ECLI:NL:RBAMS:2019:5098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6964
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op persoonsgebonden budget voor scootmobiel in het kader van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor een scootmobiel. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. Arikan, had in 2018 een aanvraag ingediend voor een pgb, maar deze was door de gemeente afgewezen. De gemeente stelde dat de eiser recht had op een scootmobiel in natura, maar niet op een pgb. De eiser betoogde echter dat hij een pgb nodig had om een auto te kunnen kopen, wat volgens de regelgeving was toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte de aanvraag voor een pgb had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet had gemotiveerd waarom het verstrekken van een pgb aan de eiser bezwaarlijk zou zijn, en dat er geen grondslag was in de regelgeving of rechtspraak om de aanvraag te weigeren. De rechtbank benadrukte dat de gemeente de keuze tussen een voorziening in natura of een pgb moet bieden, tenzij er ernstige bezwaren zijn die goed onderbouwd moeten worden.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen drie weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiser, waarin de hoogte van het pgb wordt vermeld. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en onderbouwing bij beslissingen over pgb's in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6964
zittingsdatum: 9 juli 2019
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2019 in de zaak tussen
[eiser] ,te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. S.N. Arikan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

1.De conclusie

1.1.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente in de beslissing op bezwaar van 12 oktober 2018 de aanvraag van eiser om een persoonsgebonden budget (pgb) [1] voor een scootmobiel ten onrechte heeft afgewezen. Dit betekent dat de rechtbank eiser in het gelijk stelt. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

2.De beslissing op bezwaar

2.1.
De gemeente heeft de aanvraag van eiser om een pgb voor een scootmobiel afgewezen. Eiser heeft volgens de gemeente wel recht op een scootmobiel in natura, maar niet op een geldbedrag om er zelf een te kopen. Eiser wil een pgb, zodat hij een auto kan kopen in plaats van een scootmobiel omdat hij een gezin heeft waar hij mee reist. Dit is op grond van de regelgeving toegestaan.
2.2.
De gemeente wil geen pgb verstrekken aan eiser. Eiser heeft van zijn vorige pgb uit 2010 voor een scootmobiel - met medeweten van de gemeente - een auto gekocht. Deze auto heeft hij ingeruild voor een andere auto. De ingeruilde auto heeft hij in 2017 verkocht, terwijl niet duidelijk is of deze aan vervanging toe was. Eiser heeft geen technische rapport overgelegd, waaruit blijkt dat de auto vervangen moest worden. Eiser heeft daarmee niet voldaan aan de voorwaarden, waaronder het pgb in 2010 aan hem is verleend en komt daarom niet in aanmerking voor een nieuw pgb.

3.Het beoordelingskader uit de rechtspraak

3.1.
Niet in geschil is dat eiser recht heeft op een scootmobiel in natura. De vraag is of hij in de plaats hiervan een pgb kan ontvangen.
3.2.
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is bepaald dat de gemeente een persoon - die aanspraak heeft op een voorziening - de keuze moet bieden tussen het ontvangen van die voorziening in natura of het ontvangen van een pgb, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Uit vaste rechtspraak van de hoger beroepsrechter volgt dat bij het niet bieden van de keuze voor een pgb de bezwaren zo ernstig moeten zijn, dat het voortbestaan van het systeem van individuele voorzieningen gevaar loopt. De gemeente moet een beperking van de keuzevrijheid dan ook, concreet en verifieerbaar onderbouwd met feitelijke gegevens over de risico’s voor het voortbestaan van het systeem, motiveren. [2]

