ECLI:NL:RBAMS:2019:5310

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
C/13/640787 / HA ZA 17-1385
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie ter vaststelling van onrechtmatig handelen door bestuurders van gefailleerde vennootschappen en vordering schadevergoeding

In deze zaak vordert de Claimstichting Mestpartners, opgericht door investeerders in het MestPartners-project, schadevergoeding van de bestuurders van de gefailleerde vennootschappen Mestpartners Beheer B.V. (MPB) en Sustainable Growth Capital B.V. (SGC). De stichting stelt dat de bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld door investeerders te misleiden over de financiering en exploitatie van mestverwerkingsinstallaties (MVI's). De rechtbank oordeelt dat de bestuurders hun zorgplicht hebben geschonden en aansprakelijk zijn voor de geleden schade. De vorderingen van Claimstichting Mestpartners worden toegewezen, met uitzondering van een deel dat niet kan worden toegewezen omdat het niet in overeenstemming is met de Claimcode. De rechtbank wijst ook de vordering tot openbaarmaking van het vonnis af, omdat Claimstichting Mestpartners zelf de inhoud kan publiceren. De kosten van de procedure worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/640787 / HA ZA 17-1385
Vonnis van 3 juli 2019
in de zaak van
de stichting
CLAIMSTICHTING MESTPARTNERS,
gevestigd te ‘s-Gravenhage ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het ontvankelijkheidsincident,
advocaat mr. J.G. Molenaar te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1 en 2]

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Mestpartners Beheer B.V.,
kantoorhoudende te Utrecht ,
advocaat mr. G.K.L. de Wijkerslooth te Utrecht,
2.
[gedaagde 1 en 2]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Sustainable Growth Capital B.V.,
kantoorhoudende te Utrecht ,
advocaat mr. G.K.L. de Wijkerslooth te Utrecht,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R.A. Rila te Utrecht,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. R.A. Rila te Utrecht,
5. de stichting
STICHTING MESTPARTNERS TRUST,
gevestigd te Rotterdam ,
advocaat mr. L.L.M. Prinsen te Breda,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. L.L.M. Prinsen te Breda,
7.
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats 3] ,
advocaat mr. L.L.M. Prinsen te Breda,
gedaagden,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats 4] ,
advocaat mr. J.Ch. van der Tak te Bergen op Zoom,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het ontvankelijkheidsincident,
9.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats 5] ,
advocaat mr. J.Ch. van der Tak te Bergen op Zoom,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het ontvankelijkheidsincident.
De genoemde partijen zullen hierna (ook) worden aangeduid als:
Claimstichting Mestpartners , curator van MPB , curator van SGC (de laatste twee gezamenlijk: de curator), [gedaagde 3] , [gedaagde 4] (de vorige twee gezamenlijk: [gedaagden 3 & 4] ), SMT , [gedaagde 6] en [gedaagde 7] (de laatste drie gezamenlijk: SMT c.s. ), [gedaagde 8] en [gedaagde 9] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenvonnissen van 16 mei 2018, 13 juni 2018 en van 3 oktober 2018 met de daarin genoemde processtukken;
  • het tussenvonnis van 12 december 2018 waarin een comparitie is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2019 met de daarin genoemde processtukken;
  • de reactie van mr. Prinsen namens SMT c.s. van 29 mei 2019 op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Het Project en de partijen2.1. MestPartners is een investeringsproject (verder: het Project) waarbij is beoogd investeerders bij elkaar te brengen om te investeren in de aanschaf en de bouw van een mestverwerkingsinstallatie (MVI). De MVI’s zouden worden geplaatst bij varkensboeren en voorzien in het bijdragen aan het vergroten van mestverwerkingscapaciteit. Het Project is door SGC , in samenwerking met MPB , in de markt gezet en in 2010 tot ontwikkeling gekomen. In 2009 en 2010 is door een aantal investeerders geld bij elkaar gebracht waarmee in 2010 6 MVI’s zijn gebouwd. Teneinde meer investeerders te interesseren voor het Project zijn voor de jaren 2011, 2012 en 2013 door SGC en MPB Informatiememoranda uitgebracht met als doel vanaf 2011 meer MVI’s te bouwen en exploiteren.
2.2.
[gedaagde 8] is (indirect) bestuurder van de vennootschappen SGC , MPB en van andere bij het Project betrokkene entiteiten, waaronder en voor deze zaak van belang: AquaPurga Nederland B.V. ( APN ), Advies- en Ingenieursbureau Daut Milieu B.V., AquaPurga International B.V. ( API ) en Sustainable Innovation Ventures B.V. ( SIV ). APN zou zorgdragen voor de aankoop van de MVI’s die door Daut Milieu zouden worden gebouwd. De bij het Project betrokken vennootschappen worden gezamenlijk aangeduid als de AquaPurga groep .
2.3.
[gedaagde 9] is van 19 november 2010 tot 1 juli 2013 bestuurder geweest van MPB en APN .
2.4.
[gedaagde 3] is (direct en indirect via [gedaagde 4] ) in de periode van 1 december 2011 tot 30 augustus 2014, met enkele tussenpozen, bestuurder geweest van MPB en van 1 april 2011 tot 1 april 2013 van APN .
2.5.
Daut Milieu is op 24 maart 2015 failliet verklaard, APN en API op 29 december 2015, SGC op 9 februari 2016 en MPB en SIV op 16 februari 2016.
2.6.
[gedaagde 7] en [gedaagde 6] zijn bestuurder van SMT vanaf 6 januari 2011. In de statuten van SMT van 31 mei 2011 staat, voor zover hier van belang:
“Artikel 1.
Begripsbepalingen
In de statuten van deze stichting wordt verstaan onder:
(…)
- Beheerder:
Mestpartners Beheer B.V., (…)
-
Belangenvereniging:Belangenvereniging Mestpartners , (…)
Artikel 3.Doel.1. De stichting heeft ten doel:
A. het optreden als Bewaarder ten behoeve van de Vennootschappen en Stille Maatschap die optreden als beleggingsinstellingen, en in dat kader:
i. het bewaren van de activa van de Vennootschap;
ii. het ten behoeve van de Vennootschap of Stille Maatschap verkrijgen van de door de Beheerder als zodanig voorgedragen Mestverwerkingsinstallaties en (…);
iii. het bezwaren van de sub ii. bedoelde (onroerende) zaken in verband met leningen aangegaan ter financiering van die zaken;
(..)
B. het optreden als administratiekantoor ten behoeve van de Kapitaalvennootschap (…)
C. het geven van adviezen aan de Beheerder en de Vennootschappen en/of de Kapitaalvennootschappen en het houden van toezicht op de geldstromen bij aanschaf van de Mestverwerkingsinstallatie, waarbij de belangen van de Vennoten, de Maten en de Certificaathouders worden meegewogen; alsmede
D. al hetgeen met het vorenstaande direct verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. (…)”
Artikel 11.
Taak, bevoegdheden en vergoedingen“(…)
3. Het Bestuur kan aan de bestuurder of aan één of meer hunner een beloning toekennen. Kosten worden hun vergoed.”
Artikel 22.Belangenvereniging.
1. Het Bestuur ondersteunt en faciliteert de Belangenvereniging.”
2.7.
[gedaagde 7] en [gedaagde 6] waren bestuurder van de Belangenvereniging MestPartners tot begin 2014.
2.8.
Werkwijze volgens de Informatiememoranda 2011, 2012, 2013
2.8.1.
De koopprijs van een MVI bedroeg in 2011 € 1.600.000,- en in 2012 € 1.650.000,- en 2013 € 1.680.000,-. Van dit bedrag zou ongeveer een derde worden bekostigd uit eigen vermogen dat werd gevormd door inleg van investeringen. Het overige deel van de koopprijs zou afkomstig zijn uit vreemd vermogen. Hierover is de volgende informatie verstrekt. Informatiememorandum 2011:
“7.2.3 Vreemd Vermogen
De aankoop van de MVI wordt deels gefinancierd met vreemd vermogen. Het vreemd vermogen zal worden verstrekt door een bank of een derde partij. SGC zal als intermediair optreden en indien gewenst participeren in de financiering.(…)”
Informatiememorandum 2012:
“De eigen vermogensinbreng van de participanten in een maatschap bedraagt in totaal EUR 615.000”
“ SGC verzorgt centraal de financiering van het vreemd vermogen voor de aanschaf van de installatie.”
