ECLI:NL:RBAMS:2019:6956

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
C/13/671189 / KG ZA 19-890
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op strafrechtelijke ontruiming van krakers in kort geding

In deze zaak, die op 24 september 2019 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers, uitgeprocedeerde asielzoekers, hebben op 28 juli 2019 een leegstaand bedrijfspand gekraakt, dat eigendom is van Woningstichting Eigen Haard. De Staat heeft aangekondigd het pand voor 11 oktober 2019 te ontruimen op basis van strafrechtelijke gronden, wat de eisers willen voorkomen. Tijdens de zitting op 10 september 2019 hebben de eisers hun vordering gepresenteerd, waarbij zij de Staat hebben verzocht om de ontruiming te verbieden. De Staat heeft verweer gevoerd en de voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers geen toestemming hebben van de eigenaar voor het gebruik van het pand en dat kraken strafbaar is volgens het Wetboek van Strafrecht. De rechter heeft ook het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden in overweging genomen. De eisers hebben aangevoerd dat zij in een kwetsbare positie verkeren, maar de rechter heeft geoordeeld dat dit niet voldoende is om de belangenafweging in hun voordeel te laten uitvallen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van de Staat zwaarder wegen dan die van de eisers, en heeft de gevraagde voorziening afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Het vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in gevallen van ontruiming, vooral wanneer het gaat om de rechten van krakers versus de rechten van de eigenaar en de openbare orde. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk rondom kraken en ontruimingen in Nederland.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/671189 / KG ZA 19-890 CdK/MAH
Vonnis in kort geding van 24 september 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2]
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 21 augustus 2019,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.L.A. Rijndorp te Den Haag.
Partijen zullen hierna ook [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en de Staat worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 10 september 2019 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij hun eis hebben verminderd als na te melden. De Staat heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en de Staat hebben producties (met een conclusie van antwoord aan de zijde van de Staat) en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren, voor zover van belang, aanwezig:
-aan de zijde van eisers: [eiser sub 1] met [betrokkene 1] (medebewoner), [betrokkene 2] (supporter We are here-groep), J. Malik (tolk) en mr. Uppal,
- aan de zijde van de Staat: mr. Rijndorp en haar kantoorgenoot mr. M. Beekes,
Verder waren namens de eigenaar van het pand, Woningstichting Eigen Haard te Amsterdam, aanwezig: [belanghebbende 1] (verhuurmakelaar bedrijfs-onroerend goed) en [belanghebbende 2] (medewerker woonfraude).
Ter zitting is J. Malik als tolk beëdigd.

