5.4.Op grond van artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling bedraagt de loopbaanpremie van de ambtenaar 8% van de berekeningsbasis per vol dienstjaar vanaf het moment van indiensttreding in de SB-functie en ten hoogste 100% van die berekeningsbasis.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht heeft besloten om de aanvraag van eiser tot toekenning van arrangement C van de Tijdelijke regeling af te wijzen. Niet in geschil is dat niet als voorwaarde in de Tijdelijke regeling staat vermeld dat de ambtenaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag acht jaar aaneengesloten gewerkt moet hebben in een SB-functie.
7. Naar het oordeel van de rechtbank voldeed eiser ten tijde van de aanvraag aan de voorwaarden van artikel 7 van de Tijdelijke regeling om aanspraak te kunnen maken op het arrangement C van de Tijdelijke regeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8. De stelling van verweerder dat uit opbouw en doel van de Tijdelijke regeling kan worden afgeleid dat eiser direct voorafgaand aan de aanvraag een aaneengesloten periode van acht jaar in een SB-functie gewerkt moet hebben, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling betrekt bij de vraag of eiser in aanmerking komt voor arrangement C. Artikel 8 van de Tijdelijke regeling betreft de wijze waarop de loopbaanpremie wordt berekend. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een loopbaanpremie staan opgesomd in artikel 7 van de Tijdelijke regeling. Om op grond van de Tijdelijke regeling in aanmerking te komen voor een loopbaanpremie is bij een onderbroken periode niet bepalend het moment van indiensttreding in de laatst vervulde SB-functie. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de Tijdelijke regeling dat eiser op enig moment minimaal acht dienstjaren aaneengesloten aangesteld moet zijn geweest in een SB-functie. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om anders te oordelen dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak van 6 maart 2017 van de Rechtbank Noord-Nederland.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser in de periode van 2 april 2007 tot 31 december 2015 aaneengesloten aangesteld is geweest in een SB-functie. Dat is een aaneengesloten periode van meer dan acht jaar. Niet in geschil is dat eiser aan de overige voorwaarden uit artikel 7, tweede lid, van de Tijdelijke regeling voldoet. Dit betekent dat aan alle voorwaarden van artikel 7 wordt voldaan en dat aan eiser een loopbaanpremie dient te worden toegekend. De rechtbank overweegt verder dat uit artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling volgt dat bij de berekening van de hoogte van de loopbaanpremie het moment van indiensttreding in de laatst vervulde SB-functie wel bepalend is, oftewel in het geval van eiser 21 september 2016.
10. Gelet hierop komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank oordeelt dat verweerder het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig heeft voorbereid en dat het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering. Nu verweerder een berekening zal moeten maken van de hoogte van de loopbaanpremie, ziet de rechtbank geen mogelijkheden het geschil finaal te beslechten. De rechtbank zal daarom volstaan met een vernietiging van het bestreden besluit en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,-). Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.