ECLI:NL:RBAMS:2019:5591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2428
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 juli 2019, is het beroep van [eiseres] gegrond verklaard. [Eiseres] had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat de WIA-uitkering van [de persoon] ongewijzigd voortzette. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had onderzocht welke beperkingen van [de persoon] duurzaam zijn. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet adequaat had gemotiveerd waarom bepaalde beperkingen niet als duurzaam konden worden aangemerkt. De rechtbank vroeg het UWV om een nieuwe FML op te stellen waarin enkel de duurzame beperkingen van [de persoon] zijn opgenomen en op basis daarvan arbeidskundig onderzoek te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en vernietigde het besluit van het UWV. Tevens werd het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank stelde ook dat het UWV het griffierecht van [eiseres] moest vergoeden en veroordeelde het UWV in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2428

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. A.E. Epe),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Zaagsma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [de persoon] , te Nieuw-Vennep.
Partijen worden hierna [eiseres] , het UWV en [de persoon] genoemd.

Procesverloop

In het besluit van 17 november 2017 (het primaire besluit) heeft het UWV aan [de persoon] medegedeeld dat haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ongewijzigd wordt voortgezet. [eiseres] heeft daartegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 19 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 mei 2019. [eiseres] en het UWV hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. [de persoon] is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om nadere vragen te stellen aan het UWV. Deze vragen zijn opgenomen in de medische bijlage bij de schorsingsbeslissing.
Op 19 juni 2019 heeft het UWV op deze vragen gereageerd met een nadere rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Op 5 juli 2019 heeft de rechtbank de schriftelijke reactie van [eiseres] op deze rapportage ontvangen. Op 15 juli 2019 heeft het UWV een laatste reactie ingediend.
De griffier heeft telefonisch op 15 juli 2019 en op 18 juli 2019 aan respectievelijk de gemachtigde van het UWV en de gemachtigde van [eiseres] meegedeeld dat de rechtbank een nader onderzoek op zitting achterwege wil laten en hen de gelegenheid gegeven alsnog op zitting te worden gehoord. Beide partijen hebben hierop aangegeven niet op een nadere zitting te willen worden gehoord. De rechtbank heeft op 22 juli 2019 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Geen toestemming
1. [de persoon] heeft geen toestemming gegeven voor het delen van medische informatie met [eiseres] . In deze uitspraak zal daarom geen medische informatie worden vermeld.
Wat aan dit beroep vooraf ging
2. [de persoon] heeft bij [eiseres] gewerkt als onderwijsassistent voor 28,8 uur per week. Zij is op 9 januari 2012 uitgevallen voor dit werk. Sinds 6 januari 2014 ontvangt zij een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
3. [eiseres] heeft op 24 augustus 2017 verzocht om een herbeoordeling. In dit kader is [de persoon] op 7 november 2017 gezien door een verzekeringsarts. De beperkingen van [de persoon] zijn vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML), waarbij ten opzichte van de vorige beoordeling in 2014 enkele extra beperkingen zijn gesteld. Naar het oordeel van de verzekeringsarts is de verwachting dat de medische situatie op lange termijn zal verbeteren.
4. De arbeidsdeskundige heeft geen functies kunnen selecteren die gelet op de FML geschikt zijn voor [de persoon] . Haar arbeidsongeschiktheidspercentage is daarom vastgesteld op 100%. Het UWV heeft op basis hiervan het primaire besluit genomen.
5. [eiseres] heeft in bezwaar aangevoerd dat aan [de persoon] een IVA-uitkering moet worden toegekend. Bepaalde beperkingen van [de persoon] zijn duurzaam en daarom had een aparte arbeidskundige toetsing moeten plaatsvinden om vast te kunnen stellen of [de persoon] op basis van enkel de duurzame beperkingen ook volledig arbeidsongeschikt is.
6. Het bezwaar van [eiseres] is ongegrond verklaard naar aanleiding van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert na overleg met de arbeidsdeskundige dat enkel de duurzame beperkingen in dit geval niet tot volledige arbeidsongeschiktheid zouden leiden. Ten aanzien van de overige beperkingen valt nog verbetering te verwachten. Volgens het UWV heeft [de persoon] daarom geen recht op een IVA-uitkering.