“De aankoop van de MVI wordt deels gefinancierd met vreemd vermogen. Het vreemd vermogen zal worden verstrekt door een bank of een derde partij. SGC zal als intermediair optreden en indien gewenst participeren in de financiering”.
“In de prognoses wordt uitgegaan van een leningsbedrag van EUR 1.035.000”
Informatiememorandum 2013:
“5.3.3. Vreemd vermogen
De aankoop van de MVI wordt deels gefinancierd met vreemd vermogen. Het vreemd vermogen zal worden verstrekt door SGC . SGC zal het benodigde vreemde vermogen aantrekken bij kredietinstellingen.”
“In de prognoses wordt uitgegaan van een initieel leningsbedrag van € 1.060.000.”
2.8.2.
Investeerders kwamen in aanmerking voor gunstige fiscale faciliteiten. Zij zouden, indien aan een aantal voorwaarden zou zijn voldaan, op grond van de regeling willekeurige afschrijving bedrijfsmiddelen (Vamil) en de milieu investeringsaftrek (MIA), op de totale investering in een MVI fiscale aftrekposten kunnen creëren. Ten aanzien van de fiscale behandeling van de investeringen zijn, op verzoek van SGC , afspraken gemaakt met de fiscus, welke zijn vastgelegd in fiscale rulings voor de jaren 2011, 2012 en 2013. Om gebruik te kunnen maken van versnelde afschrijving moesten de investeerders fiscaal als ondernemers worden aangemerkt en om die reden zouden vennootschappen onder firma/stille maatschappen (hierna: de maatschappen) worden opgericht die ieder tot doel hadden de economische eigendom van de MVI te verwerven en de MVI te exploiteren. SMT zou als juridisch eigenaar fungeren. Om fiscaal voordeel te genieten diende verder, onder andere, de verplichting tot investering en betaling (voor de MVI) in hetzelfde jaar te zijn aangegaan, diende het totale bedrag voor de aankoop van de MVI vóór 31 december van dat jaar aan de producent te zijn betaald en diende de MVI binnen de twee daaropvolgende jaren in gebruik te worden genomen. De maatschap zou naar buiten toe worden vertegenwoordigd door MPB en MPB zou de administratie van de maatschap voeren. MPB voert daarnaast de administratie voor SMT . Nadat het belastingvoordeel zou zijn genoten, zouden investeerders hun deelneming in de maatschap geruisloos kunnen inbrengen in een kapitaalvennootschap. De aandelen in de kapitaalvennootschap zouden worden gecertificeerd door SMT , waarna de certificaten van de aandelen door SMT aan de investeerders zouden worden toegekend.
2.9.
In het rulingverzoek, gedaan door PricewaterhouseCoopers namens SGC , op basis waarvan de fiscale ruling op 1 mei 2012 is afgegeven voor het jaar 2012, staat met betrekking tot de financiering van de MVI’s onder meer het volgende:
“De Maatschap zal de MVI’s voor maximaal 65% financieren met een lening. De bedoeling is dat de financiering bancair wordt aangetrokken. Zolang dit nog niet is geëffectueerd, zal de financiering plaatsvinden door SGC . Zodra een bank wordt gevonden die bereid is de financiering te verstrekken, verloopt de financiering naar verwachting als volgt. (1) De bank verstrekt een lening aan SGC , (2) die op haar beurt het vreemd vermogen doorleent aan de betrokken maten. (…)”
2.10.
In het rulingverzoek op basis waarvan de fiscale ruling op 26 november 2013 is afgegeven voor het jaar 2013, staat met betrekking tot de financiering van de MVI’s onder meer het volgende:
“De Maatschap zal de MVI’s voor maximaal 65% financieren met vreemd vermogen. De financiering zal uiterlijk 31 maart 2014 worden verstrekt en geëffectueerd door een externe partij. Onder een externe partij wordt in dit verband verstaan een partij die niet gelieerd is met enige onderneming genoemd in dit rulingverzoek of de (middellijke) aandeelhouders van deze ondernemingen, dan wel een partij waarin enig onderneming genoemd in het rulingverzoek of de (middellijke) aandeelhouders van deze ondernemingen (middellijk) een deelneming bezit. Echter, zolang de externe financiering nog niet is geëffectueerd, zal de financiering plaatsvinden door SGC dan wel een nieuw op te richten financieringsmaatschappij. Zodra de financiering is verstrekt door een externe partij zal SGC dan wel de nieuw op te richten financieringsmaatschappij de gelden van de externe partij aanwenden om de alsdan bestaande intercompanyleningen in verband met de investeringsstructuur 2013 af te lossen. In het eindplaatje zal de financiering dan als volgt verlopen:
de externe partij verstrekt een lening aan SGC of een nieuw op te richten financieringsmaatschappij;
die op haar beurt het vreemd vermogen doorleent aan de betrokken maten. (…)”
2.10.1.
In de Informatiememoranda 2011, 2012 en 2013 staat met betrekking tot de geldstromen onder meer het volgende.
Informatiememorandum 2011:
“De inbreng van de Participanten wordt voldaan op een geblokkeerde rekening van de Beheerder. (…) Als de Beheerder de gelden wil aanwenden, moet een van de bestuursleden van de Stichting goedkeuring geven. In verband met de fiscale behandeling van het project zal vóór 31 december de koopprijs van de MVI moeten worden voldaan aan APN . Tot meerdere zekerheid dat APN deze gelden daadwerkelijk aanwendt voor de productie van de MVI, zal zij het onderhanden werk aan de Stichting verpanden. Verder geldt op de rekening waarop zij de gelden ontvangt ook een blokkade. Twee maanden voor oplevering kan APN pas over een bedrag ter grootte van 30% van de koopsom beschikken. Na de oplevering kan APN vrijelijk over het restant van de koopsom beschikken.”
Informatiememorandum 2012 en 2013:
“(…) De inbreng van participanten wordt voldaan op de rekening van de Beheerder. De Beheerder kan pas gelden overmaken als de Stichting daar toestemming voor heeft gegeven.”
Verder staat nog in het Informatiememorandum 2013:
“(…) Na oplevering van het MVI komt het juridisch eigendom van de MVI te berusten bij de Stichting MestPartners Trust in haar rol van Bewaarder, krachtens de Voorwaarden van Bewaring en Administratie (…). Het economische eigendom van de MVI komt te berusten bij de Maatschap. De reden om met een aparte Bewaarder te werken is gelegen in het feit dat het vermogen van de Participanten, ten tijde van de maatschapperiode, zich niet moet kunnen mengen met privévermogens. Dit laatste is uitsluitend van belang in geval van het faillissement van een Participant”.
2.10.2.
In het Informatiememorandum 2011 staat onder het kopje ‘Toezicht en Compliance’:
“De structuur wordt gekenmerkt door een sterke compliance structuur. Het sterke onafhankelijke Stichtingsbestuur is naast het bewaren van de MVI en het administreren van aandelen ook belast met het toezicht op de betaling van de koopprijs voor de MVI en de aanwending van die gelden door de producent van de MVI. Daarnaast worden de belangen van de Participanten gebundeld door het lidmaatschap van Belangenvereniging Mestpartners , die zelfstandig kan optreden namens de Participanten, die zelfstandig kan optreden namens de Participanten.”
In de Informatiememoranda 2012 en 2013 staat een vrijwel gelijkluidende tekst.
2.10.3.
Elke maatschap heeft het administratieve, financieel, commercieel en technisch beheer uit handen heeft gegeven aan MPB en hiertoe een Beheerovereenkomst met MPB gesloten. Hierin is onder meer vastgelegd:
“in aanmerking nemende:
(…)
4. De Beheerder heeft de organisatie, de expertise en faciliteiten om het beheer over fondsen en financiële middelen te voeren en tevens voor de Maatschap te fungeren als interne directie.
5. De Maatschap zal het administratief, financieel, commercieel en technisch beheer over de Mestverwerkingsinstallaties en de financiële middelen van de Maatschap laten uitvoeren door de Beheerder, waartoe de Maatschap en de Beheerder een management- en beheerovereenkomst wensen aan te gaan.(…)
Artikel 1
Definities.
