is geweest in een SB-functie. Dat is een aaneengesloten periode van meer dan acht jaar. Niet in geschil is dat eiser aan de overige voorwaarden uit artikel 7, tweede lid, van de Tijdelijke regeling voldoet. Dit betekent dat aan alle voorwaarden van artikel 7 wordt voldaan en dat aan eiser een loopbaanpremie dient te worden toegekend. De rechtbank overweegt verder dat uit artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling volgt dat bij de berekening van de hoogte van de loopbaanpremie het moment van indiensttreding in de laatst vervulde SB-functie wel bepalend is, oftewel in het geval van eiser 21 september 2016.
10. Gelet hierop komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank oordeelt dat verweerder het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig heeft voorbereid en dat het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering. Nu verweerder een berekening zal moeten maken van de hoogte van de loopbaanpremie, ziet de rechtbank geen mogelijkheden het geschil finaal te beslechten. De rechtbank zal daarom volstaan met een vernietiging van het bestreden besluit en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,-). Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.