4.De gemeente heeft ten onrechte geen pgb toegekend aan eiser

4.1.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat er in deze zaak geen grondslag aanwezig is in de regelgeving en de rechtspraak op grond waarvan de gemeente een pgb kon weigeren. De gemeente heeft de aanvraag van eiser om een pgb daarom ten onrechte afgewezen.
Geen afwijzing vanwege zeer ernstige bezwaren tegen het verstrekken van een pgb
4.2.
De gemeente heeft niet gemotiveerd waarom het verstrekken van een pgb aan eiser zo bezwaarlijk is, dat het voortbestaan van het systeem van individuele voorzieningen gevaar loopt (het criterium uit de rechtspraak). Dit zal volgens de wetgever ook pas in heel uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. In het geval dat een persoon daar niet mee om zou kunnen gaan, bijvoorbeeld een drugsverslaafde. [3]
Geen afwijzing omdat de auto technisch nog niet is afgeschreven
4.3.
Anders dan de gemeente heeft aangevoerd, is het feit dat eiser geen technisch rapport heeft overgelegd - waaruit blijkt dat zijn vorige auto aan vervanging toe was -, geen reden om eisers huidige aanvraag om een pgb af te wijzen. In deze zaak is immers niet in geschil dat de afschrijftermijn - gekoppeld aan het aan eiser in 2010 verleende pgb - al was verlopen op het moment dat eiser zijn aanvraag indiende. Uit artikel 4.1, derde lid en onder f, van de Verordening maatschappelijk opvang (Vmo) volgt dat de gemeente geen voorziening verstrekt als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede voorziening nog niet is verstreken
ofdeze technisch nog niet is afgeschreven. [4] Omdat de normale afschrijftermijn al was verstreken, hoefde dus niet meer beoordeeld te worden of de auto aan vervanging toe was. Eiser kon al een nieuwe voorziening aanvragen. De rechtbank merkt in dit kader op dat deze bepaling uit de Vmo ziet op het al dan niet verstrekken van een voorziening. De gemeente heeft ook in deze procedure vastgesteld dat eiser recht heeft op een voorziening.
Geen afwijzing vanwege de voorwaarden gekoppeld aan het vorige pgb
4.4.
De gemeente kon de huidige aanvraag van eiser om een pgb ook niet afwijzen, omdat hij zich niet gehouden zou hebben aan de voorwaarden waaronder zijn pgb in 2010 is verleend. [5] Op grond van artikel 4.2, tweede lid en onder d, van de VMO kent de gemeente geen pgb toe als de gemeente (in de drie jaar voorafgaand aan de datum van het onderzoek) het eerder toegekende pgb heeft ingetrokken of herzien, vanwege de reden dat iemand zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden, waaronder het pgb was verleend. In de zaak van eiser heeft de gemeente het eerder toegekende pgb uit 2010 nooit herzien of ingetrokken. De situatie rondom het vorige pgb speelt in zoverre dus geen rol in deze zaak en kon geen afwijzingsgrond vormen.
Deze zaak is anders dan de door verweerder genoemde uitspraken
4.5.
Eiser heeft overigens toegelicht dat hij de auto heeft verkocht, omdat de versnellingsbak het niet meer deed en het te duur was deze te repareren. Dit blijkt ook uit het overgelegde stuk van de garage. Deze zaak is in die zin anders dan de uitspraak van de hoger beroepsrechter - waar verweerder naar heeft verwezen - en waarin de afschrijftermijn nog niet was verlopen. [6] Ook is deze zaak anders dan de zaak waarnaar verweerder op zitting heeft verwezen. In die zaak was er niet voldaan aan de voorwaarden verbonden aan het
lopendepgb, terwijl de gemeente in deze zaak verwijst naar de verplichtingen verbonden aan het
vorigepgb (waarvan de afschrijftermijn al was verlopen).

5.Slotoverwegingen

De rechtbank stelt eiser in het gelijk
5.1.
Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Niet in geschil tussen partijen is dat eiser recht heeft op een scootmobiel in natura. Uit de overwegingen hiervoor blijkt dat eiser ook recht heeft op een pgb voor een scootmobiel, waarvan hij een auto mag kopen. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat de rechtbank niet kan bepalen hoeveel een pgb voor een scootmobiel bedraagt. De rechtbank bepaalt daarom dat de gemeente binnen drie weken een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser, waarin vermeld staat wat de hoogte is van het pgb waar eiser recht op heeft.
5.2.
De rechtbank geeft eiser wel mee dat het in de toekomst belangrijk is dat hij zich goed op de hoogte stelt van de voorwaarden, die zijn verbonden aan een pgb. De gemeente heeft op de zitting uitgelegd dat het gaat om gemeenschapsgeld en dat het daarom belangrijk is dat eiser zich aan alle voorwaarden van het pgb houdt. Als bepaalde dingen over het pgb voor eiser onduidelijk zijn, is het aan te raden dat hij hierover contact opneemt met de gemeente.
De door eiser gemaakte kosten voor deze procedure
5.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
5.4.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen drie weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, de rechter, in aanwezigheid van mr. A. Teggelaar, de behandelend jurist en griffier op zitting. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.
rechter
griffier op zitting
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Wettelijk kader
Zoals dat gold op het moment van het bestreden besluit (12 oktober 2018)
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
Artikel 2.3.10
1. Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen,
c. de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,
d. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,
e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.
2. Het college bepaalt in de beslissing, bedoeld in het eerste lid, het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.
Verordening maatschappelijk ondersteuning (Vmo)
Artikel 4.1
3. Bij de beoordeling van de aanvraag
(om een maatwerkvoorziening)hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en met inachtneming van het beleidsplan op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:
f. het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.
Artikel 4.2
2. Het college kent geen persoonsgebonden budget toe als:
a. in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;
b. er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;
c. het een voorziening voor opvang of aanvullend openbaar vervoer betreft;
d. voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij voldaan is aan door het college te stellen nadere voorwaarden;
e. voor zover dit is bedoeld voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;
f. voor zover dit is bedoeld voor ondersteunings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

Voetnoten

1.Een geldbedrag voor een maatwerkvoorziening (zoals een scootmobiel omdat iemand beperkingen heeft) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2018, (ECLI:NL:CRVB:2012:BW3259) , te vinden op rechtspraak.nl
3.Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 100 en T.K. 2005-2006, 30 131, nr 97, p.2.
4.De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.De rechtbank stelt overigens niet vast of eiser wel of niet aan de voorwaarden heeft voldaan bij zijn vorige pgb, omdat dat voor de beoordeling van dit geschil geen verschil maakt.
6.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:818), te vinden op rechtspraak.nl