In deze Overeenkomst wordt verstaan onder:
(…)
-
Beheer:het uitoefenen van de taken en verplichtingen van de Beheerder uit hoofde van de overeenkomst, waaronder de interne directievoering over de Maatschap (…)
- Beheerder:
Mestpartner Beheer B.V. (…)
Artikel 2Opdracht.
De Maatschap heeft de Beheerder de opdracht voor rekening en risico van de Maatschap en eventueel met haar gelieerde ondernemingen diensten ter zake van haar organisatie en ter zake van het Beheer te verrichten, en wel door middel van het ten dienste stellen van de hem ter beschikking staande arbeidskrachten aan de Maatschap.
Uitsluitend de Beheerder heeft krachtens de Bepalingen de bevoegdheid rechtshandelingen te verrichten die voor rekening en risico van Maatschap (…) komen.
De Beheerder treedt bij het Beheer uitsluitend op in het belang van MestPartners Maatschap (…) en haar gezamenlijke Maten en zal de Mestverwerkingsinstallatie op zodanige wijze inzetten dat deze valt binnen de MIA kwalificaties. (…)”
2.11.
Feitelijke werkwijze2.11.1. Ten behoeve van de deelname door investeerders in het Project zijn 46 maatschappen opgericht en is per maatschap een bedrag van circa € 615.000,- aan investeringen ingelegd door investeerders. De inleg van investeerders werd overgemaakt aan MPB . MPB heeft voor 43 maatschappen de volledige aankoopprijs van een MVI aan APN betaald. APN betaalde de ontvangen bedragen door aan API , API maakte de bedragen weer over aan SIV . SIV betaalde de ontvangen bedragen aan SGC en SGC financierde hiermee MPB . Aan al deze betalingen liggen overeenkomsten van geldlening ten grondslag. Geen van de vennootschappen van de AquaPurga groep heeft externe financiering (dat wil zeggen financiering van een kredietverschaffer, niet zijnde een investeerder) aangetrokken.
2.11.2.
In 2010 waren zes MVI’s gebouwd. Uit de investeringen vanaf het jaar 2011 zijn geen MVI’s gebouwd. Door investeerders ingelegde gelden zijn aangewend voor de afbouw en exploitatie van MVI’s uit eerdere investeringen en voor externe projecten zoals Noble Planet en een waterstofproject in Duitsland.
2.11.3.
SMT is van één MVI juridisch eigenaar geworden. Er is geen sprake geweest van toestemming of goedkeuring van SMT aan MPB om de door investeerders ingelegde gelden te besteden. De bestuurders van SMT hebben in de periode vanaf 2011 tot en met augustus 2014 een bezoldiging ontvangen.
2.11.4.
Ter dekking van de management- en beheerkosten factureerde MPB aan de maatschappen jaarlijks € 10.404,- exclusief BTW.
2.12.
Claimstichting Mestpartners is opgericht op 17 oktober 2016. De statuten van de stichting luiden, voor zover van belang:
Begripsbepalingen1. In deze statuten wordt verstaan onder:
a.
Claimcode: het zelfreguleringsdocument dat is opgesteld door de Commissie Claimcode dat in 2011 in werking is getreden met daarin gedrag- en organisatieregels voor claimstichtingen en claimverenigingen of een daarvoor in de plaats tredende claimcode;
b.
investeerder: een (rechts)persoon die heeft geïnvesteerd of investeert in mestverwerkingsinstallaties via een investeringsstructuur die ook wel bekend staat als “ MestPartners ”;
c.
participant: een (rechts)persoon, die een participatieovereenkomst met de stichting heeft gesloten. (…)
DoelArtikel 2
De stichting heeft ten doel het in en buiten rechte vertegenwoordigen en het behartigen van (gelijksoortige collectieve) belangen van investeerders in de ruimste zin van het woord (…)
De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door:
(…)
d. het voeren van juridische procedures – primair ten behoeve van de participanten –, onder meer door het instellen van (een) rechtsvordering(en) als bedoeld in artikel 3:305a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek of een daarvoor in de plaats tredende regeling;
e. het ten behoeve van en/of namens participanten indienen en uitwinnen van schadeclaims, zowel in als buiten rechte; (…)
Bestuur: samenstelling, benoeming
Artikel 5
(…)
2. In de Claimcode zijn bepalingen over de gewenste samenstelling van het bestuur van de stichting opgenomen. Bij de benoeming van bestuursleden worden deze bepalingen zoveel mogelijk gevolgd. (…)
2.13.
In de Claimcode 2011 (hierna: Claimcode) staat voor zover hier van belang:
“III. De samenstelling, taak en werkwijze van het bestuur (…)
2. Het bestuur is zodanig samengesteld dat het beschikt over de specifieke deskundigheid die noodzakelijk is voor een adequate behartiging van de in de statutaire doelstelling van de stichting omschreven belangen.
3. Minimaal één lid van het bestuur is een jurist die beschikt over de specifieke ervaring en juridische expertise die noodzakelijk is voor een adequate behartiging van de in de statutaire doelstelling van de stichting omschreven belangen.(…)”
2.14.
Een aantal investeerders heeft zich door ondertekening van een cessie- en participatieovereenkomst aangesloten bij Claimstichting Mestpartners .

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
Claimstichting Mestpartners vordert - samengevat - na akte vermeerdering van eis en na intrekking van haar (voorwaardelijke) exhibitievordering jegens de curator ter comparitiezitting:
1. te verklaren voor recht dat:
a. [gedaagde 8] zich onrechtmatig heeft gedragen jegens alle investeerders die hebben deelgenomen aan het MestPartners project en gedupeerd zijn geraakt, door in strijd te handelen met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW));
b. [gedaagde 8] , in prive, jegens investeerders c.q. Claimstichting Mestpartners persoonlijk aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) voor de dientengevolge door investeerders geleden schade;
c. MPB toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit artikel 3 en 4 van de Beheerovereenkomst en uit dien hoofde aansprakelijk is voor dientengevolge door investeerders geleden schade;
d. MPB en SGC jegens investeerders c.q. Claimstichting Mestpartners aansprakelijk zijn uit hoofde van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) voor de dientengevolge door investeerders geleden schade;
e. de onrechtmatige daad gepleegd door MPB en SGC kwalificeert als een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193b juncto artikel 6:193c lid 1 onder b BW;
f. [gedaagde 8] , [gedaagden 3 & 4] en [gedaagde 9] zich, in hun hoedanigheid van statutair bestuurders van MPB , jegens alle investeerders die hebben deelgenomen aan het MestPartners project en gedupeerd zijn geraakt, onrechtmatig hebben gedragen door te handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW);
g. [gedaagde 8] , [gedaagden 3 & 4] en [gedaagde 9] , in hun hoedanigheid van statutair bestuurders van MPB , jegens investeerders c.q. Claimstichting Mestpartners persoonlijk aansprakelijk zijn uit hoofde van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) voor de dientengevolge door investeerders geleden schade;
h. [gedaagde 8] zich, in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van SGC , onrechtmatig heeft gedragen jegens alle investeerders die hebben deelgenomen aan het MestPartners project en gedupeerd zijn geraakt, door in strijd te handelen met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW);
i. [gedaagde 8] , in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van SGC , jegens investeerders c.q. Claimstichting Mestpartners persoonlijk aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) voor de dientengevolge door investeerders geleden schade;
j. Stichting Mestpartners Trust zich onrechtmatig heeft gedragen jegens alle investeerders die hebben deelgenomen aan het MestPartners project en gedupeerd zijn geraakt, door in strijd te handelen met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW);
k. Stichting Mestpartners Trust jegens investeerders aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) voor de dientengevolge door investeerders geleden schade;
l. [gedaagde 6] en [gedaagde 7] zich, in hun hoedanigheid van statutair bestuurders van Stichting Mestpartners Trust , onrechtmatig hebben gedragen jegens alle investeerders die hebben deelgenomen aan het MestPartners project en gedupeerd zijn geraakt, door in strijd te handelen met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW);
m. [gedaagde 6] en [gedaagde 7] , in hun hoedanigheid van statutair bestuurders van Stichting Mestpartners Trust , jegens investeerders c.q. Claimstichting Mestpartners persoonlijk aansprakelijk zijn uit hoofde van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) voor de dientengevolge door investeerders gelden schade;
2. [gedaagde 8] , [gedaagden 3 & 4] , [gedaagde 9] , Stichting Mestpartners Trust , [gedaagde 6] en [gedaagde 7] bij toewijzing van het gevorderde onder 1 sub a., f., h,. j. en l. te veroordelen tot openbaarmaking van de uitspraak overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:305a lid 3 eerste zin BW;
3. hoofdelijke veroordeling tot vergoeding aan Claimstichting Mestpartners :
a. door [gedaagde 8] : de als gevolg van de onder 1) a. bedoelde onrechtmatige daad door investeerders geleden schade;
b. door [gedaagde 8] , [gedaagden 3 & 4] en [gedaagde 9] : de als gevolg van de onder 1) e. bedoelde onrechtmatige daad door investeerders geleden schade;
c. door [gedaagde 8] : de als gevolg van de onder 1) f. bedoelde onrechtmatige daad door investeerders geleden schade;
d. door Stichting Mestpartners Trust : de als gevolg van de onder 1) g. bedoelde onrechtmatige daad door investeerders geleden schade;
e. door [gedaagde 6] en [gedaagde 7] : de als gevolg van de onder 1) h. bedoelde
onrechtmatige daad door investeerders geleden schade;
alles nader op te maken bij staat, te verminderen met hetgeen Claimstichting Mestpartners van de curator vergoed zal krijgen uit de failliete boedels van MBP en SGC en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
4. met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
3.2.