2.De feiten

2.1.
Het bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats] behoort in eigendom toe aan Woningstichting Eigen Haard te Amsterdam.
2.2.
Op 28 juli 2019 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] samen met anderen hun intrek genomen in het pand, met name op nummer [huisnummer] Op dat moment stond het leeg. Het pand was verhuurd geweest tot eind januari 2019; in april 2019 hebben verbouwingswerkzaamheden in het pand [adres] plaatsgevonden. Er wonen nu negen personen, genaamd de [groep] .
2.3.
Op 30 juli 2019 heeft Eigen Haard bij de politie aangifte gedaan van huisvredebreuk, kraken en vernieling van het pand.
2.4.
Op 14 augustus 2019 heeft Zwerfkei Tijdelijk Beheer in opdracht van Eigen Haard een bewaringsovereenkomst gesloten met een derde voor [adres] met ingang van 19 augustus 2019.
2.5.
Bij brief van 15 augustus 2019 aan de bewoners van het pand heeft de Staat aangekondigd over te zullen gaan tot ontruiming van het pand vóór 11 oktober 2019.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen samengevat - na vermindering van eis - de Staat, en via haar de officier van justitie te Amsterdam, tot vier weken na vonnisdatum te verbieden op strafrechtelijke gronden tot feitelijke ontruiming van het pand over te gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van het pand aan derden dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] c.s. gedurende hun afwezigheid, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat zij na aanhouding voor verhoor op een politiebureau verblijven. Een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een spoedeisend belang bij beoordeling van de vordering, nu de ontruiming van het pand is aangekondigd tegen uiterlijk 11 oktober 2019.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen toestemming hebben van de eigenaar voor het gebruik dat zij maken van het pand. Dat volgt ook uit de door Eigen Haard gedane aangifte bij de politie. Kraken is strafbaar gesteld in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een verdenking van overtreding van deze wetsartikelen kan de Staat op de voet van artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) overgaan tot ontruiming (zie Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
4.3.
Ingevolge artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) komt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] echter een huisrecht toe op grond waarvan zij het voorgenomen besluit van de Staat tot ontruiming in kort geding ter toetsing kunnen voorleggen. Het in artikel 8 lid 2 EVRM besloten proportionaliteitsvereiste brengt mee dat de voorzieningenrechter, naast de wederrechtelijkheid, tevens moet toetsen of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan. De aanwezigheid van feiten en omstandigheden die in dit geval tot een andere dan door de wetgever gemaakt afweging zou moeten leiden, dient door eisers aannemelijk te worden gemaakt. De voorzieningenrechter volgt dus niet de stelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , dat de bewijslast bij de eigenaar ligt zoals bij een door de eigenaar in kort geding gevorderde civielrechtelijke ontruiming.
4.4.
Volgens de aankondiging van het Openbaar Ministerie zal het op zijn vroegst de dag na dit vonnis, dus op 25 september 2019, tot ontruiming overgaan en op zijn laatst op 11 oktober 2019. In deze zaak hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen bijzonderheid aangevoerd die ertoe leidt dat de belangenafweging aldus moet uitpakken dat zij tot vier weken na vonnisdatum, dus tot 22 oktober 2019, in het pand mogen blijven.
[eiser sub 2] is uitgeprocedeerd asielzoeker uit Kenia en in Nederland sinds 2011; in september 2012 heeft hij met onbekende bestemming de COA-locatie verlaten. [eiser sub 1] komt uit Burundi en is sinds maart 2004 in Nederland, hij heeft zich in december 2016 onttrokken aan de meldplicht. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat zij, evenals hun medebewoners, zich hebben aangemeld voor de gemeentelijke 24-uursopvang, maar nog geen bevestiging hebben ontvangen van een concrete plek op een bepaalde datum. Zij verwachten dat zij op een termijn van enkele weken in aanmerking komen voor 24-uurs opvang en willen die tijd overbruggen in het pand. Zij stellen dat zij als vreemdeling zonder document op straat zullen komen te staan.
4.5.
Hoe moeilijk deze situatie voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ook is, het verlies van woonruimte levert geen bijzondere omstandigheid op die de belangenafweging in hun voordeel laat kantelen. Het ontbreken van huisvesting heeft de wetgever immers al betrokken bij de keuze om in abstracto voorrang te geven aan het belang van de openbare orde, het beëindigen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker. Bovendien is niet betwist dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich kunnen wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek in Ter Apel, waar zij opvang kunnen krijgen gedurende de tijd dat zij aan hun terugkeer werken. Dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat zij in hun individuele gevallen niet kunnen terugkeren naar Kenya en Burundi en dus die opvang niet willen aanvaarden kan niet de Staat worden aangerekend. Voor die beoordeling dient een andere procedure. Voor [eiser sub 1] geldt daarnaast, zoals onweersproken is gesteld door de Staat, dat hij bovenaan de wachtlijst staat voor 24-uursopvang en/of de ‘bed, bad, brood’-opvang in Amsterdam.
4.6.
Anders dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] menen, is voor een strafrechtelijke ontruiming op grond van artikel 551a Sv niet vereist dat de eigenaar een spoedeisend belang heeft bij ontruiming. Wel erkent ook de Staat dat de belangen van de eigenaar in zoverre een rol spelen, dat niet wordt ontruimd voor langdurige leegstand. In dit geval heeft de Staat voldoende aannemelijk gemaakt dat van dat laatste geen sprake zal zijn. Direct na de eventuele strafrechtelijke ontruiming zal het pand in gebruik worden genomen door een derde op grond van de bewaringsovereenkomst, bedoeld in 2.4, en conform het overgelegde stappenplan van 14 augustus 2019. Dit om de tijd te overbruggen tot een nieuwe huurder er zijn intrek neemt. Het pand staat nu te huur. Er is een serieuze kandidaat-huurder, een huisarts met wie op 8 juli 2019 de eerste bezichtiging heeft plaatsgevonden. Deze zou op 6 augustus 2019 met zijn bouwadviseur voor een tweede bezichtiging langs komen, maar dat kon door de kraak niet doorgaan. De huisarts heeft op 4 september 2019 schriftelijk bericht nog steeds geïnteresseerd te zijn in het huren van [adres] . Ter zitting heeft Eigen Haard toegelicht dat de betrokken huisarts gedurende de kraakperiode niet wil werken aan de verbouwingsplannen ten behoeve van een huisartspraktijk. Namens de Staat is ter zitting verklaard dat er daarnaast nog andere gegadigden zijn.
4.7.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen voorts dat de Staat geen belang heeft bij de gevorderde ontruiming, omdat met hen en hun medebewoners goede afspraken te maken zijn en dat de bewaringsovereenkomst ook met hen kan worden aangegaan. De Staat heeft daar tegenin gebracht dat, los van het feit dat zij betwijfelt of met de bewoners goede afspraken te maken zijn, de eigenaar niet kan worden gedwongen tot een contract met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (en hun medebewoners). De voorzieningenrechter volgt dit betoog en ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt, dat de eigenaar vrij over zijn pand moet kunnen beschikken.
4.8.
De conclusie is dat de belangen van de Staat in dit geval boven het belang van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gaan. Aan de proportionaliteitstoets is voldaan en de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] mogen vanwege hun status als uitgeprocedeerde asielzoekers geen inkomen verwerven en zij hebben ook geen recht op een uitkering. Vanwege het geheel ontbreken van financiële middelen zou het een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter opleveren als zij het kostenrisico zouden moeten meewegen in hun afweging of zij een kort geding aanhangig wensen te maken ter toetsing van het gebruik dat het openbaar ministerie in het concrete geval van zijn ontruimingsbevoegdheid wenst te maken (vgl. HR 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:607). De Staat heeft betoogd dat een proceskostenveroordeling gerechtvaardigd is omdat het [eiser sub 1] en [eiser sub 2] duidelijk had moeten zijn dat dit kort geding geen kans van slagen had. Dit strekt echter te ver. Geheel onnodig is dit kort geding niet gevoerd. Gelet op het voorgaande zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en zal het griffierecht voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op nihil worden gesteld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MAH