Het standpunt van [eiseres]
7. [eiseres] herhaalt in beroep haar standpunt dat op basis van de duurzame beperkingen afzonderlijk arbeidskundig onderzoek had moeten worden gedaan. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat enkel de duurzame beperkingen van [de persoon] niet tot volledige arbeidsongeschiktheid leiden, is niet toetsbaar en ontoereikend gemotiveerd. Ook is [de persoon] volgens [eiseres] niet geschikt voor de functies die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden genoemd in de rapportage van 19 februari 2018.
8. Verder verwijst [eiseres] naar de brief van een behandelaar van 1 oktober 2018 die [de persoon] in beroep heeft ingebracht, waaruit blijkt dat bij [de persoon] een nieuwe diagnose is gesteld. Volgens [eiseres] volgt hieruit dat ook bepaalde andere beperkingen duurzaam zijn en dat op dat gebied ook extra beperkingen moeten worden gesteld.
9. Tot slot voert [eiseres] aan dat met terugwerkende kracht, namelijk per 1 november 2014, recht bestaat op een IVA-uitkering. Meer subsidiair meent [eiseres] dat de IVA-uitkering per datum loongerelateerde uitkering moet ingaan of per 28 april 2017 (de datum van het herbeoordelingsverzoek).
De door de rechtbank gestelde vragen
10. Naar aanleiding van het dossier en de behandeling op de zitting heeft de rechtbank vragen gesteld aan het UWV. De rechtbank heeft het UWV verzocht om de verzekeringsarts bezwaar en beroep een concrete prognose op te laten stellen van de herstelkansen van [de persoon] , rekening houdend met de recent gestelde diagnose. Daarnaast heeft de rechtbank het UWV verzocht om de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aparte FML op te laten stellen waarin slechts de duurzame beperkingen van [de persoon] zijn opgenomen en op basis hiervan arbeidskundig onderzoek te laten verrichten. Op deze manier zou op voldoende inzichtelijke wijze kunnen worden vastgesteld of [de persoon] op basis van haar duurzame beperkingen volledig arbeidsongeschikt is. Ook heeft de rechtbank het UWV verzocht om de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan te laten geven vanaf welk moment bepaalde beperkingen duurzaam zijn.
Het oordeel van de rechtbank
11. Bij de beoordeling van de vraag of beperkingen al dan niet duurzaam zijn, toetsen verzekeringsartsen aan het Beoordelingskader voor de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen. In het geval dat verbetering wordt verwacht, beoordeelt een verzekeringsarts eerst in hoeverre in het eerstkomende jaar verbetering kan worden verwacht. Indien in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts vervolgens in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Op de zitting is duidelijk geworden dat partijen het erover eens zijn dat de verzekeringsartsen dit beoordelingskader hebben toegepast, ook al staat in de rapportages dat is beoordeeld over een termijn van vijf jaar.
12. Naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank om een concrete prognose te geven van de herstelkansen van [de persoon] , heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat haar herstelkansen juist zijn verbeterd doordat er een nieuwe diagnose is gesteld. Hierdoor is duidelijk geworden welke specifieke behandeling nog mogelijk is. Ook is hierdoor inzichtelijk geworden waarom eerdere behandelingen niet zijn aangeslagen. De behandelaar van [de persoon] heeft concreet aangegeven waartoe een gepaste behandeling zal leiden. Hieruit volgt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een behandeling direct van positieve invloed zal zijn op diverse beperkingen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende gemotiveerd dat niet alle beperkingen zoals opgenomen in de FML van 16 november 2017 duurzaam zijn. Dit betekent dat op basis van deze FML niet kan worden geconcludeerd dat [de persoon] volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is. Omdat het bestreden besluit op dit punt pas in beroep is voorzien van voldoende motivering, bevat het bestreden besluit in zoverre een motiveringsgebrek. Dat gebrek is dus in beroep hersteld. Gelet op het hiernavolgende ziet de rechtbank echter geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
14. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder geoordeeld dat in het geval van zeer aanzienlijke en blijvende arbeidsbeperkingen, het UWV ter onderbouwing van het standpunt dat geen recht bestaat op een IVA-uitkering omdat geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen, niet zal kunnen volstaan met de enkele inschatting door de verzekeringsarts dat de belastbaarheid op een slechts beperkt (deel)terrein nog zal kunnen verbeteren. [1] In een dergelijk geval zal ook aannemelijk moeten worden gemaakt dat aan die beperkte verbetering van de belastbaarheid relevantie toekomt voor de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden en het daaraan te ontlenen verdienvermogen.
15. Naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank om aan te geven welke beperkingen duurzaam zijn en op basis daarvan afzonderlijk arbeidskundig onderzoek te laten verrichten, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat enkel de beperking in de FML onder item 2.1 ten aanzien van ‘zien’ duurzaam is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geldt voor een groot deel van de beperkingen van [de persoon] dat deze deels samenhangen met problematiek op welk gebied nog verbetering valt te verwachten. Met alleen de beperking op item 2.1 ‘zien’ is [de persoon] volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geschikt voor haar eigen werk. Zij is daarom niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
16. De gemachtigde van [eiseres] heeft er echter terecht op gewezen dat uit het dossier blijkt dat meerdere beperkingen voortvloeien uit enkel de duurzame klachten. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf erkent in haar rapportage van 17 juni 2019 hangt ook de beperking op item 2.5 lezen (“toelichting: kan niet lang lezen ivm vermoeiende dubbelbeelden”) samen met de duurzame klachten. Dit heeft zij echter niet betrokken in de conclusie dat [de persoon] geschikt is voor haar eigen werk. Gelet op deze duurzame beperking ligt het verder in de rede dat ook de beperking voor item 4.6 beeldschermwerk (“toelichting: beeldschermwerk niet langer dan 2 uur op een werkdag van 4 uur, niet langer dan 1/2 uur achtereen”) ook duurzaam zou zijn. Het dossier geeft geen indicatie om aan te nemen dat deze beperking is gesteld in verband met andere dan de duurzame klachten. Sterker nog, uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juni 2014 blijkt dat deze beperking in het verlengde ligt van de beperking ten aanzien van lezen. Het enkele feit dat [de persoon] in het verleden beeldschermwerk heeft kunnen doen is onvoldoende om geen duurzaamheid aan te nemen op dit punt. [de persoon] geeft namelijk aan dat zij door digitalisering in de afgelopen jaren meer beeldschermwerk is gaan doen en dat dit de reden is geweest voor haar uitval. Zij betwist dus ook niet dat zij beeldschermwerk kan doen, zij stelt alleen dat zij dit niet lang achtereen kan doen. Dat komt dus overeen met de op dit punt gestelde beperking. Het is de rechtbank daarom niet inzichtelijk waarom de beperking op beeldschermwerk naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet het gevolg is van de duurzaam geachte klachten.
17. Verder heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 19 februari 2018 aangegeven dat de duurzame klachten van [de persoon] nogal belastend en vermoeiend voor haar zijn. Om deze reden is zij volgens de verzekeringsarts waarschijnlijk maar blijvend partieel inzetbaar. Er is al in 2013 een urenbeperking gesteld van ongeveer 4 uur per dag en ongeveer 20 uur per week. Het UWV heeft er in zijn laatste reactie van 15 juli 2019 nog op gewezen dat dit niet zo vreemd is omdat [de persoon] ook parttime werkte (28 uur per week). Wat daar ook van zij, als de urenbeperking is gesteld vanwege de duurzaam geachte klachten, moet deze ook worden meegenomen bij de vraag of de duurzame klachten leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid.
18. Gelet op het voorgaande heeft het UWV met de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderzocht en gemotiveerd waarom [de persoon] enkel op basis van duurzame klachten niet volledig arbeidsongeschikt is. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het UWV in de schorsingsbeslissing al in de gelegenheid is gesteld om dit gebrek te herstellen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen. Dat zou in feite neerkomen op een herhaling van zetten. De rechtbank zal het UWV daarom opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Dat betekent dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader moet motiveren welke beperkingen duurzaam zijn en deze beperkingen moet vastleggen in een FML. Daarbij moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep in elk geval ingaan op de beperkingen voor lezen, beeldschermwerk en de urenbeperking. Op basis daarvan zal arbeidskundig onderzoek moeten worden gedaan, om vast te kunnen stellen of [de persoon] op grond van de duurzame beperkingen volledig arbeidsongeschikt is.
19. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint te lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 338,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2519.