Claimstichting Mestpartners legt aan haar vorderingen, kort gezegd, ten gronslag dat de bestuurders van de bij het Project betrokken vennootschappen onrechtmatig hebben gehandeld jegens de investeerders. Ten gevolge hiervan hebben investeerders schade geleden. Claimstichting Mestpartners vordert naast een verklaring voor recht dat sprake is van onrechtmatig handelen ook vergoeding van de geleden schade, nader op te maken bij staat. Het vorderen van schadevergoeding past in haar statutaire doelstelling en is niet in strijd met de Claimcode. Weliswaar vordert zij een deel voor zichzelf, als cessionaris van de aan haar door een aantal investeerders overgedragen vorderingen, maar een uit te betalen schadevergoeding komt, op door Claimstichting Mestpartners gemaakte kosten na, ten goede aan alle gedupeerde investeerders.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Verder vorderde Claimstichting Mestpartners , voorheen in incident maar na de tussenvonnissen van 13 juni 2018 en 3 oktober 2018, in de hoofdzaak:
primair, dat de rechtbank de curator beveelt stukken in het geding te brengen (artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) en subsidiair dat de curator inzage in die stukken aan Claimstichting Mestpartners verschaft (artikel 843a Rv). De curator voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Resterende omvang van het geding4.1.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat bij vonnis in incident van 13 juni 2018 reeds is beslist op de vorderingen van Claimstichting Mestpartners jegens de curator die zijn weergegeven onder 1c, 1d en 1e. Deze vorderingen zullen reeds daarom hier verder onbesproken blijven.
4.1.2.
De exhibitievordering jegens de curator is ter comparitiezitting van 21 mei 2019 ingetrokken, zodat ook deze vordering hier verder onbesproken blijft. De door de curator, met betrekking tot de exhibitievordering, achteraf bezien, nodeloos gemaakte kosten komen wel voor vergoeding in aanmerking zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.1.3.
[gedaagde 8] en [gedaagde 9] hebben de rechtbank bij incidentele vordering op meerdere gronden verzocht om Claimstichting Mestpartners niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. SMT c.s. heeft bij conclusie van antwoord een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd en daaraan ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan het overlegvereiste van artikel 3:305a lid 2 BW. Claimstichting Mestpartners heeft tegen de gestelde niet-ontvankelijkheid verweer gevoerd. De rechtbank heeft bij vonnis in incident van
3 oktober 2018 de beslissing op de niet-ontvankelijkheidsverweren aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak, zodat hierop hierna zal worden beslist.
4.1.4.
Ter zitting heeft Claimstichting Mestpartners nader toegelicht in welke hoedanigheden zij procedeert. De vorderingen die een aantal investeerders stelt te hebben op gedaagden, in verband met investeringen in het Project, zijn aan Claimstichting Mestpartners overgedragen bij cessie- en participatieovereenkomsten, zodat zij haar vorderingen tot verklaring voor recht en tot het betalen van schadevergoeding enerzijds heeft ingesteld als cessionaris. Deze investeerders worden, waar dit voor de leesbaarheid van het vonnis nodig is, ook aangeduid als
participanten. Daarnaast heeft zij, op grond van artikel 3:305a BW, haar vorderingen tot verklaring voor recht ingesteld namens alle gedupeerde
investeerdersvan het Project.
4.2.
Ontvankelijkheid en bevoegdheid van Claimstichting Mestpartners om de vorderingen in te stellen4.2.1. [gedaagde 8] en [gedaagde 9] stellen, op meerdere gronden dat Claimstichting Mestpartners niet kan worden ontvangen in haar vorderingen, dan wel en dat loopt enigszins door elkaar, dat haar vorderingen afgewezen dienen te worden in verband met haar hoedanigheid. De stellingen komen er verkort weergegeven op neer dat Claimstichting Mestpartners op meerdere gronden niet voldoet aan de Claimcode en aan haar statuten, dat Claimstichting Mestpartners - waar zij een verklaring voor recht vordert - verkapt schadevergoeding vordert , hetgeen niet is toegestaan op grond van artikel 3:305a lid 3 BW en dat - waar zij schadevergoeding - vordert, zij dit slechts voor zichzelf kan doen als cessionaris van de vorderingen van participanten.
Ontvankelijkheid op grond van artikel 3:305a lid 1 BW
4.2.2.
[gedaagde 8] en SMT c.s. stellen - samengevat - dat Claimstichting Mestpartners procedeert blijkens de cessieakte ter inning van een vordering die aan haarzelf toebehoort, hetgeen niet strookt met de Claimcode en het statutaire doel van Claimstichting Mestpartners . In artikel 2 d van de statuten van de stichting staat immers dat slechts kan worden geprocedeerd “ten behoeve van participanten”. Verder strekken de door Claimstichting Mestpartners ingestelde vorderingen niet tot bescherming van gelijksoortige belangen. Ter onderbouwing van dit standpunt voeren zij aan dat de lijst met participanten een onjuist beeld geeft nu een aanzienlijk aantal investeerders zich helemaal niet bij Claimstichting Mestpartners heeft aangesloten, dan wel geen vordering op gedaagden heeft. Dat laatste geldt in ieder geval voor de investeerders die hun inleg in persoon hebben gedaan en vervolgens hebben ingebracht in een kapitaalvennootschap. Verder is geen sprake van gelijksoortige belangen omdat investeerders, net als en naast MPB , ook de hoedanigheid van bestuurder in de maatschappen hebben. Tot slot stellen [gedaagde 8] en [gedaagde 9] in dit verband dat de belangen van de investeerders van de verschillende jaargangen uiteenlopen en dat ook daardoor geen sprake is van gelijksoortige belangen en onduidelijk is voor wie Claimstichting Mestpartners nu precies optreedt.
4.2.3.
Claimstichting Mestpartners heeft hiertegen - samengevat - ingebracht dat zij is opgericht met als doel op te treden ten behoeve van alle gedupeerde investeerders in het Project en dat dit volgt uit haar doelstelling, weergegeven in artikel 2 lid 1 van de statuten. Dat zij met een aantal investeerders (hier aangeduid als participanten, zie 4.1.4) een cessie- en participatieovereenkomst heeft gesloten waardoor zij, tegen een financiële bijdrage van deze participanten, vorderingen van deze participanten op de bij het Project betrokken (rechts)personen gecedeerd heeft gekregen én dat een aantal investeerders zich niet op deze manier heeft aangesloten, staat daaraan niet in de weg. Met betrekking tot de gecedeerde vorderingen voert Claimstichting Mestpartners deze procedure weliswaar voor eigen rekening en risico, maar nog steeds behartigt zij ook daarmee, overeenkomstig haar statuten, de belangen van alle investeerders. Het resultaat van een positieve uitkomst zal naar rato aan de cedenten worden uitgekeerd en niet-aangesloten investeerders kunnen meeprofiteren van een eventuele positieve uitkomst, bijvoorbeeld door vervolgens zelf een rechtsvordering in te kunnen stellen, alles aldus Claimstichting Mestpartners . Dat de investeerders, naast MPB , ook bestuurders zijn van de maatschappen is volgens Claimstichting Mestpartners niet relevant voor de vraag of de stichting ontvankelijk is. Immers, het gaat hier om de bescherming van de belangen van gedupeerde investeerders, in die hoedanigheid. De hoedanigheid van bestuurder is mogelijk van belang bij het bepalen van toerekenbaarheid en eigen schuld. Evenmin is relevant of investeerders hun investeringen in een persoonlijke vennootschap hebben ingebracht, zodat zij in privé geen schadevergoedingsvorderingen meer hadden om over te dragen aan Claimstichting Mestpartners . Dit geldt in ieder geval niet voor de bij dagvaarding overlegde lijst van participanten die hun schadevergoedingsvordering uit hoofde van het Project aan Claimstichting Mestpartners heeft overgedragen.
Tot slot stelt Claimstichting Mestpartners dat uit het voorgaande is af te leiden dat de stichting, gelet op haar achterban, wel representatief is en dat dit overigens, nu [gedaagde 8] en [gedaagde 9] hebben nagelaten in dit verband een beroep te doen op het onvoldoende gewaarborgd zijn van de belangen van de investeerders, geen vereiste is voor ontvankelijkheid.
4.2.4.
De rechtbank overweegt het volgende. Allereerst volgt uit artikel 2 lid 1 van de statuten van Claimstichting Mestpartners dat zij optreedt ter behartiging van de belangen van alle gedupeerde investeerders in het Project. Verder is van belang dat is komen vast te staan dat geen enkele maatschap van investeerders beschikt over een (thans nog naar behoren) werkende MVI, waarmee tevens tot uitgangspunt kan worden genomen dat de belangen van alle investeerders voldoende gelijksoortig zijn. Dat investeerders tevens bestuurders zijn en dat de stichting om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard gaat evenmin op. Er is door de maatschappen een Beheerovereenkomst gesloten met MPB waarbij duidelijk is dat MPB beherend vennoot is en dat de bestuurstaken aan haar zijn overgedragen. Deze taken heeft MPB ook op zich genomen, onder meer door het innen van de gelden van de investeerders, door het aangaan van lening- en koopovereenkomsten met andere entiteiten van de AquaPurga groep en door het voeren van de administratie van de maatschappen. Gesteld noch gebleken is dat investeerders deze taken zelf op zich hebben genomen of dat dat van hun mocht worden verwacht.
4.2.5.
De rechtbank oordeelt dat Claimstichting Mestpartners , gelet op haar statuten en werkwijze, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:305a lid 1 BW bevoegd is namens alle investeerders een verklaring voor recht te vragen om vast te kunnen stellen of onrechtmatig is gehandeld en wie aansprakelijk kan worden gehouden voor mogelijke schade. Het feit dat zij tevens optreedt op grond van aan haar gecedeerde vorderingen tot schadevergoeding van participanten doet daar niet aan af, nu die vorderingen niet zijn gebaseerd op artikel 3:305a lid 1 BW en in een andere hoedanigheid zijn ingesteld.
Ontvankelijkheid op grond van artikel 3:305a lid 2 BW
4.2.6.
Verder zouden de Claimstichting Mestpartners en haar bestuur niet voldoen aan de hieraan gestelde eisen in de Claimcode, welke code volgens Claimstichting Mestpartners zelf, op grond van haar statuten, toepasselijk is op de stichting. Concreet wordt gesteld dat de bestuurders niet voldoen aan de eisen van deskundigheid. De rechtbank volgt [gedaagde 8] en [gedaagde 9] hierin niet. Zij hebben, ook nadat Claimstichting Mestpartners de deskundigheid van de bestuursleden nader heeft toegelicht, nagelaten te onderbouwen waar en welke specifieke deskundigheid, die nodig is om de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld te waarborgen, ontbreekt. Voor zover [gedaagde 8] en [gedaagde 9] hiermee een beroep doen op het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 BW, faalt dit.
4.2.7.
[gedaagde 8] en [gedaagde 9] en SMT c.s. voeren ook aan dat Claimstichting Mestpartners de in artikel 3:305a lid 2 BW bedoelde verplichting tot het voeren van overleg heeft geschonden. Volgens Claimstichting Mestpartners klopt het dat geen inhoudelijk overleg heeft plaatsgevonden, maar was dat gezien de omstandigheden ook niet nodig. Gedaagden hebben immers niet (inhoudelijk) gereageerd op de brief die Claimstichting Mestpartners op 9 maart 2017 aan alle gedaagden heeft gestuurd en artikel 3:305a lid 2 BW eist niet onverkort dat sprake moet zijn geweest van voorafgaand overleg.
4.2.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 3:305 lid 2 BW is een rechtspersoon niet-ontvankelijk
“indien hij in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de gedaagde te bereiken”. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat deze eis in de Memorie van Toelichting is gesteld om onwillige partijen te stimuleren van te voren overleg te voeren en om te voorkomen dat belangenorganisaties onverhoeds acties ontplooien waardoor de wederpartij wordt overvallen. De wetgever wilde met deze eis voorkomen dat het aantal collectieve acties zou toenemen. Als onweersproken staat vast dat Claimstichting Mestpartners zichzelf bij brief van 9 maart 2017 als collectieve belangenbehartiger van gedupeerde investeerders bij gedaagden bekend heeft gemaakt. Verder heeft Claimstichting Mestpartners bij brief van 31 augustus 2017 [gedaagde 8] en [gedaagde 9] , [gedaagde 3] en SMT uitgenodigd tot overleg, in die zin dat haar raadsman geadresseerden, met overlegging van de concept-dagvaarding, heeft voorgesteld een schikking te beproeven met betrekking tot de door investeerders geleden schade. Reeds hierom kan geen sprake zijn van het zich overvallen voelen door gedaagden. Verder is niet aangevoerd is dat het betrokkenen niet duidelijk was ter behartiging van wier belangen Claimstichting Mestpartners optrad. Wel is aangevoerd dat Claimstichting Mestpartners niet openstond voor participatie in de door [gedaagde 8] geboden hersteloplossing. [gedaagde 8] heeft - kort gezegd - investeerders voorgesteld om tegen een aantal voorwaarden opnieuw te investeren. Claimstichting Mestpartners heeft hiervan gezegd dat zij wel naar deze oplossing heeft gekeken. Zij vond de geboden ‘oplossing’ echter niet acceptabel, mede vanwege een gebrek aan vertrouwen in [gedaagde 8] . Claimstichting Mestpartners heeft hierover dan ook geen concrete gesprekken willen voeren. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit in de gegeven omstandigheden, waarin investeerders hun inleg en het fiscale voordeel van een eerdere investering die door dezelfde partij ( [gedaagde 8] ) was geïnitieerd zijn kwijtgeraakt, niet dat kan worden geconcludeerd dat geen overleg heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in artikel 3:305a lid 2 BW.
4.2.9.
Conclusie van al het voorgaande is dat Claimstichting Mestpartners ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.2.10.
Hierna zal worden besproken of sprake is van onrechtmatig handelen van gedaagden, of zij voor de hieruit ontstane schade aansprakelijk kunnen worden gehouden en in hoeverre de daartoe ingestelde vorderingen jegens Claimstichting Mestpartners toewijsbaar zijn.
4.3.
Onrechtmatig handelen; strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt?
4.3.1.
Aan deze vordering legt Claimstichting Mestpartners – kort samengevat – ten grondslag dat gedaagden hun zorgplicht jegens de investeerders hebben geschonden door,
anders dan voorgespiegeld in de Informatiememoranda, de ingelegde gelden niet aan te wenden voor de aanschaf en bouw van MVI’s. Het hiervoor benodigde vreemd vermogen is niet aangetrokken en in plaats daarvan zouden binnen de AquaPurga groep fictieve geldstromen – ook aangeduid als “kasrondjes” – zijn gecreëerd, waarmee zowel de fiscus als (potentiële) investeerders zijn misleid. Verder zijn, anders dan in de koopovereenkomsten voor de MVI’s staat vermeld, geen zekerheden gesteld om de belangen van de investeerders veilig te stellen en inmiddels is het geïnvesteerde geld verdwenen omdat het voor andere projecten is gebruikt en alle vennootschappen van de AquaPurga groep die bij de kasrondjes betrokken waren zijn gefailleerd. Ten gevolge hiervan hebben investeerders schade geleden; niet alleen is de inleg verdwenen, de inleg is niet aangewend voor de bouw en aankoop van MVI’s waardoor geen rendement uit exploitatie kan worden verkregen en de fiscale voordelen niet zijn genoten. Dit alles is niet alleen [gedaagde 8] , [gedaagde 9] en [gedaagde 3] als (indirect) bestuurders van de direct betrokken venootschappen MPB en SGC te verwijten, maar ook SMT . Op SMT rustte immers de taak toezicht te houden op de investeringen en de geldstromen in het Project en deze taak heeft zij verontachtzaamd en haar bijzondere zorgplicht jegens de investeerders verwaarloosd. Hiervan is haar bestuurders [gedaagde 6] en [gedaagde 7] een persoonlijk ernstig verwijt te maken, onder meer omdat zij naast bestuurders van SMT ook bestuurders van de Belangenvereniging Mestpartners zijn geweest en in die hoedanigheid geacht moeten worden goed op de hoogte te zijn geweest van de stand van zaken wat betreft het aantal maatschappen, de ingelegde gelden en (het uitblijven) van de bouw van nieuwe installaties.
4.3.2.
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van maatschappelijk onzorgvuldig handelen, dient de vraag te worden beantwoord of gedaagden een zorgplicht hebben jegens de investeerders en of zijn deze hebben geschonden. Hierbij is van belang dat als uitgangspunt geldt dat investeerders zijn afgegaan op de (met name in de Informatiememoranda) door of namens MPB en SGC verstrekte informatie over het Project betreffende de wijze van financiering van de MVI’s, de fiscaliteit, het beheer en de administratie van de maatschappen en de betalingen en het toezicht hierop door SMT .
[gedaagde 8]
4.3.3.
is (indirect) bestuurder van alle (belangrijke) entiteiten van de AquaPurga groep die zijn betrokken in het Project. Naast SGC en MPB zijn ook APN , API , SIV betrokken geraakt door de wijze waarop door onderlinge leningsovereenkomsten en daaruit voortvloeiende betalingen (het zogenaamde ‘kasrondje’) vorm is gegeven aan het wekken van de schijn dat vreemd vermogen was aangetrokken. Als onweersproken staat vast dat [gedaagde 8] een centrale positie innam waarbij hij de financieringsconstructie van de MVI’s heeft bedacht en zelfstandig alle bestuursbesluiten aangaande het Project heeft genomen. [gedaagde 8] heeft, middels de door hem bestuurde vennootschappen, op zich genomen om voor circa 43 maatschappen mestverwerkingsinstallaties te bouwen en hiervoor is, voor zover het deze procedure betreft, circa 26 miljoen euro aan inleg bij investeerders geïncasseerd. In zijn hoedanigheid van bestuurder van MPB en SGC was [gedaagde 8] verantwoordelijk voor de inhoud van de Informatiememoranda, die voor wat betreft de hier van belang zijnde jaren 2011, 2012 en 2013 in grote lijnen overeenstemmen. Op basis hiervan zijn verwachtingen gewekt bij zowel investeerders, potentiële investeerders als bij de fiscus. Hem valt te verwijten dat, zonder deugdelijke administratie en toezicht, gelden van investeerders in strijd met de Informatiememoranda werden aangewend en dat, anders dan voorgespiegeld, niet is gezorgd voor externe financiering. Investeerders zouden hun inleg doen in een maatschap die bij APN een door Daut Milieu te bouwen MVI zou aanschaffen en exploiteren. In werkelijkheid zijn de ingelegde gelden aangewend om MVI’s van eerdere jaargangen af te bouwen, werd het geld gebruikt voor het oplossen van technische mankementen van de eerdere jaargangen, voor de afvoer van reststoffen en oplopende exploitatietekorten (personeelskosten) en werd anders dan voorgewend in de Informatiememoranda geïnvesteerd in andere projecten. [gedaagde 8] is investeerders blijven werven en geldleningen en koopovereenkomsten aangegaan voor het Project, terwijl hij wist dat er technische problemen waren bij de exploitatie van de eerste MVI’s. Daarnaast wist hij dat externe financiering uitbleef en dat de met de investeringen vanaf 2011 te bouwen MVI’s niet binnen twee jaar zouden worden opgeleverd. Weliswaar heeft [gedaagde 8] gesteld dat geen extern vreemd vermogen nodig was in de bedachte constructie voor het Project, maar hij heeft door het kasrondje binnen de AquaPurga groep zowel investeerders als de fiscus misleid. Uit de Informatiememoranda en de fiscale ruling valt, zonder nadere uitleg die ontbreekt, niet af te leiden dat werd uitgegaan van ‘intern’ vreemd vermogen. Hiermee heeft [gedaagde 8] onder andere het risico genomen, dat zich ook heeft verwezenlijkt, dat de fiscus zou ontdekken dat er geen vreemd vermogen was ingebracht en dat het reeds uitgekeerde fiscale voordeel diende te worden terugbetaald. Daarnaast zouden de problemen met de exploitatie van de MVI’s al eerder aan het licht zijn gekomen als er geen kasrondjes binnen de AquaPurga groep zou zijn opgetuigd. Ook zijn nadat de eerste problemen zich voordeden, de Informatiememoranda niet aangepast aan de actuele stand van zaken. Verder zijn op basis van de Informatiememoranda bij de investeerders verwachtingen gewekt over toezicht op de geldstromen. De gelden dienden te worden ingelegd op een rekening van MPB en konden volgens de Informatiememoranda slechts worden besteed na goedkeuring door toezichthouder SMT . Gelden zijn echter aangewend zonder goedkeuring of medeweten van SMT . Ook mochten investeerders verwachtingen ontlenen aan de Beheerovereenkomsten die de maatschappen hebben gesloten met MPB . Tussen de maatschappen en MPB is overeengekomen dat MPB zou zorgdragen voor administratief, financieel, technisch en commercieel beheer en hierbij zou handelen in het belang van de maatschap. Uit het vaststaande feit dat administraties niet (toereikend) zijn gevoerd en dat MPB zonder toestemming van de toezichthouders gelden heeft aangewend voor andere doeleinden dan omschreven in de, onder mede verantwoordelijkheid van MPB tot stand gekomen, Informatiememoranda kan reeds worden geconcludeerd dat MPB is tekortgeschoten in de nakoming van de Beheerovereenkomsten.
4.3.4.
Concluderend is door SGC de schijn van kredietwaardigheid gewekt en mochten investeerders er vanuit gaan dat er was voldaan aan het, in de Informatiememoranda voorgespiegelde en door de fiscus gestelde, vereiste van aanwezigheid van vreemd vermogen. Door MPB , mede verantwoordelijk voor de Informatiememoranda, is ook de schijn van kredietwaardigheid gewekt. Verder is de schijn gewekt dat overeenkomstig de Beheerovereenkomsten en Informatiememoranda de ingelegde gelden zouden worden aangewend voor de aanschaf van MVI’s en dat daarop toezicht zou worden gehouden en dat in het belang van de maatschappen zou worden gehandeld. Door, zoals hiervoor uiteengezet, anders te handelen heeft [gedaagde 8] , als (indirect) bestuurder van beide inmiddels gefailleerde vennootschappen, toerekenbaar onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld jegens investeerders en is hij aansprakelijk voor de ten gevolge hiervan door hun geleden schade.
Rechtvaardigingsgrond en/of eigen schuld van de investeerders?
4.3.5.
Volgens [gedaagde 8] is met het zogenoemde kasrondje voldaan aan het door de fiscus gestelde vereiste van het betaalcriterium en is het niet aantrekken van externe financiering daarom niet onrechtmatig. De inleg van de investeerders zou worden aangewend voor de bouw van de MVI’s en het kasrondje was nodig voor de financiering van de opbouw van de organisatie en de reststoffenproblematiek. De constructie maakte dat extern vreemd vermogen niet nodig was. Dat er problemen ontstonden was direct te wijten aan de eis van de fiscus vanaf 2013 om toch extern vermogen in te brengen. Daarnaast is als directe oorzaak aan te wijzen de vernietiging van de milieuvergunning door de bestuursrechter in april 2014 voor de installatie in Sterkel , waarmee de afzet van de reststoffen niet meer was gegarandeerd.
4.3.6.
Dit alles gaat echter niet op. Dat het aantrekken van externe gelden niet nodig zou zijn om de constructie sluitend te maken zou naar het oordeel van de rechtbank alleen geloofwaardig zijn als er met de ingelegde gelden alle aan de investeerders toegezegde installaties zouden zijn gebouwd. Vaststaat echter dat met de inleg die door de investeerders is gedaan vanaf het jaar 2011 geen enkele installatie is gebouwd. Nu het daarnaast vaststaat dat de installaties uit 2010, voor zover ze al waren gebouwd, niet rendabel waren, had het op de weg van [gedaagde 8] gelegen om te stoppen met het werven van investeerders en het incasseren van hun inleg. De door [gedaagde 8] geschetste mogelijke oorzaken van de problemen in het Project, de houding van de fiscus vanaf 2013 en de vernietiging van de vergunning voor Sterksel , openbaarden zich aanzienlijk later en zijn alleen al daarom niet aan te merken als omstandigheden als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW die de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde 8] opheffen.
4.3.7.
Evenmin kan worden gesproken van eigen schuld van de investeerders die volgens [gedaagde 8] na het intrekken van de milieuvergunning voor Sterksel niet wilde meebetalen aan een oplossing die Noble Planet of leverancier Fabricom kon bieden. Allereerst was er op dat moment, volgens [gedaagde 8] zelf, al een paar miljoen euro aan Noble Planet betaald en was er ook 3,2 miljoen euro geïnvesteerd in een waterstofproject in Duitsland. Verder kon van de investeerders niet te worden verwacht dat zij zouden meewerken aan een oplossing met Fabricom. Hiervan was de uitkomst ongewis en er diende opnieuw geïnvesteerd te worden, terwijl de investeerders het vertrouwen in [gedaagde 8] al kwijt waren. Dat een aantal investeerders, zoals [gedaagde 8] heeft verklaard, van een inleg van 6 ton euro in het waterstofproject op de hoogte was is niet gebleken en maakt overigens, gelet op de hoogte van het totale bedrag dat aan het waterstofproject is betaald en al het geld dat anderszins is verdwenen, niet dat daarmee sprake is van eigen schuld van de investeerders.
[gedaagde 9]4.3.8. Ten aanzien van [gedaagde 9] geldt dat hij tot 1 juli 2013 (mede) bestuurder is geweest van MPB . Claimstichting Mestpartners heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 9] als bestuurder van MBP persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken. Nu als onweersproken vast staat dat [gedaagde 9] al in 2011 ernstig ziek was, hij geen bestuurstaken heeft uitgevoerd en dat [gedaagde 8] alle bestuursbesluiten zelfstandig zonder zijn mede bestuurders heeft genomen, concludeert de rechtbank dat er geen grond bestaat om te oordelen dat [gedaagde 9] onrechtmatig jegens de investeerders heeft gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van [gedaagde 9] wordt afgewezen.
[gedaagden 3 & 4]
4.3.9.
Hetzelfde geldt voor [gedaagde 3] in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder van MPB . Ook hier heeft Claimstichting Mestpartners nagelaten te onderbouwen welk persoonlijk ernstig verwijt [gedaagde 3] valt te maken. Daarnaast is genoegzaam komen vast te staan en ook bevestigd door [gedaagde 8] dat [gedaagde 8] de financieringsconstructie heeft bedacht en zelfstandig, zonder medeweten van zijn medebestuursleden alle bestuursbesluiten binnen MPB heeft genomen en alle relevante rechtshandelingen namens MPB is aangegaan. De gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van [gedaagden 3 & 4] wordt eveneens afgewezen.
SMT en haar bestuurders [gedaagde 6] en [gedaagde 7]
4.3.10.
SMT c.s. voert aan dat de rol van SMT in het Project een beperkte is geweest. SMT is niet verantwoordelijk voor de totstandkoming en inhoud van de Informatiememoranda. De omvang van haar rol volgt uit de statuten van SMT en strekt niet verder dan het houden van toezicht op de geldstromen bij de aanschaf van een MVI en het zijn van juridisch eigenaar na aanschaf. Er zijn echter geen MVI’s aangeschaft. SMT en haar bestuurders konden niet veel meer doen dan aan [gedaagde 8] vragen stellen over de ontwikkelingen in het Project en dat hebben zij gedaan. Dat er gelden van investeerders anders dan voor de aanschaf van MVI’s zijn aangewend valt niet onder de verantwoordelijkheid van SMT . Ook stelt SMT c.s. dat investeerders mogelijkheden hadden om hun eigen belangen te waarborgen door de taken van MPB als beherend vennoot en de toezichthouder te controleren, hetgeen zij hebben nagelaten.
4.3.11.
Anders dan SMT c.s. is de rechtbank van oordeel dat SMT wel deel uitmaakte van de constructie en meer verantwoordelijkheid droeg dan zij zichzelf toedicht. Weliswaar zijn de Informatiememoranda niet onder auspiciën van SMT tot stand gekomen, SMT wordt er wel in beschreven als toezichthouder en is als zodanig aan de (potentiële) investeerders gepresenteerd. Ook wordt er in beschreven dat de inleg van investeerders op een door SMT gecontroleerde rekening diende te worden gestort. SMT c.s. heeft niet weersproken dat zij van de inhoud van de Informatiememoranda kennis heeft genomen. Dat zij enige andere activiteit of doelstelling heeft gehad dan de haar in de Informatiememoranda toegedachte taak is niet gesteld of gebleken. Zij bestond uitsluitend om een toezichthoudende taak te vervullen en dus was dat ook de voornaamste taak van de bestuurders van SMT . Het moet SMT en haar bestuurders, door de directe contacten met [gedaagde 8] , duidelijk zijn geweest op welke schaal er in het Project werd geïnvesteerd en dat dus sprake was van een behoorlijk hoog bedrag aan inleg. Deze wetenschap kan ook aan [gedaagde 6] en [gedaagde 7] worden toegedicht vanwege de dubbelrol die zij vervulden als bestuurders van de Belangenvereniging MestPartners . Terwijl er forse bedragen werden ingelegd bleven tegelijkertijd de investeringen in MVI’s achter, want er werden geen installaties gebouwd. SMT c.s. wisten dit, nu slechts één MVI juridisch geleverd is aan SMT . Tot slot waren de werkzaamheden van de bestuurders niet onbezoldigd. Dit alles maakt dat niet kan worden volgehouden dat SMT c.s. slechts een zeer beperkte rol in het Project kan worden toegedicht. Investeerders mochten er op vertrouwen dat de ingelegde gelden zouden worden aangewend voor de beoogde investeringen en dat hierop door SMT toezicht zou worden gehouden. Het had op de weg van de bestuurders van SMT gelegen - anders dan alleen [gedaagde 8] zo nu en dan naar de stand van zaken te vragen – een actievere rol aan te nemen. Het ging immers om veel geld. Dit alles klemt te meer nu met de hierover door [gedaagde 8] afgelegde verklaring is komen vast te staan dat de inleg van de investeerders op een in de praktijk niet door SMT gecontroleerde rekening van MPB werd gestort. SMT c.s. heeft dit niet weersproken. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat SMT c.s. haar toezichthoudende rol in het Project ernstig heeft verwaarloosd. Door tegen de gerechtvaardigde verwachtingen van investeerders voornamelijk na te laten en geen enkel toezicht te houden op de geldstromen hebben [gedaagde 6] en [gedaagde 7] zeer onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens de investeerders gehandeld. SMT c.s. is aansprakelijk voor de ten gevolge hiervan door de investeerders geleden schade.
Eigen schuld
4.3.12.
Voor zover SMT c.s. zich beroept op (deels) eigen schuld van de investeerders faalt dit. SMT vervulde de rol van toezichthouder en zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom het op de weg van investeerders lag om de toezichthouder te controleren. Investeerders mochten er op vertrouwen dat hun inleg op een door SMT gecontroleerde rekening werd gestort en dat door SMT toezicht zou worden gehouden op het ingelegde geld. Vaststaat dat SMT nalatig is geweest in het vervullen van deze taak. Verder hebben investeerders geld overgemaakt aan MPB en mochten zij er op grond van de Informatiememoranda vanuit gaan dat de bouw en inwerkingstelling van de aan te schaffen MVI twee jaar zou duren. Mede gelet op de taakverdeling, waarbij MPB beheer voerde, hoefde van de investeerders in de eerste twee jaar nog geen actieve rol te worden verwacht.
4.4.
Schade4.4.1. Conclusie is dat [gedaagde 8] en SMT c.s. onrechtmatig jegens investeerders hebben gehandeld en dat zij aansprakelijk zijn voor dientengevolge geleden schade. Voor toewijzing van de gevorderde verklaringen voor recht is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat er sprake is van mogelijke schade wordt niet betwist.
Voor wat betreft de vorderingen van de Claimstichting Mestpartners in haar hoedanigheid van cessionaris van de vorderingen van participanten geldt dat, voor zover de hoogte van de schade wordt betwist, dit in de schadestaatprocedure aan de orde zal komen.
Vorderen van schade door Claimstichting Mestpartners voor zichzelf en/of voor de investeerders
4.4.2.
Voor de beslissing in deze zaak is nog van belang dat [gedaagde 8] , [gedaagde 9] en SMT c.s met een beroep op het Vie d’Or arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AW2080) stellen dat Claimstichting Mestpartners slechts haar eigen schade kan vorderen en dat daaronder niet kan worden verstaan de schade die de participanten stellen te hebben.
4.4.3.
Zoals hiervoor reeds is geoordeeld is Claimstichting Mestpartners gelet op haar statuten bevoegd de vorderingen tot verklaringen voor recht in te stellen. Nu de participanten hun vorderingen aan Claimstichting Mestpartners hebben overgedragen is zij uit hoofde van de cessie- en participatieovereenkomsten eveneens bevoegd de werkelijke schade van participanten te vorderen. In zoverre komt de gevorderde veroordeling tot schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking. Voor zover Claimstichting Mestpartners voor de andere investeerders schadevergoeding vordert, staat artikel 3:305a lid 3 BW hieraan in de weg en zal de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen. Het is immers aan die investeerders om te beslissen of zij naar aanleiding van de toegewezen verklaringen voor recht zelfstandig een schadevergoedingsvordering instellen.
4.5.
Vordering tot openbaarmaking
Claimstichting Mestpartners heeft gevorderd dat gedaagden zullen worden veroordeeld tot openbaarmaking van het onderhavige vonnis op grond van artikel 3:305a lid 3 eerste zin BW. Deze vordering wordt afgewezen. Het beoogde doel – het bereiken van zo veel mogelijk gedupeerde investeerders - kan Claimstichting Mestpartners immers zelf eenvoudig(er) bereiken door de inhoud van het onderhavige vonnis te publiceren op haar website. Overigens zal dit vonnis op de website van rechtspraak.nl worden gepubliceerd.
4.6.
Conclusie in het incidentDe conclusie van wat hierover onder 4.2 is overwogen is dat de vordering tot het niet-ontvankelijk verklaren van Claimstichting Mestpartners zal worden afgewezen. [gedaagde 8] en [gedaagde 9] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Claimstichting Mestpartners worden begroot op € 543,00 aan salaris advocaat.
4.7.
Conclusie in de hoofdzaakDe door Claimstichting Mestpartners gevorderde verklaringen voor recht zijn in beide hoedanigheden waarin zij procedeert toewijsbaar. Zij worden toegewezen ten aanzien van [gedaagde 8] en SMT c.s. De veroordeling tot betaling van schadevergoeding door [gedaagde 8] en SMT c.s. is eveneens toewijsbaar voor zover Claimstichting Mestpartners deze vordert als cessionaris van de vorderingen van de participanten. Voor het overige zal deze vordering worden afgewezen. Anders dan gevorderd zal de hoofdelijke veroordeling tot betaling van schadevergoeding niet worden toegewezen, nu de schade nader bij staat dient te worden opgemaakt. De vordering tot openbaarmaking wordt ook afgewezen.
4.8.
[gedaagde 8] en SMT c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Claimstichting Mestpartners worden begroot op € 1.826,22 waarvan € 122,22 aan exploitkosten dagvaarding, € 618,- aan griffierecht en € 1.086,- aan salaris advocaat (2 punten tarief II á € 543,-).
4.9.
Claimstichting Mestpartners zal worden veroordeeld in de, achteraf bezien, nodeloos gemaakte kosten aan de zijde van de curator die worden begroot op € 1.086,- (2 punten tarief II á € 543,- voor de incidentele conclusie van antwoord en voor de zitting).
4.10.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als hierna in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
In het incident van [gedaagde 8] en [gedaagde 9]
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 8] en [gedaagde 9] in de kosten van het incident, aan de zijde van Claimstichting Mestpartners tot op heden begroot op € 543,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de zevende dag na de datum van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 8] en [gedaagde 9] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 8] en [gedaagde 9] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de zevende dag na de dag van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak
5.5.
verklaart voor recht dat [gedaagde 8] zich in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van MPB en SGC jegens alle gedupeerde investeerders in het MestPartners project onrechtmatig heeft gedragen door te handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat hij hiervoor uit hoofde van artikel 6:162 BW jegens investeerders persoonlijk aansprakelijk is voor de dientengevolge geleden schade,
5.6.
verklaart voor recht dat SMT zich jegens alle gedupeerde investeerders in het MestPartners project onrechtmatig heeft gedragen door te handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat SMT hiervoor uit hoofde van artikel 6:162 BW jegens investeerders aansprakelijk is voor de dientengevolge geleden schade,
5.7.
verklaart voor recht dat [gedaagde 6] en [gedaagde 7] zich in hun hoedanigheid van statutair bestuurders van SMT jegens alle gedupeerde investeerders in het MestPartners project onrechtmatig hebben gedragen door te handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat [gedaagde 6] en [gedaagde 7] hiervoor uit hoofde van artikel 6:162 BW jegens investeerders persoonlijk aansprakelijk zijn,
5.8.
veroordeelt [gedaagde 8] om aan Claimstichting Mestpartners te voldoen de door participanten die hun vordering tot schadevergoeding aan Claimstichting Mestpartners hebben overgedragen geleden schade, voor zover deze niet vergoed zal worden uit de failliete boedels van MPB en SGC , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 10 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, nader op te maken bij staat,
5.9.
veroordeelt SMT om aan Claimstichting Mestpartners te voldoen de door participanten die hun vordering tot schadevergoeding aan Claimstichting Mestpartners hebben overgedragen geleden schade voor zover deze niet vergoed zal worden uit de failliete boedels van MPB en SGC , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 10 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, nader op te maken bij staat,
5.10.
veroordeelt [gedaagde 6] en [gedaagde 7] om aan Claimstichting Mestpartners te voldoen de door participanten die hun vordering tot schadevergoeding aan Claimstichting Mestpartners hebben overgedragen geleden schade voor zover deze niet vergoed zal worden uit de failliete boedels van MPB en SGC , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 10 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, nader op te maken bij staat,
5.11.
veroordeelt [gedaagde 8] , SMT , [gedaagde 6] en [gedaagde 7] , hoofdelijk, in de kosten van het geding, aan de zijde van Claimstichting Mestpartners tot heden begroot op € 1.826,22, te vermeerderen met nasalaris advocaat begroot op € 157,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 8] , SMT , [gedaagde 6] en [gedaagde 7] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.12.
veroordeelt Claimstichting Mestpartners in de kosten van het geding, aan de zijde van de curator tot heden begroot op € 1.086,-, te vermeerderen met nasalaris advocaat begroot op € 157,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Claimstichting Mestpartners niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.13.
verklaart dit vonnis wat betreft 5.8 tot en met 5.12 uitvoerbaar bij voorraad,
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. M.E.M. James-Pater en mr. P. Vrugt en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: